Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verder reizen met de Heere!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verder reizen met de Heere!

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij dan zei: Zou Mijn aangezicht moeten meegaan om u gerust te stellen? Toen zei hij tot Hem: Indien Uw aangezicht niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken.

Ex. 33 : 14 en 15.

Zeker, de overgang van de oude naar het nieuwe jaar is in de grond der zaak niets bijzonders. Het is de gewone overgang van de ene dag naar de andere. En toch doet die jaarwisseling ons iets. En toch voelen we dat het anders is dan anders. Op de oudejaarsavond zien we terug op de weg die we hebben afgelegd. En dan zullen we beschaamd moeten zeggen: Heere, doe niet met mij naar mijn zonden en overtredingen want hoe zal ik dan kunnen bestaan? En op de Nieuwjaarsmorgen voelen we ons staan aan het begin van een nieuwe weg en we weten niet wat ons op die weg overkomen zal. Als nu de Heere maar met ons meereist...! En dat vinden we nu ook in onze tekst: „Indien Uw aangezicht niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken".

Dit zijn woorden uit een gesprek. Uit een gesprek tussen de Heere God en Mozes. En er was veel te bepraten, want er was ook veel gebeurd. We staan immers in Exodus 33 vlak achter de verschrikkelijke geschiedenis met het gouden kalf. De verhouding tussen Israël en God was verbroken. En dat was de schuld van Israël want dat volk heeft zwaar gezondigd. De Heere heeft gezegd bij de Verbondssluiting op de Sinaï: „Ik ben de Heere uw God... Gij zult u geen gesneden beelden maken..." En toch heeft Israël dit gebod overtreden en een gouden kalf gemaakt om daarvoor te knielen. En toen kon de toorn Gods niet uitblijven. De Heere onze God is immers een heilig God, Die de zonde niet zien kan.

Israël heeft het hoogste lied gezongen na de verlossing uit Egypte en vol blijdschap zijn ze opgetrokken naar Kanaan, het land der belofte. Maar nu is er geen vreugde en blijdschap. Het volk is verslagen en het ware Israël treurt als een bruid die de liefde van haar bruidegom verspeeld heeft.

O neen, niemand heeft gebrek. Elke dag regent het manna van de hemel. Uit de rots komt de waterstroom. Er is ook geen vijand in de woestijn. Israël leeft in welvaart en vrede.

En toch is er geen vrede!

De Heere heeft het zelfs uitdrukkelijk gezegd dat Israël mag optrekken naar Kanaan, dat land dat overvloeit van melk en honing. De Heere heeft er zelfs bijgezegd dat een engel voor dat volk zal heengaan om het naar dat land te leiden. En wat zou men dan eigenlijk nog meer moeten wensen? Wat verlangt de oppervlakkige aardse mens meer dan voedsel en kleding en deksel? Wat zoeken we eigenlijk anders dan het aardse paradijs? En toch is er geen vreugde onder het volk Israël. Want wat heeft dat volk aan de zegeningen buiten God. Wat heeft dat volk aan het aardse paradijs zonder Gods genadige tegenwoordigheid?

En men moet het immers belijden dat God rechtvaardig is. Het is verdiend dat God heengaat. Het is een wonder van ontferming dat Hij nog zoveel zegeningen wil schenken. Het is een wonder dat het ons in het oude jaar aan niets heeft ontbroken en dat de Heere in het nieuwe jaar ons ook niet van gebrek doet omkomen. Maar we kunnen beter alles van deze aarde moeten missen dan dat we God kwijt zijn. En Israël heeft wel veel zegeningen, maar het is God kwijt. Als een oordeel des doods klinken in hun ziel die woorden: Ik zal u wel geven wat ge nodig hebt voor dit tijdelijk leven. Ik zal u zelfs Kanaan geven, maar Ik zal in het midden van u niet optrekken, want gij zijt een hardnekkig volk, dat Ik u op de weg niet vertere .

pn ook onder Israël zijn er zeker van die luchthartige mensen geweest, die menen dat ze genoeg hebben aan de zegeningen en dat ze God zelf wel kunnen missen. Maar er is toch nog een ander volk onder hen. En er is ook nu nog een ander volk op aarde. Dat is een volk dat het om God te doen is, een volk dat zich arm en ellendig heeft leren kennen buiten God en dat alleen maar gelukkig kan zijn met Hem. We weten zelf niet hoe dat komt. Want vroeger hadden we ook genoeg aan de dingen van deze wereld. Maar de Heere heeft door zijn Heilige Geest een andere begeerte in ons hart gelegd, een ander verlangen. We hebben heimwee gekregen naar de Heere, dorst naar God. naar de levende God. En nu kunnen we geen rust vinden voordat we rust gevonden hebben in Hem.

En ook Mozes heeft op de leerschool Gods geleerd dat hij de Heere niet kan missen. Hij wilde dan ook liever kwalijk met Gods volk behandeld worden dan te genieten van de schatten van Egypte zonder God. En Mozes durft dan ook niet verder te reizen zonder de Heere. En daarom gaat hij de Heere ook aanroepen. Hij gaat pleiten op genade. Hij weet dat hij niets verdiend heeft. Hij weet dat er ook bij het volk geen verdienste is. Hij wil God recht geven en belijden dat de dood en het oordeel verdiend is. Maar hij gaat smeken om genade. En als de Heere hem dan vraagt: „Zou Mijn aangezicht moeten meegaan om u gerust te stellen? Dan is zijn volmondig antwoord: ja.

Mozes was niet de eerste de beste. Hij was een man van groot verstand en brede ontwikkeling. Onderwezen in al de wijsheid van de Egyptenaren. Hij was een groot organisator, een wijze wetgever, een machtige figuur van wie kracht en leiding uitging... Maar Mozes was toch zonder God niets. Als Hij de Heere niet meer heeft dan heeft hij niets meer. En daarom, o Heere, laat ons toch niet alleen... En wat hebben wij, al hebben we de hele wereld gewonnen en we missen God? Hoe durven we het aan in het nieuwe jaar, hoe durven we voort te gaan op die weg door 1967 heen zonder God en zijn Christus. Wanneer we op de reis door het nieuwe jaar niets anders hebben dan onszelf en brood en kleding en deksel... wat hebben we dan nog? Wat hebben we dan in moeilijke dagen, in zondenood en zielesmart. in ramp en tegenspoed? Wat hebben we dan als we gaan sterven en wij voor de rechterstoel Gods gedaagd worden?

Mozes wist het wel dat het zonder God niet kon.

En Israël moet God missen. Het volk heeft voedsel en drank en goud

en zilver... maar God gaat weg. En ten teken daarvan moet ook Mozes, de knecht Gods, uit het midden van het volk heengaan. En daar staat de tent van Mozes alleen op de barre zandvlakte. De Heere wil niet meer wonen onder zijn volk. God is uit hun midden weggegaan. Ze zullen alles voor het vlees hebben. Ze zullen zelfs komen in het land dat overvloeit van melk en honing, maar zonder God.

En dat is het ergste wat een mens overkomen kan. Want zonder God is het verloren, voor eeuwig verloren. Ja, dat is het ergste, dat we wel rijk gezegend worden in dit leven, dat het ons aan niets ontbreekt voor de tijd, en dat we zonder God en zonder zijn Christus zijn. Dan staan we straks met lege handen en met een lege ziel en We zullen eeuwig verderven.

Er is een volk op aarde dat door diepe wegen heenmoest, dat door veel verdrukkingen de levensweg heeft moeten aflopen, maar als men de Heere daarin meegekregen heeft, dan zijn we toch gelukkig. Dan zingt de psalmist: Wie heb ik nevens U in de hemel, nevens U lust mij niet op de aarde... Bezwijkt dan ooit in bittere smart of bange nood mijn vlees en hart, zo zult Gij zijn voor mijn gemoed, mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.

Zonder God zijn we helemaal alleen. Naar buiten en naar binnen en naar boven alleen. Dan moeten we alleen verder door de donkere nacht van het leven ook in het nieuwe jaar 1967. En dan zullen we eeuwig alleen zijn. Dat is... ja, dat is de hel.

En nu hoeven we toch niet alleen verder. De Heere is zo groot van genade en barmhartigheid. Zijn liefde is zo geweldig. Dat leert zijn volk verstaan. Want dat volk heeft het geleerd dat het zonder God niet verder kan. En wanneer we nu door de Heilige Geest zijn onderwezen, wanneer we nu ontdekt zijn aan onze zonde en schuld, nood en ellende, wanneer we daaronder verbroken en verslagen worden en vernederd, dan leren we het belijden dat het beter is met God in de woestijn dan zonder God in een land dat overvloeit van melk en honing. Want de belofte wordt vervuld: Op deze zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest en die voor Mijn Woord beeft. En dit zegt de Heere: , , Ik woon in de hoogte en in het heilige en bij dien die van een verbrijzelde en nederige geest is; opdat — o wonder van genade voor een ieder die het ondervindt — opdat Ik levend make de geest der nederigen en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden... Zalig allen die dat geleerd hebben, die door Gods genade en ontferming deze dingen hebben geleerd, want we reizen zo veilig, ook in het nieuwe jaar, we reizen dan immers onder de hoede Gods.

Maar daartoe heeft Christus de eenzaamheid der Godverlatenheid moeten doorleven, de hel, die wij arme en verloren zondaren, schuldig aan al de geboden Gods. verdiend hebben. Daar op Golgotha is Hij Borg geworden voor zijn volk. Golgotha is de volledige helse doorleving van dit alleen-zijn. Hoe verschrikkelijk het is als God niet meegaat, heeft Christus ervaren aan het kruis. Maar hoort dan het evangelie van de vrije genade Gods: Omdat God met Hem niet meeging daar hij de schuld en de zonde van zijn volk droeg, daarom wil de Heere God met ons arme en .verloren zondaren wel meetrekken als wij op de knieën kruipen naar het kruis en in het geloof leren schuilen achter het bloed des Lams, wanneer de Heilige Geest ons met onze zonden en schulden uitdrijft naar het Lam. Want dat is het werk van de Heilige Geest ons uitdrijven naar het Lam en dan werkt Hij ook het geloof in onze harten: Kom ik om, dan kom ik om, maar ik kan God en Zijn Christus niet missen. En als we dan met Hem het nieuwe jaar binnenreizen en als we dan de lange weg van het jaar 1967 voor ons zien, dan kunnen we toch getroost verder, want hoe donker ook de weg mag wezen, Hij ziet in gunst op allen die Hem vrezen.

Wat is het groot als we dit ervaren dat de Heere met ons mee wil trekken door het nieuwe jaar heen, door het hele leven heen, ja, zelfs door het dal van de schaduw des doods heen. Want daar waar wij met een verbroken hart en een verslagen geest tot God komen, daar waar wij voor het heilig recht Gods leren buigen, daar waar we onszelf moeten veroordelen... daar is de genade Gods in Christus.

Mozes had genoeg voor dit tijdelijk leven. En ook het volk had genoeg. Er was brood in de woestijn en vlees en water en het ontbrak hen aan niets. En het beloofde land lag voor hen. Wat kon men onder Israël eigenlijk nog meer wensen?

En die vraag kunnen we ook aan onszelf voorleggen. Wat zouden we eigenlijk nog meer nodig hebben. We zijn eigenlijk rijk nu we het nieuwe jaar binnentrekken. We kunnen zoveel opnoemen dat men vroeger miste. Maar als we God niet hebben zijn we met alles nog doodarm. En dat heeft Mozes begrepen: Hij wilde liever in de woestijn blijven dan zonder God naar het aardse paradijs Kanaan trekken. Hij durfde zonder God en in eigen kracht niet verder te gaan.

Wordt daarvan aan het begin van het nieuwe jaar ook nog iets bij u gevonden? Zijn we zo klein voor God, dat we zeggen moeten: Heere, U kunt beter alles van mij wegnemen want dat zou verdiend zijn, als U maar blijft. Ja, wanneer we God niet kunnen missen dan worden we zo klein voor de Heere. En als we klein zijn voor Hem, zal Hij ons troosten. Dat zien we immers ook aan Mozes. Toen Mozes zich zo diep vernederde voor God en Hem recht gaf, toen boog de Heere Zich tot hem over. God sprak met hem als een vriend met een vriend. En dat zal Mozes wonderlijk getroost en gesterkt hebben.

Er staat ergens in de Schrift: God weet met de moeden een woord ter rechter tijd te spreken. En dat ervaren al Gods kinderen op Zijn tijd. En dat gebeurt ook hier wanneer de Heere met Mozes gaat spreken. En dat spreken Gods loopt uit op een ontroerende vraag: Zou Mijn aangezicht moeten meegaan om u gerust te stellen? O, die vraag ontroert Mozes tot in het diepst van zijn hart. En dan pleit hij voor zijn volk: „Heere, ga toch met ons mee: Indien Uw aangezicht niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken."

Ja, dat is het grote wonder dat de Heere met zijn volk wil meetrekken ook in het nieuwe jaar 1967. Ondanks het feit dat we alles verkeerd gedaan hebben, alles verbeurd en verzondigd hebben. Hij zegt ook tot een arm volk onder onze lezers, dat de Heere niet langer missen kan: Moet Ik dan met u meegaan? " Zou Mijn aangezicht moeten meegaan om u gerust te stellen? " O, wat kunnen we het moeilijk hebben, gekneld in banden van de dood, terwijl angsten der hel ons omringen, dood en oordeel achtervolgen ons vanwege onze zonden en schulden, alle hoop ontvalt ons. We durven niet verder reizen op de weg des levens, we zien geen toekomst meer, alle hoop ontvalt ons... Heere, Heere, ontferm U mijner.

Zal Ik dan met u meereizen in het nieuwe jaar om u gerust te stellen, zegt de Heere?

Zo diep buigt Hij zich neer over een volk dat niet meer zonder Hem kan. Hij komt ons opzoeken in onze nood om ons te vertroosten en te bemoedigen. En Hij geeft zo'n licht en zo'n vrede in het hart dat we het niet onder woorden kunnen uitdrukken. En we worden opgenomen in de stroom van Zijn grote liefde, zodat onze ziel moet zingen en ons hart moet loven.

Maar dan krijgen we de Heere ook zo nodig. Dan durven we niet meer zonder Hem verder te gaan. En dan zullen we ook op de vraag: Zal Ik dan met u meegaan om u gerust te stellen? , volmondig antwoorden: ja Heere, want zonder li kan ik niet verder.

De Heere reist met zijn volk mee ook in het nieuwe jaar. En dat meegaan gaat zover dat Hij helemaal tot in het hart van onze woestijn is meegegaan, tot in de diepte van onze schuld en dood. Hij is in ons vlees en bloed ingegaan, toen Hij geboren werd in Bethlehem en Hij heeft onze zonde en schuld gedragen toen Hij als Lam ter slachting werd geleid.

Er is geen vreugde of blijdschap, geen teleurstelling of versterving, geen droefheid of dood of Hij gaat met ons mee. Hij is er zelfs eerst ingegaan. We lopen nergens op onbetreden paden. Overal liggen Gods voetstappen.

Neen, Mozes durft niet alfeen verder: „Indien Uw aangezicht niet meegaan zal, doe ons van hier niet optrekken". Dat is de bede van al Gods kinderen. Ga met ons mee ook door dit nieuwe jaar, o Heere!

Wat is het groot als we niet alleen zijn zegeningen ontvangen, gezondheid en

kracht, voedsel en kleding, maar ook Hemzelf. Dan is Hij bij ons met zijn troost en genade. Want mensen die ons liefhebben kunnen een eind met ons meegaan. Maar ergens houdt het op. ergens knapt het af. Ergens kunnen ze niet verder mee: Nu moeten we afscheid nemen, hier moeten we terug. En dan moeten we alleen verder. Alleen met ons verborgen verdriet, met onze schuld voor God, met onze wanhoop en dodelijke eenzaamheid, alleen als de dood komt... Ja, als de dood komt moeten de meest geliefden u nog alleen laten. Alleen moeten we gaan door het dal van de schaduw des doods.

Maar Hij gaat met zijn volk mee: Al ging ik ook door het dal van de schaduw des doods, Gij zijt bij mij...

De Heere zegt tot Mozes: Ik ga mee... Ik ga mee met u en uw volk.

Hij laat Zich verbidden door zijn knecht Mozes om het zoenbloed van Christus. Hij laat Zich nog verbidden door zijn volk, wanneer alle rechten weg zijn en alleen op genade wordt gepleit.

Israël looft dan de Heere, Die al uw ongerechtigheid vergeeft.

Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden.

Die met u mee wil gaan alle dagen van ons leven tot de dood en nog verder om u mee te nemen in zijn heerlijkheid.

Gaat u nog alleen door het leven? Hebt u nog genoeg aan de zegeningen Gods? Arm mens! Want wanneer dit jaar uw levensdraad afknapt, wie zal u dan helpen en redden en verlossen van de dood en u schenken het eeuwige leven. Dat kan alleen de Heere Jezus, de Redder en Verlosser en Zaligmaker van zondaren. O kom toch tot Hem. zoek Hem. neem uw toevlucht tot Hem.

En wanneer u 'n arme, verloren zondaar bent. wanneer de last van uw schuld u neerdrukt, wanneer u geen rechten meer hebt. alleen nog om genade smeken kunt, dan wijs ik u op het Lam Gods, dat geslacht is tot verzoening onzer zonden, opdat wij genade voor recht zouden ontvangen.

Dan kunnen we niet meer alleen verder. En wanneer de Heere zijn liefde ons openbaart, zijn genade ons schenkt, zijn vrede ons geeft, dan zijn we zo gelukkig. Dan voelen we zijn nabijheid. Dan reist Hij ook met ons mee. Dan gaat Hij mee al de dagen van het jaar 1967, alle de dagen van ons leven. Dan brengt Hij ons thuis om daar mee te zingen het lied van Mozes en het Lam; Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed.

En hoewel ook Gods kinderen zich op die reis wel eens alleen voelen, hoewel ze nog door donkere nachten en diepe dalen heen moeten, hoewel ze benauwd kunnen worden van alle zijden, de Heere komt toch telkens vertroosten en bemoedigen. En Hij brengt zijn volk thuis. Dan zullen we nooit meer alleen zijn, want dan zullen we altijd bij de Heere zijn. A. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Verder reizen met de Heere!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's