Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Psalm 116 in Jezus’ mond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Psalm 116 in Jezus’ mond

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen, want Hij neigt Zijn oor tot mij, dies ik Hem in mijn dagen zal aanroepen. De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen: ik vond benauwdheid en droefenis. Maar ik riep de naam des HEEREN aan.

Psalm 116 : 1—4a.

Christus' liefde

Psalm 116 is een gaarne gezongen lied. Het is een warm en blijmoedig lied, met heerlijke hoogtepunten en met indrukwekkende dieptepunten. Meestal wordt het gezien en gezongen vanuit de geloofservaringen van de gelovigen. Men moet evenwel zich ervan bewust zijn, dat ook deze Psalm een lijdenspsalm is in die bijzondere zin, dat Jezus met Zijn discipelen hem gezongen hebben aan het Avondmaal, bij de ingang van het lijden, gelijk Psalm 115 ook deze. Wij herhalen dat de Lofzang, het Hollel, steevast bij de Paasmaaltijd gezongen werd: Psalm 113 en 114 of alleen 114 aan het begin van de Paasmaaltijd en de Psalmen 115 tot 118 aan het einde. Wat Jezus' eigen lippen gesproken en gezongen hebben, dat moet wel lijdensstof en lijdenslied bij uitnemendheid zijn.

Zo bezien ontvangt dit lied boven de ervaringswarmte de borgtochtelijke diepte. Welnu, dan Psalm 116! Het lied begint met de woorden: , , Ik heb lief", zonder nadere bepaling. De berijmers hebben er van gemaakt: Gód heb ik lief, zulks stellig om de woorden die volgen: „want de HEERE hoort mijn stem." Hoe soberder de woorden, hoe wijder de strekking, hoe dieper de zin. Ik heb lief. Hier is dus de Zaligmaker bezig met het grote gebod. Met dit gebod voor ogen begint Hij Zijn lijden, begint Hij het verlossingswerk. Die liefde en de dank zijn niet het slot van Jezus' lijden, nadat Hij op de Paasmorgen is uitgered, nadat Hij heeft verlost en is verlost, maar zij vormen het begin, de inzet van het lijden. Het wordt het grote preludium van de lijdenszang: Ik heb lief!

Wat heeft Jezus goed geweten wat Hem te wachten stond en van wie Hij het te wachten had, wat heeft Hij het goed geweten, wanneer Hem dit te wachten stond en hoelang het duren zou. Zo lang te voren had Hij het voorzegd aan Zijn discipelen en naarmate het dichterbij kwam had Hij er vaker en duidelijker over gesproken. En toch tegen dit alles in: Ik heb lief! Hij zingt het uit. Het is deze liefde tot God, die Hem beweegt om te gaan doen, wat Hij gaat doen. Vergeten wij het toch niet, dat het lijden van Christus theologisch bepaald is dat Hij in de eerste plaats voor Zijn Vader gaat lijden, dat Hij 's Vaders eer gaat redden, dat Hij 's Vaders schepping gaat terug verwerven en dat Hij 's Vaders beelddragers in eer gaat herstellen. Het is onbegrijpelijke liefde van God de Vader geweest, dat Hij Zijn Zoon, Zijn eniggeboren Zoon, heeft gegeven aan een wereld verloren in schuld en dat Hij Hem heeft gegeven tot in de dood en tot in de smarten der hel. Maar het is even onbegrijpelijke liefde geweest van de zoon, dat Hij 's Vaders rechtmatige toorn over de zonde heeft willen aanvaarden, dat Hij die over Zich heeft laten komen. En dat Hij bij het naderen van die toorn Gods gezegd, gezongen heeft: Ik heb lief. Hij heeft het recht Gods liefgehad. Niet minder groot was de geloofsgehoorzaamheid van de Heere Jezus dan die van Isaac, toen deze zich liet binden op het hout van het altaar.

Hier wordt dus het grote gebod volbracht aan het begin van het lijden en in geheel het lijden. Het is de liefde tot de Vader als de Zoon zo bitter bedroefd gaat worden in Gethsemané, als Hij Zich laat binden, als Hij Zich tot driemaal toe zo'n afmattend verhoor laat afnemen, als Hij Zich laat geselen, laat bespotten, als Hij Zich laat kruisigen, als de angsten der hel en de banden des doods hem gaan omvangen.

Ik heb lief. De Heere Jezus heeft zo bijzonder geleden als de Zoon des mensen. Zo heeft Hij daar gestaan. Maar geldt dan Zijn liefde ook niet dat andere gebod, dat aan het eerste gelijk is? En als Psalm 116 eindigt met de woorden, dat Jezus zal gaan in het heiligdom, waar 't vrome volk vergaart, ziet dat dan niet op die andere zijde van het gebod, namelijk dat der mensen? Hij is niet gekomen om een half gebod te volbrengen, maar het hele. Nu is Zijn ure gekomen en Christus zegt wat Hij doet, doet wat Hij zegt. Had de Vader een welbehagen in de mensen, ook de Zoon heeft in de mensen een welbehagen. „Ik heb lief", zo klinkt het binnen de muren van de Paaszaal. „Ik heb lief", zo klinkt het door al Zijn lijden heen. Een wereld, verloren in schuld. Ik heb lief, zegt Zijn blik op Petrus in de zaal van de Hogepriester, als Hij Zich omkeerde naar deze jongere. „Ik heb lief", zo zegt de bede, die Hij op Zijn kruis voor de overtreders gebeden heeft. „Ik heb lief", zo zegt het antwoord, dat Hij geeft aan één van Zijn medegehangenen aan het kruis. „Ik heb lief", zo zegt ten slotte het „Volbracht" over Zijn ganse kerk, over al de gegevenen des Vaders. Wat Jezus gezongen heeft aan het begin, dat blijft door de ganse lijdensnacht en door de ganse Goede Vrijdag doorklinken.

Christus' angsten

„Want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen. Want Hij neigt Zijn ooitot mij: dies Ik hem in mijn dagen zal aanroepen. De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen: Ik vond benauwdheid en droefenis."

Dat is een smeken geweest bij de Middelaar en dat is een grote nood geweest. Het is u bekend hoe Hij in Gethsemané geworsteld heeft, niet alleen maar dat deze drinkbeker van Hem voorbij mocht gaan, maar ook om en over wat anders. Als Hij druppelen bloeds gezweten heeft, als Hij in benauwdheid hulp gezocht heeft zelfs bij de drie uitverkoren discipelen, herhaaldelijk, als Hij ten tweede male te ernstiger bad, dan lezen wij, dat Zijn ziel geheel bedroefd was tot de dood toe. Dat is niet gering geweest. Daar heeft Hij geworsteld om het behoud van zondaren, daar heeft Hij geworsteld onder de last van de zware toorn Gods. Ook aan het kruis, inzonderheid aan het kruis heeft Hij die last zelfs van de Godverlatenheid gedragen, zodat Hij gebeden heeft het

„Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten." En zie, daar hebt gij het: de hel en de dood.

De dood is zo benauwend, hij is zo angstwekkend. Jezus heeft dat vóórvoeld in de Paaszaal en Hij heeft er biddend van gezongen. Hij heeft dat doorvoeld in Gethsemané en op Golgotha en Hij heeft er toen niet van gezongen, maar het is door Hem heengegaan. De dood en de hel zijn voor ieder mens, die daarmee te maken krijgt, die daar voor komt te staan, een benauwenis, maar Jezus' dood en de helse smart, die op Hem aankwamen, bevatten al de pijn en de smart van al de zijnen. Dit was sterven, wat Jezus deed. Dit was borgtochtelijk helse smart lijden. Banden des doods, daar raakt men in geboeid, en de angsten der hel, die benauwen het hart in het denken. Daar staat, dat de banden des doods Hem omvangen hielden. En er staat, dat Hij getroffen werd door angsten der hel. Dat is altijd het ongedachte, het nooit gekende. Zij troffen Hem.

En dat alles nu onder dat borgtochtelijke hoofd: „Ik heb lief." Dat alles om Gods wil, dat alles vóór mensen. Opdat mensen, zondige mensen, verlost zouden worden uit de angsten der hel. Wat een troost, als die banden mogen breken, en gij moogt leven en niet sterven. Wat een troost, als de helse kwellingen, de angsten over verdiende en gedreigde straf van u genomen worden en gij moogt in de ruimte gaan. Als de hemel voor u open gaat, in ver verschiet, dan gaan de poorten der hel voor u toe. Dan geldt, dat de poorten der hel de gemeente des Heeren niet zullen overweldigen. Dan zingt uw ziel met die van de discipelen, met die van David:

God heb ik lief, want die getrouwe HEER' Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen; Hij neigt Zijn oor, 'k roep tot Hem al mijn dagen; Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.

Ik lag gekneld in banden van de dood. Daar d' angst der hel mijn alle troost deed missen; Ik was benauwd, omringd door droefenissen; Maar riep de HEER' dus aan in al mijn nood:

„Och HEER', och wierd mijn ziel door U gered!" Toen hoorde God; Hij is mijn liefde waardig; De HEER' is groot, genadig en rechtvaardig, En onze God ontfermt Zich op 't gebed.

Christus' gebeden

Als Jezus Psalm 116 zingt: „Maar ik riep de naam des HEEREN aan", dan is dat bidden bij Hem echt, dan is dat zo waar als het nooit bij iemand waar geweest is. In Zijn dagen, in Zijn leven heeft voorzeker gegolden, verre meer dan bij enig mens: „Want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen, want Hij neigt Zijn oor tot Mij, dies ik Hem in Mijn dagen zal aanroepen." Maar zou dit nu ook gegolden hebben in Gethsemané en ook aan het kruis? Daar werd toch Zijn gebed gehoor ontzegd! Ja, voorzeker, daar werd Zijn gebed gehoor ontzegd, opdat ons gebed bij God aangenomen en verhoord zou worden. Maar is nu werkelijk het gebed van de Borg onverhoord gebleven? Dat zou wel heel erg zijn. Als dat zo was, dan zou Zijn Vader niet zijn de grote Hoorder der gebeden. Dan zouden vele teksten in de bijbel geschrapt moeten worden, als bij voorbeeld: „Gij hoort het gebed!" Als dat waar was, dat Jezus' beden niet gehoord en verhoord waren, dan zou bij voorbeeld de bede om vergiffenis voor hen, die niet wisten wat zij deden bij de kruisiging onverhoord gebleven zijn en dan zouden noch de hoofdman, noch de soldaten tot bekering gekomen zijn.

Maar nu zegt de Heere Jezus: , , De Heere hoort mijn stem." Ja, Hij zegt: „Ik heb lief, want de Heere hoort mijn stem." En Hij zegt dat van te voren, als dat grote lijden op Hem aan komt. Het is als een vaststelling van de feiten. Het is als een belijdenis. Hij hoort mijn stem, mijn smekingen. Hoe het ook benauwend op Hem af zal komen, Hij spreekt het vrijelijk uit, Hij zingt het uit: De Heere hoort, Hij zal horen!

Hij neigt Zijn oor tot mij. U ziet het aan, hoe de Vader het hoofd buigt en het oor dicht bij de mond van Zijn biddende Zoon houdt. De Vader geeft dus niet alleen aandacht aan deze Bidder, maar ook aandacht aan al Zijn woorden, zelfs als die gefluisterd zouden worden. Dan zegt de Heere Jezus: „Dies Ik Hem in mijn dagen zal aanroepen." Het zijn maar dagen meer voor de Middelaar. Kort zijn Zijn dagen, weinig zijn Zijn uren. Ook wat dit betreft, ondergaat de Borg de vloek der zonde geheel. Om der zonden wil zouden de dagen van de mensen zijn als de dagen van een dagloner, kort van dagen en zat van onrust zou de mens zijn. Dit geldt dan ook Christus, Hij gaat in in het broze leven van de mens. Maar in Zijn dagen zal Ik Hem aanroepen en dan horen wij Hem klagen in Psalm 89: „Gedenk, Heere, hoe zwak Ik ben, hoe kort van duur."

Maar is Zijn gebed dan niet werkelijk verhoord? Hebben niet Zijn spotters gehoond: „Houdt stil, laat ons zien, of Elia komt om Hem te verlossen"? En hebben niet de machten der hel getriumfeerd: God zal Hem nu niet meer verlossen als weleer, Hem is geen heil beschoren. De Heere heeft gehoord. Op de Paasmorgen mocht de lofzang aangeheven worden: „Maar trouwe God, Gij zijt het schild, dat Mij bevrijdt, Mijn eer, mijn vast vertrouwen. Op U vest Ik het oog, Gij heft Mijn hoofd omhoog en doet m' Uw gunst aanschouwen. 'k Riep God niet vrucht'loos aan, Hij wou Mij niet versmaan in al Mijn tegenheden. Hij zag van Sion neer, de woonplaats van Zijn eer, en hoorde Mijn gebeden.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Psalm 116 in Jezus’ mond

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's