Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Thomas, één van de twaalven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Thomas, één van de twaalven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(i)

En Thomas, één van de twaalven, gezegd Didymus, was met hen niet, toen Jezus daar kwam. De andere discipelen dan zeiden tot hem: ij hebben de Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: ndien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven. Joh. 20 : 24 en 25.

Thomas, één van hen, niet met hen

Hier is dan de bekende discipel: Thomas, de man van wie wij zo weinig weten. Didymus is een Griekse vertaling van het Aramese Thomas. Beide betekenen tweeling. Dit was dus slechts een bijnaam. Zijn eigenlijke naam weten wij niet. Ook de plaats van zijn afkomst weten wij niet. In de apostellijsten wordt hij door Lucas op de zesde plaats genoemd in de Handelingen, bij Mattheüs op de zevende plaats, bij Marcus op de achtste. Alzo één van de twaalven. In het Johannesevangelie alleen wordt hij ons nader getekend, alleen daar. Hij was een zwaarmoedig man, maar ook een moedig man. Als hij hoorde van de dood des Heeren, dan wilde hij Hem niet verlaten, maar met Hem sterven. Nu, dat is Thomas vergund, al is het op wat andere manier geweest, dan hij het zich voorgesteld heeft.

Hij was ook een trouwe man, die dwars door zijn ongeloof heen dan toch maar weer in de discipelkring kwam. Hij was door zijn beste vrienden niet te overreden, maar als hij dan ook overreed werd, zeer overtuigd en beslist, zodat hij tot een belijdenis kwam als waartoe de andere discipelen niet waren gekomen. Zijn belijdenis komt, dacht ik, dicht bij de belijdenis, die Petrus gedaan heeft te Caesarea Philippi. Van zijn verdere leven weten wij niets, dan alleen dat het apocriefe geschrift Acta Thomae hem naar Indië liet gaan om daar het Evangelie te verkondigen. Volgens een andere overlevering zou hij naar de Parthen zijn gegaan, om daar te prediken, en zou hij te Edessa begraven zijn.

Deze Thomas nu was één van de twaalven, van de Heere Jezus Zelf verkoren tot het apostelambt. Bedachtzame figuur, als hij was, kende hij in zijn leven niet zulke hoogten en niet zulke diepten. Hij was geen Petrus, die de Heere verloochende en hoog verheerlijkte. Evenwel... ligt de verloochening van Petrus niet zo ver van Thomas' zonde. Evenwel... ligt zijn belijdenis niet zo ver van Petrus' belijdenis. Wat een voorrecht, dat wij onder de discipelen toch ook allerlei karakters, allerlei mensen aantreffen. De bedachtzamen, de moeilijk tot geloof komenden, de twijfelenden kunnen misschien in Thomas hun tweelingbroeder ontmoeten. Thomas hoort er toch ook bij, bij de twaalven. De achtste plaats is óók een plaats en de achterste plaats is óók een plaats.

Dat hij erbij hoorde, dat zegt ons de hartelijke wijze, waarop hij begroet wordt, als hij na acht dagen omzwerven buiten de kring der discipelen weer in hun midden verscheen. Als uit één mond roepen zij het hem toe: , , Wij hebben de Heere gezien." Dat hij erbij hoorde, zegt ons het feit, dat de Heere Zelf de discipelen bezocht als Thomas weer bij hen was. De Heere heeft hem niet bezocht, toen hij eenzaam buiten de discipelkring omzwierf. Dat wij daar maar lering uit trekken: De Heere zal ons niet bezoeken met Zijn heil, tenzij wij ons begeven in de weg der middelen, in de verordineerde weg van Zijn inzettingen. Dat Thomas bij de twaalven behoorde, dat zegt ook Thomas' eigen houding. Hij kón het daarbuiten alleen niet uithouden. Daar zijn die acht dagen lang genoeg voor geweest. Terwijl zij al acht dagen in het licht gestaan hebben, verkeert hij nog in het duister.

Thomas was met hén niet.

Thomas was daar niet, toen Jezus daar kwam. Dat gaat altijd gepaard: Jezus missen, doet het volk missen, en het volk missen, dat doet Jezus missen. Dat gaat

altijd gepaard: Jezus missen, doet de inzettingen missen en de inzettingen missen, doet Jezus missen. En daar buiten, in de eenzaamheid waar men Christus en Zijn volk mist, daar overheerst het ongeloof, wat de Heere Jezus hem straks verwijt: „En zijt niet ongelovig, maar gelovig." En waar het ongeloof heerst, 'daar taant de liefde, en daar maakt de hoop plaats voor wanhoop. Zo moest Thomas dan in het duister omdwalen, terwijl de anderen in het licht van Zijn aanschijn mochten leven nu reeds acht dagen lang. Hier is dan een kind des lichts, wandelend in het duister. Dat kan dus, dat iemand na in het licht gestaan te hebben in duisternis geraakt, als men voor Gods doen en handelen geen oog, geen oor, geen hart heeft. Dat kan, dat iemand in duisternis geraakt als men de woorden Gods en het Woord Gods niet gelooft. En dat gebeurt doorgaans als men zo vóór de heilsfeiten staat en van de Borgtocht van de Heere Jezus en van de kracht Zijner opstanding geen weet heeft. Een mens moet er toch maar achter gebracht worden van stuk tot stuk, om te geloven wat en wie Jezus is, wat Hij doet, wat Hij schenkt. En onder dat niet weten, niet vatten, , dwaalt men bekommerd om, soms zo lang, o zo lang.

Getuigenis en tegenspraak

, , De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben de Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven."

Dat is een getuigenis geweest, van tien , mannen als uit één mond. En dan van zulke getuigen. Had er nu eens één gesproken en de rest gezwegen, Thomas had zich nog op negen kunnen beroepen. Hadden er een paar gesproken, Thomas had zich op de zeven of acht kunnen beroepen. Of zelfs hadden er acht of negen gesproken en had er één of hadden er twee gezwegen, het had voor Thomas' ongeloof nog een laatste houvast kunnen zijn. Het ongeloof van iemand voelt zich terstond gesterkt, als het er maar één desnoods mee heeft. Wij hebben dat in kerkelijke vergaderingen herhaaldelijk meegemaakt. Nu staat Thomas dus wel tegenover een sterk getuigenis van tien man. En van welke mannen: zulke kundige en betrouwbare mensen, neemt ze maar stuk voor stuk: Johannes of Jacobus, of Nathanaël of Filippus. Geloofwaardige mensen. Hij staat nog tegenover een getrouwe Getuige, de Heere Zelf, Die het Zelf voorzegd had, Die het in de Heilige Schriften had voorzegd, dat Hij ten derden dage zou opstaan. Wat is dat ongeloof bij wie het ook is, toch altijd aanmatigend. Maar bijzonder, wat is het ongeloof aanmatigend en kwalijk als het zich openbaart bij een kind Gods. Van Thomas mocht men geloofstaal verwachten, en hij spreekt hier echte ongeloofstaai. „Ik zal geenszins geloven!" Thomas is een bedachtzaam mens, een beschaafd mens, die in weloverdachte, welgekozen woorden spreekt. Dat is geen platvloerse taal: „Ik zal geenszins — Ik zal op geen manier — geloven." Dat is besliste taal: Ik-zal-niet-geloven. Dat laat geen enkele twijfel omtrent zijn bedoelingen over.

Hier wordt, gelijk altijd door het ongeloof, het Woord Gods tegengesproken — en Thomas kende dat Woord. Hier worden de eigen woorden van de Heere Jezus tegengesproken, die Thomas zelf uit Zijn mond wel ettelijke malen gehoord had. Zou hij zich die woorden nu werkelijk niet herinnerd hebben? Dat kan niet zijn! Hij wist die wel degelijk. Hij heeft de discipelen botweg tegengesproken, één en allemaal. Ze eigenlijk voor leugenaars gezet. Let daar wel op, dat het ongeloof altijd de leugen boven de waarheid trekt, en dat het dan ook de waarheid voor leugenaar stelt. Bovendien heeft Thomas op deze wijze naarstig en met ernst gepoogd de discipelen aan het wankelen te brengen.

Gij scheldt en straft vervloekte hoovaardij, Gewend zo wijd van Uw geboön te dwalen. Dat toch Uw gunst mijn ziel van smaad bevrij', Die op mijn hoofd veracht'lijk neer zou dalen; Daar 'k U mijn dienst, naar Uw getuig'nis, wij'. Om nooit Uw straf mij op de hals te halen. Psalm 119:11.

Zien en tasten

„Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven."

Hier spreekt ook al weer de goed bewuste, beschaafde man, die zijn woorden wel gewikt heeft. Zien de handen, maar al hebben deze mijn ogen het gezien, zo zal ik dan nog geenszins geloven, als ik het niet met mijn handen voel. Bij de zijde spreekt de apostel Thomas niet van zien, maar alleen van: zijn hand steke in. Over die zijde hing met een slag het over de schouders afhangende kleed. Dat kleed bedekte de zijde, maar door de overslag kon men daar met de hand de zijde tasten, waar — dat wist Thomas goed — de speerstoot was toegebracht door een soldaat. Al hebben mijn ogen de handen gezien, al hebben mijn vingers de littekenen getast, dan zal ik ook nog de zijde moeten tasten, anders zal ik geenszins geloven. Drie tekenen stelt Thomas als voorwaarde voor zijn geloof, en hij stelt zijn voorwaarden onvoorwaardelijk. In plaats van zonder voorwaarden te geloven, wil hij onder een drietal bindende voorwaarden geloven.

Ik herinner mij bij een Engelse oude schrijver gelezen te hebben, dat een kenmerk van het zaligmakend geloof is, dat het zich inconditioneel, dat is dus zonder condities, over geeft aan Jezus. En dit is nu juist voor velen zo'n struikelblok om verder te komen in het geloof, van stuk tot stuk, dat zij de Heere zoveel condities stellen, dat zij ook het Woord Gods zoveel condities stellen, dat zij ook de prediking zoveel condities stellen. En dan durft een mens heel wat te eisen. Zie het hier, dat aan tien voorname predikers eisen gesteld worden tot het geloof, waaraan zij niet kunnen voldoen, waaraan zij ook niet zullen voldoen, want het ongeloof eist altijd het onmogelijke. Wijs van die apostelen, dat zij op de welgekozen, maar toch brute en aanmatigende woorden van Thomas niet antwoorden. Zij zeggen niet: „Dat moogt gij niet zeggen!" Zij zeggen niet verongelijkt: „Gelooft gij dan ons niet? Wij hebben Hem zelf gezien." Zij zwijgen. Tegen ongeloof is toch niet te redeneren en men moet met het ongeloof maar niet redeneren.

Daar is nog iets, wat het zaligmakend geloof zo in de weg staat en dat toch veel voorkomt, nl. dit: het vragen van tekenen. Als dat geen ongeloof is, dan is het bijgeloof. Als de Psalmist in de berijmde 86e Psalm vraagt: „Doe een teken mij ten goede", dan is dat niet tot geloof van hemzelf, ook niet ter bevestiging van zijn eigen geloof, maar ter beschaming van zijn vijanden. Het vragen van tekenen is doorgaans zwakte, twijfelzucht, ongeloof, als het geschiedt opdat men geloven zal. Dat is iedereen af te raden. Het is doorgaans God verzoeken. Een teken moogt gij vragen, als gij de weg niet weet in een of andere zaak. Eliëzer, Gideon! Meestal komt de Heere zulk vragen naar een teken al voor, door er zelf één te geven.

Tot versterking van het geloof gaf de Heere twee tekenen, niet, dat van Zijn hand en Zijn zijde, maar de Doop en het Avondmaal. Vraagt dan daarnaar! En bedenkt, als gij altijd wat wilt zien en tasten eer gij gelooft, dat de dingen die men ziet tijdelijk zijn, maar de dingen die men niet ziet, eeuwig. Geloven, naakt geloven, dat is het meest Godverheerlijkend, het is het meest profijtelijk voor uw ziel en het is het meest nuttig voor anderen.

Zw.

W. L. T.

Een woord van Luther:

Als het tot een treffen komt, zodat ik tegen duivel, zonde, wereld, dood en nood mij moet te weer stellen, en anders geen raad noch troost voorhanden is, behalve de enige hoeksteen Jezus Christus, dan bevind ik wel, wat ik kan, en welk een kunst het is in Christus te geloven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Thomas, één van de twaalven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 mei 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's