Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gebed van Mozes

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gebed van Mozes

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een gebed van Mozes, de man Gods. Heere, Gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht. Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.

Psalm 90 : 1 en 2.

Mozes de bidder

Mozes de verlosser van zijn volk, die kennen wij. Mozes als wetgever, als leider van het volk, die kennen wij ook. Mozes de dichter is niet zo bekend. Drie liederen kunnen wij noemen. In hèt boek van Mozes, Exodus, leest ge in het vijftiende hoofdstuk welk lied hij maakte op de grote overwinning, die de Heere voor Israël maakte bij de Schelfzee. In Deuteronomium 32 dicht Mozes een lied bij zijn afscheid. Befaamde liederen zijn dat, gemaakt door deze man, zwaar van tong, die toch gebleken is een man wel ter tale te zijn. Zo befaamd is Mozes' dichting uit Exodus 15, dat dit lied in Openbaring 15 geciteerd wordt. En dan is er de negentigste Psalm, die hij dichtte als een gebed tijdens of na de woestijnreis, dus zeer ver voordat er psalmen ontstonden. Hij is dus ook de eerste uit de geschiedenis, die een psalm maakte, die in onze psalmbundel werd opgenomen.

In deze psalm betoont Mozes zich een bidder, een voorbidder voor zijn volk. Meer beden kennen wij van hem, die echter voor het liturgisch gebruik, voor het gebruik in de gemeente, niet geschikt waren. Dit waren middelaarsbeden, één om de opening van de wateren van de Rode Zee, en één om sparing van het volk, toen God het verdelgen wilde. Deze gebeden zijn wel vóór het volk opgezonden, maar niet dóór het volk op te zenden. Daar zijn zij te hoog voor. Het volk kan wel een middelaar hebben, maar het kan geen middelaar zijn. Psalm 90 is echter Mozes wel na te bidden, is wel met hem mee te bidden. Zij is dan ook in de bundel van liederen en gebeden der gemeente gegeven.

Opdat zij met hem bidde!

Ook hier betoont Mozes zich een man van prachtige stijl en taal, een man wel zwaar van tong, die gedachte na gedachte zorgvuldig overweegt, aleer hij die onder woorden brengt. Maar dan zijn deze beden ook geladen, vol van schone en diepe gedachten. Dat is niet zo maar een losweg uitgesproken of neergeschreven gebed. Dit zijn woorden van een man Gods, in wie de Geest der genade en der gebeden spreekt.

Een regent des volks bidt, een wetgever bidt, een veldoverste bidt. Zoals hij eens, ondersteund door Aaron en Hur, tijdens de slag met Amalek, de staf omhoog hield met biddende handen, zo gaat hier een ander teken omhoog, eveneens met biddende handen. De grootste gebeden zijn niet altijd ontstaan in de eenzaamheid, maar vaak midden onder het gewoel van een murmurerend, opstandig en wederstrevend volk, dat vergaat door Gods toorn, en dat henengaat door Gods verbolgenheid. Denkt u maar aan Jezus' bede temidden van dat zondige en ruige volk op Golgotha. De grootste gebeden zijn niet altijd door priesters en hogepriesters gebeden, maar somtijds door mannen, die hun leven moeten vullen met het maken van wetten en met de zorg voor de naleving dier wetten. Dat zijn mensen, die het volk kennen aan de zelfkant van het leven, daar waar de overtredingen zijn. Daar wordt de nood tot het gebed geboren. En de grootste gebeden worden soms geboren bij veldheren temidden van de strijd en van de worsteling. U moet niet vergeten, dat de Heere Zelf vijandschap gezet heeft tussen vrouwenzaad en slangenzaad. En daar is een eeuwige worsteling tussen duisternis en licht. De duisternis zoekt het licht uit te blussen en ook de kinderen des lichts uit te blussen. Het licht daarentegen zoekt de kinderen der duisternis te verlichten. Deze worsteling is begonnen in het Paradijs, zij is opnieuw begonnen bij het ontstaan van Israël als volk. Het is de worsteling, die de eeuwen door voortgegaan is en voortgaan zal. Bij een aanvoerder nu in die strijd is deze bede ontstaan.

Daar is nog iets. Mozes wordt hier genoemd „de man Gods". Gij weet, hoe hij van zijn kindse dagen was een kind van gebeden en tranen, uit een heilig geslacht gesproten. Hij was uit het geslacht van Levi. En gij kent de wonderlijke wegen, die God met hem gehouden had, hoe hij opgevoed was in al de wetenschap der Egyptenaren en kon leven in al de weelde van Egypte. En gij weet van de keuze, die Mozes door het geloof had mogen maken, hoe hij geweigerd heeft een zoon van Farao's dochter genaamd te worden en hoe hij verkozen heeft liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden, hoe hij de smaadheid van Christus liever gehad heeft dan de schatten van Egypte. Zie, daar is hij begonnen te worden een man Gods.

Toen heeft God het nodig gekeurd om hem veertig jaren te oefenen in de eenzaamheid van de woestijn Sinaï, als schaapherder en daar werd hij een man Gods. En nog eens oordeelde God het nodig om hem veertig jaar in de woestijn Paran te oefenen met de zoveel moeilijker kudde van een murmurerend volk, waarvan God en Mozes veertig jaren verdriet gehad hebben. Daar werd Mozes een man Gods. Nader geprecisieerd onder de wet en onder de offeranden der verzoening, die op Christus zagen, werd Mozes de man Gods. En man Gods moet iemand zijn, wil hij kunnen bidden, wil hij zó kunnen bidden.

God de toevlucht

„HEERE! Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslacht tot geslacht." Hier is dan het begin van Mozes' bede, de aanspraak, een dankzegging, een betuiging, een lofverheffing. Israël heeft altijd een zeer omstreden plaats ingenomen onder de volkeren, en ook en toch altijd een gezegende plaats ingenomen. Aan Israël was voorzegd door God Zelf, dat „zijn zaad de poort zijner vijanden erfelijk zou bezitten" (Genesis 22:17). Ondanks een eeuwenlange vervolging heeft dit gezegende volk Gods inderdaad de poort zijner vijanden erfelijk bezeten. Op politiek gebied, op het gebied van de handel, van de kunst, op monetair gebied

heeft Israël inderdaad de wereldmacht in handen gehad en zal dat hebben. Het nabije Oosten mag, voorzover het Arabisch of wat ook is, Israël begeren uit te roeien, het zal evenwel bestaan. De Verenigde Naties mogen zoveel resoluties aannemen als zij willen, met welke grote mogendheden ook voorop of achteraan, maar God zal dit woord gestand doen, wat Hij Isaac heeft gezworen.

Deze geschiedenis is njet nieuw. Geslacht aan geslacht hebben de Patriarchen in de Kanaanietische landen als vreemdelingen verkeerd, hoewel God aan dit volk dit land gezworen had. In tabernakelen hebben zij gewoond. Bedreigd zijn zij geweest, kwalijk zijn zij behandeld en ook kwalijk hébben zij die volken soms behandeld. En God was hun een woning, God was hun een toevlucht. Zij hadden daar zelf geen huis, God had daar geen huis. Maar God was hun toevlucht. God was hun huis, God de Heere was hun onneembare vesting. God was hun Burg, hun Toeverlaat.

In Egypte was Israël een gehaat, een geplaagd, een geslagen slavenvolk. Zij hadden ook daar geen huis, God had daar geen tempel. Maar God was daar hun huis, hun Toeverlaat. In de woestijn was Israël vervolgd door Egypte, aangevallen door de Midianieten, op de vuist verwacht door Moab, door Edom, door de tien vorsten der Kanaanieten, en in dit alles was de Heere hun Toevlucht van geslacht tot geslacht. Daar is nooit één geslacht tussen in geweest, wat die Toevlucht niet nodig had, dat in vrede en rust had kunnen wandelen, zij hadden in elk geslacht die toevlucht nodig en Hij was Zelf die toevlucht. Hij was het altijd en Hij was er altijd.

Zou het voor het volk Gods van het Nieuwe Verbond anders zijn? Is het zijn van het volk Gods in de kerk ooit anders dan een bedreigd bestaan geweest? Het volk van God heeft in elke tijd te rekenen op de belofte uit Genesis 3: , , ïk zal vijandschap zetten!" En hoe onmogelijk, hoe onhoudbaar het leven van het volk Gods ook mag zijn in de kerk, in de wereld, het heeft God tot zijn toevlucht, van geslacht tot geslacht, li kunt rekenen op de vijandschap. li kunt rekenen op de sterke toevlucht bij God. De eeuwige God zij u een woning en Hij zal ook ter woning zijn.

Bij die God zijt gij thuis. Daar voelt gij u vredig. Daar voelt gij u blijde en welgemoed. Daar voelt gij u moedig, ja in Christus zelfs overwinnaars, meer dan overwinnaars, li moet dat niet vergeten, dat God u de poort uwer vijanden tot een erfelijke bezitting geeft. Hij geeft Zijn volk genade. Hij geeft Zijn volk ook ere. Het is toch immers een koninklijk geslacht. God is hun Vader. Jezus is hun oudste Broeder. En de aarde is des HEE-REN. En zij zijn erfgenamen der beloften en ook erfgenamen Gods, mede-erfgenamen van Christus.

Ga dan maar in in die toevlucht. Schuil bij uw God. Gedraagt u ook moedig in deze wereld. Daar is geen reden voor u om ongelovig, kleinmoedig te zijn. Ootmoedig moogt gij zijn, maar kleinmoedig niet. Ootmoedig moogt gij zijn, maar niet hoogmoedig. Ziet maar veel op de overste Leidsman, Jezus, Die voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande veracht. Ziet niet alleen op Hem, maar vlucht tot Hem. Hij, Jezus, is die Toevlucht.

God is een toevlucht voor de Zijnen, Hun sterkt', als zij door droefheid kwijnen; Zij werden steeds Zijn hulp gewaar, In zielsbenauwdheid, in gevaar.

Dies zal geen vrees ons doen bezwijken, Schoon d' aard' uit hare plaats mocht wijken. Schoon 't hoogst gebergt' uit zijne stee, Verzet wierd in het hart der zee.

God stilt alom het orelogen; Zijn arm verbreekt de taaie bogen; Doet spies en speer aan stukken slaan En wagens door het vuur vergaan.

Laat af! dus spreekt de Heer' der heren: Weet, Ik ben God; elk moet Mij eren; Het heidendom, ja 't gans heelal, Verhoge U met lofgeschal!

God de eeuwige

, , Eer de bergen geboren waren en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God."

Op een aangrijpende wijze beschrijft de wijze man Mozes, de wijze man van God, de gerechtigheid van God en de vergankelijkheid van de mens. „Gij doet de mens wederkeren tot verbrijzeling en zegt: keert weder, gij mensenkinderen! Want wij vergaan door Uw toorn en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt." Mozes had zijn volk, al wat boven de twintig jaar oud was, zien sterven tijdens de woestijntocht. Terwijl de oudste geslachten de leeftijd van duizend jaren gehaald hebben, de patriarchen nog de leeftijd van tussen de honderd en tweehonderd jaren, vervolgt Mozes weemoedig: „Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren en zo wij zeer sterk zijn tachtig jaren... en het uitnemendste van die is moeite en verdriet." Zo staat Mozes de man Gods als een herder hoog opgericht onder zijn volk en dan heft hij zijn handen op en bidt — en dan wordt Mozes groot juist door zijn bidden.

Onder een wegstervend volk, dat merendeels het land van zijn rust niet zal zien, doet hij een groot beroep op Gods eeuwigheid. „Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslacht tot geslacht." Dat zijt Gij ons geweest in ziekte en nood - — bewijze het de verhoogde koperen slang — maar ook in het sterven. Onze jaren mogen dan zeventig a tachtig zijn, al werden wij duizend jaren, wat is dat vergeleken bij Uw eeuwigheid. Maar zoudt Gij dan na zeventig, tachtig jaren ophouden God te zijn? Neen! Zoudt Gij dan ophouden onze God te zijn? Neen! Gij zijt eeuwig onze God, want wat Gij mint, dat mint Gij eeuwig. In het eind van de psalm bidt Mozes: „Het berouwe U over Uwe knechten, het berouwe U over het kwaad, dat Gij over ons bracht." Men kan ook vertalen: „Wees verzoend over Uw knechten!" En dan ziet Mozes rondom zich naar die overoude bergen in de woestijn. En Mozes peinst: „Eer die bergen geboren werden, zijt Gij God geweest. En als die eeuwige bergen er eens niet meer zullen zijn, dan zijt Gij nog God. Zelfs eer dat Gij de aarde en de hele wereld van aarde en hemel, van zon, , van maan en sterren schiept, waart Gij er en als die aarde en die hemel voorbij gegaan zullen zijn, dan zult Gij er nog zijn. Mozes breidt zijn handen uit naar voor de tijden en tot achter de tijden en dan zegt hij: „ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God!"

Wat hebben wij met een grote God te doen. Wat heeft Mozes, de man van God, er een diep geloof in gehad. O, gelooft toch ook in Hem! Nooit kunt gij te groot van Hem denken, wel gauw te klein. Trekt daar uw kleine leven toch aan op. Trekt daar uw broze leven, uw vergankelijke leven toch aan op. Wat zoekt ge toch van dit korte woestijnleven alles te maken, wat verwacht gij toch van dit korte leven veel, wat verwacht gij er toch alles van. Het was voor Israël altijd mooi weer, altijd zomer, maar het ging als een schaduw voorbij. Maar Hij gaat niet voorbij — God. Achter u ligt een eeuwigheid — Gods eeuwigheid. Voor u ligt een eeuwigheid — Gods eeuwigheid. En nu is deze grote, deze eeuwige God een Toevlucht. Dat was Hij voor de oude geslachten. Hij zal het ook voor de jonge en aankomende geslachten zijn. Alleen: vlucht men tot Hem? Is Hij eeuwig uw tehuis? Woont gij bij Hem?

In Zijn kleed is het goed schuilen, in Zijn kleed is het aangenaam wonen, 'k Kan het anders zeggen: In Christus, in Christus' gerechtigheid en genade, in Christus' wonden kunt gij schuilen met uw zonden, tegen uw zonden. Daar wordt uw gebed niet een gebed tegen een verre en ongenaakbare God, die ge nooit ziet, die ge nooit bereikt, maar tot een Vader, een barmhartige Vader, Die over Zijn volk als over Zijn kinderen waakt, als een hen over haar kuikens, en Die de Zijnen eeuwig getrouw blijft. Hij is eeuwig ons tehuis!

Een woord van Luther:

Dat de geestelijke stand wereldlijker is dan de wereldlijke zelf, daardoor moet de christenheid verderven.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 augustus 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een gebed van Mozes

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 augustus 1967

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's