Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SPROKKELHOUT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SPROKKELHOUT

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is er goed weer voor om wat hout bijeen sprokkelen. Bovendien is het haast de tijd ook, want als ik mij niet vergis heet februari van ouds: Sprokkelmaand. Nu, we snellen al weer op de tweede maand des jaars af. Hoewel het een goed nederlands woord is, dacht ik, gebruiken we het toch niet meer. De naam februari, zo duidelijk van romeinse oorsprong, heeft de naam sprokkelmaand verdrongen. Er wordt ook niet zoveel gesprokkeld als in arme tijden. Een enkele oudere kan het niet laten om in bos of water het los lopende hout te vergaderen, maar de meesten laten het liggen, al vallen ze er bijna over. Vroeger eerde men het kleine. Maar goed: namen veranderen. Een dienstmaagd van vroeger heet nu een dienstmeisje. Alleen bij de gelijkenis uit het begin van Matth. 25 spreken we nog graag van wijze en dwaze maagden. Daar zit wat in. Het woord heeft een bepaalde inhoud gekregen. Geleerde verklaarders gebruiken het ook nog wel in nieuwe commentaren. Maar het is niet zo, dat iemand, die van dwaze meisjes zou spreken daarmee een verkrachter van Gods Woord is. Dat heb ik wel eens gelezen, al sprokkelende, maar ik geloof, dat het gebruiken van een dergelijke betiteling zonde is. Het is merkwaardig hoe sommige mensen denken, dat men altijd maar een atoombom moet gebruiken, als een ander niet precies in ons straatje loopt. Dat is niet van deze dag, zou ik zeggen. De discipelen van Jezus hadden er ook iets van. Toen zij onderdak zochten in een gehucht, waar Samaritanen woonden, wilden deze Hem niet ontvangen. Met mensen, die naar Jeruzalem reisden, of van wie zij dit dachten, wilden zij niets te maken hebben. Daar was slechts één goedé tempel en deze stond op de Gerizim. Jeruzalem, dat was niets. Wat waren Johannes en Jacobus kwaad. Zij hadden maar het liefst deze boze dorpelingen willen verbranden. Wat is toch de mens ook in zijn „heilige" ijver. Zij wilden de ware en goede godsdienst verdedigen met zulke middelen. Wat deed Jezus? Er staat zo: „Maar Zich omkerende, bestrafte Hij hen, en zeide: Gij weet niet van hoedanige geest gij zijt. Want de Zoon des mensen is niet gekomen om der mensenzielen te verderven, maar om te behouden".

Dat betekent dus. dat we ook moeten overleggen met welke middelen wij het o.i. verkeerde moeten bestrijden.

Al sprokkelende ben ik een man tegengekomen, die met zijn dominee overhoop ligt of lag. Dat is in de geschiedenis der kerk al heel vaak voorgekomen. Sommigen vinden hun dominee te licht, anderen vinden hem te zwaar. Niet altijd hebben de gemeenteleden gelijk, maar datzelfde geldt van de dominees. Ieder geval moet afzonderlijk bekeken worden. Niet altijd zijn de verschillen van de diepste betekenis. Soms genieten predikanten een al te grote genegenheid en soms worden zij onverdiend gehaat. De beste kan dit overkomen. Daar is b.v. een man als ds. B. Smytegelt. Hij heeft veertig jaar in Middelburg gestaan, was daar ongehoord gezien en van wijde invloed. Dan moeten we het maar niet al te kwalijk nemen, dat een eenvoudige vrouw aan P. de la Ruë verzekerde •— deze ergerde zich daar geweldig aan — dat zij zich „Onze lieve Heer" niet anders kon voorstellen dan onder de gedaante van Ds. Smytegelt, op wiens gelaat een Goddelijke glans lag, bij wie alle andere voorganggers geesteloos schenen".

Daar staat echter heel wat tegenover. Het komt wel voor, dat een verkeerde dominee tegenstand krijgt. Maar het komt nooit voor, dat een goede dominee deze tegenstand niet krijgt. Dan hapert er iets aan, kan men gerust denken. De oorzaak van deze tegenstand zit natuurlijk in de boze natuur van de gevallen mens, die de waarheid Gods moeilijk verdraagt. Vandaar uit kan men begrijpen, dat ook een zeer evangelisch prediker als Smytegelt het grootste deel van zijn leven was, een grafdicht kreeg, dat als volgt luidde:

„Van vele zeer bemind en van nog meer [gehaat Een schrander politiek, die 't fijnst [verstand kon ziften, Een bliksem der Godlooz' in felle [Donderszoon Een rechte Barnabas, die 't troosten was [gewoon."

Zelf sprak hij van de tegenstand, in een preek, die hij hield, toen hij 23 jaar te Middelburg had gestaan. De tekst was Jeremia 25 : 3: Van het dertiende jaar van Josia, de zoon van Amon, de koning van Juda, tot op deze dag toe (dat is het drieëntwintigste jaar) is het woord des Heeren tot mij geschied; en ik heb tot u-lieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt niet gehoord". In de toepassing zegt ds. Smytegelt dan, dat hij vast overtuigd is, dat God hem, evenals Jeremia, gezonden en geroepen heeft. Hij werpt de vraag op: durft ge dat zo vrijmoedig te zeggen, dat God u gezonden heeft? " Hij antwoordt: Zoveel wij onszelf en de goddelijke zending kennen, ja, dat heb ik zonder schroom durven zeggen, zo menigmaal als ik bevestigd ben: at God mij geroepen heeft. Hebben de Middelburgers ook niet gehoord? "

Zo onbepaald kan Smytegelt dat niet zeggen. Er moet genuanceerder gesproken worden. „Het ene deel. het grotere deel. daar moeten wij van zeggen: gij hebt niet gehoord. Maar het andere deel heeft immers gehoord. Zullen wij het grotere deel van de gemeente prijzen? Dat kunnen wij niet doen. Daar zijn hooggaande tergingen en verbitteringen geweest, gelijk gij weet. Konden wij zulke, die de grootste vijanden zijn geweest uit het vuur halen, wij zouden het doen."

Neen. het grootste deel heeft niet gehoord. In letterlijke zin niet, want zij wilden zijn preek niet eens horen, laat staan er naar luisteren. Smytegelt heeft er wel gezien, die zulke wederhorigen waren, dat — als hij onverwacht in een kerk een dienst had, terwijl deze meenden, dat een ander zou preken - — de broeders en zusters de kerk uitliepen als zij ds. Smytegelt naar de kansel zagen komen. „Ja, wij hebben er wel gezien die zeiden: ik hoor niemand meer ongaarne — hij heeft hier al veel te lang gestaan." Het ging nog verder. Sommigen kwamen luisteren en brachten de woorden van Smytegelt over, soms op verkeerde wijze. Hij noemt ze verklikkers, leugenaars, lasteraars. Anderen zeiden: „Ik wil hem zelf niet horen, maar ook niet toelaten dat anderen hem horen". Dat vertelden zij dan nog als een heldenstuk om zich aangenaam te maken bij anderen. Wat is het antwoord van de Middelburgse prediker hierop? „Hebt gij geen lust om ons te horen, hoort onze medebroeders. Wij wensen u daar hartelijk zegen onder en dat zij het middel mogen zijn tot uw bekering".

Want wat ziet Smytegelt als de oorzaak van deze vijandschap. Dat lijkt wel in zijn ogen geweest te zijn de afkeer van de bevindelijke bekering, die verstand en hart omzet. Immers hij sprak ook nog: „Wat hebt gij toch tegen de bekering, waar de getrouwe leraren zo op aandringen? De bekering is immers zo betamelijk, zo noodzakelijk, zo nuttig! Ja, daar zijn er zovele vóór, voor de bekering. Weet ge wie er voor is? God is er voor, de engelen zijn er voor, Gods troiiwe knechten zijn er voor, de vromen zijn er voor. Maar wie zijn er tegen? Niemand als de duivel, de losse wereld en het verdorven hart." Smytegelt had dus zijn vijanden, omdat hij voor de bevinding, voor de bekering was.

Waarover heeft nu mijn man onenigheid met zijn predikant? Hij is lidmaat van de Gereformeerde Kerken en heeft onenigheid met zijn leraar, omdat deze tegen de bekering is, zoals zijn schaap die verstaat. Mijn man is zeer ijverig tegen de oppervlakkige prediking, die hij in de kerk, waarin hij getogen, ja geboren is, week aan week moet horen, 't Gaat daar ook alles nogal makkelijk. Zoiets van: Wij zijn Abrahams kinderen, wat moeten we nog meer? Als je toch gedoopt bent, wat moet je dan nog meer? Geloof maar en neem maar aan. Tenminste, zo hoort hij het. Hij vindt in zijn gemeente de prediking van de „algemene" vferzoening, in zoverre dat alle lidmaten en doopleden voor ware christenen gehouden (moeten) worden, behoudens de verplichte uitzonderingen. Hij heeft aan zijn dominee geschreven — een tijd geleden al — dat het reeds langer dan dertig jaar mis is met de prediking. Volgens hem komt de grote vervlakking in zijn kerkgemeente, de leergeschillen, de aantasting van Schrift en belijdenis, de nieuwe vertaling van de H. Schrift, de nieuwe berijming van de psalmen. de overvloedige invoering van de gezangen, die zo hefttg bestreden zijn bij de wording van zijn kerk, voort en zijn al deze dingen uitvloeisels van het noodlottige gebeuren. dat men al tientallen jaren een oppervlakkige prediking gebracht heeft, waarin niet de zondaar op het diepst vernederd en Christus op het hoogst verheerlijkt wordt. Het zijn de bekende klachten en ze stuiten ook in dit geval op de bekende muur. Ik heb een stukje gelezen van het antwoord, dat de collega in zijn kerkbode gaf. Daaruit kreeg ik toch wel de indruk dat er helemaal geen communicatie was. Net twee stokdoven, die tegen elkaar stonden te schreeuwen, zonder dat één lettergreep de ander bereikte. Dit geeft in dit geval schuld en de grootste schuld daarvan ligt m.i. bij de predikant. Die heeft toch niet gestudeerd om zulk een gemis aan communicatie rustig te laten bestaan.

Maar goed, het schaap had aan de herder geschreven, dat hij de bevindelijke prediking miste. Nadrukkelijk verzekert nu de dominee, dat het bevindelijk element in zijn prediking en in de prediking niet mag ontbreken, maar dan mogen het geen bevindelijke preken zijn, zoals die gehouden worden in bepaalde niet-gereformeerde kerken. Welke hij gehoord heeft en wat daarin het tekort en het goede is. vertelt hij zijn schaap niet, terwijl dat diertje daar naar loopt te hunkeren. Dat is wel het erge. Een herder krijgt de gelegenheid zijn schaap te helpen en hij geeft het beest een flesje met gekleurd water mee en een stuk of wat berispende woorden. Want waarom moet onze predikant naar de nietgereformeerde kerken verwijzen, waarvan hij niet verondersteld wordt veel af te weten. Hij had m.i. bij zijn eigen kerk moeten blijven. Zijn lidmaat is geworteld in de prediking en de belijdenis van de kerk van zijn moeder en grootmoeder om zo te zeggen. Hij bedoelt de bevindelijke prediking zoals die gebracht werd in de vorige eeuw in de afgescheiden kerken. Ik neem aan, dat zijn dominee weet, hoe in de kerk van de predikant in de vorige eeuw gepreekt is. Hij zelf wil dat blijkbaar volstrekt niet meer. Maar nu vind ik het niet eerlijk om te schrijven, zoals hij doet. In zijn kerkbode lees ik immers: „Naar het mij voorkomt — ik zeg het voorzichtig — vraagt deze broeder, bevindelijke preken, die door genoemde predikanten ten enenmale zouden zijn afgewezen".

Deze predikanten zijn mannen uit de jaren 1912—1924 om het zo even te omgrenzen. Ik ben er niet zeker van dat zij de bevindelijke preken van de afscheiding in het bijzonder en van de „oude schrijvers" in het algemeen zouden hebben afgewezen. Maar op het gezag van hem wil ik het wel geloven. Het zijn mannen van

de doleantie en van deze laatste meen ik. dat zij het bevindelijk element inperkten. Het begon bij hen te kwijnen, maar het was nog lang niet weg. Zij houden mooie, goed doorwerkte leerredenen, maar ik stem toe, dat het bevindelijk element, de noodzakelijkheid van de bekering, van de bearbeiding door de Heilige Geest, van de ontdekking, van de openbaring van Christus aan de ziel, van de onmogelijkheid om zalig te worden aan mensen hart verdrongen begint te worden door een overtrokken verbondsleer waardoor de prediking in de Gereformeerde Kerken in de loop der jaren uitgehold is en totaal vervlakt. De ziekte van deze verbondsleer is dan echter nog lang niet doorgewerkt, er is ook van de gezonde bevinding nog wel iets overgebleven. Naar ik vrees, lang niet genoeg, maar ik laat aan bekwamere schrijvers over de verwoestende invloed van de overtrokken verbondsleer waarbij geen tweeërlei kinderen des verbonds nadrukkelijk aangewezen werden en waarin praktisch ieder lidmaat enz. zalig gesproken werd, met de stukken aan te tonen.

Nogeens, daar was in de dolerende prediking van de grote mannen in de eerste wereldoorlog en in de twintiger jaren nog heel wat bevinding, hoewel het in hun verbondsleer slecht wou passen. Toch gaan ze soms op het spoor der afscheiding. Dat zijn ze nog niet heuemaal kwijt.

We gaan echter verder met onze herder en zijn schaap. Lees de regel hierboven nog maar eens en dan het vervolg: „Hij verlangt misschien bevindelijke preken, zoals ze gehouden worden door predikanten in bepaalde niet-gereformeerde kerken. Zó mag ik niet preken, zo kan ik niet preken, zo wil ik niet preken. .Ik hoop ge-reformeerd. dat is voluit Bijbels te blijven. Men mag een gereformeerde dominee toch niet verwijten, dat hij gereformeerd is? Ik stem toe, dat er in onze kerken ook wel anders wordt gepreekt, maar daarover gaat het nu niet. Ik stem ook toe, dat ik veel beter moest preken. Zelfs ben ik van mening, dat ik nog nooit een echt-goede preek gehouden heb. Als je gepreekt hebt, denk je altijd weer: het had zo gemoeten en zó. Preken echter, in de geest zoals deze broeder het, naar mij voor komt, begeert, hoop ik nooit te houden".

Met deze laatste woorden heeft, meen ik, onze collega zijn vonnis geveld, als er van een vonnis sprake is. Hij wil niet gereformeerd preken, of het zou moeten zijn, dat de Afscheiding van de Cock. wat de prediking betreft, een heel ongereformeerde zaak was. Maar als hij dat meent, had hij het m.i. moeten zeggen. Immers deze broeder, het voormelde schaap van hem, zoekt de prediking in de hoofdlijnen, van wedergeboorte en bekering, bevinding van eigen schuldigheid, verdorvenheid, onbekeerlijkheid, onwilligheid en nog veel meer dingen, die in het stuk der ellende begrepen zijn. Voorts zoekt hij een prediking van de bevinding, van de toeleiding tot Christus, van de ontsluiting van de weg der genade in Christus, van de inplanting in Christus en nog veel meer, alles zoals dat in de dagen der afscheiding gepredikt werd. Mag een lidmaat van de Gereformeerde Kerken dat niet zoeken? Vandaag aan de dag blijkbaar niet overal. Of kan ik — als ik de werkelijke toestand wil neerschrijven — stellen, dat in de Gereformeerde Kerken niet meer gereformeerd gepreekt mag worden? Ik ben geneigd dit laatste voor de aanduiding van de werke-lijke toestand te houden. Mannen van naam zeggen dan ook, dat in hun kerk, de genoemde kerken, de Afscheiding er uit is. Ik vraag mij echter af in hoeverre zij dan nog het recht hebben Gereformeerde Kerken te heten?

Dus nog eens: ik vind het niet goed. dat onze herder tegen zijn schaap zegt, dat het beestje gras wil dat op de vergiftige weiden van niet-gereformeerde kerken gegroeid is. Neen, hij wil goed gereformeerd gras, zoals de schapen dat gegeten hebben in de kerken der afscheiding, waarvoor zij veel lijden en nood geleden hebben. Is dit werkelijk allemaal voor een drogbeeld geweest? Als ik onze predikant goed begrijp, wel. Ik geloof het niet, maar hij zegt, dat het niet Bijbels was. Groter en zwaarder veroordeling van de grondleggers der Geref. Kerken acht ik niet denkbaar.

Was dat echt niet Bijbels en niet gereformeerd met mogelijk een paar schoonheidsfoutjes? Daar kijk ik toch van op. Onze predikant zegt: zo kan ik niet preken. Ik neem het aan. Ook hij is niet de maatstaf. Ik houd het er ook voor, dat hij zo niet preken kan, tenzij hij ondervinden mocht, wat de vaderen der afscheiding ondervonden hebben, wat zij bevonden hebben van de weg tot Christus en van het zijn in Christus. Hendrik de Cock kon ook niet gereformeerd preken, toen hij van de hogeschool kwam. Hij kon het pas toen er grote dingen in zijn leven gebeurd waren. Men kan niet gereformeerd, levend gereformeerd preken, als men niet gereformeerd is. Hij zegt ook: ik wil zo niet preken, Accoord, zeg ik. Paulus wilde ook Christus niet verkondigen, voordat hij bekeerd was. Hem ontmoet had. Integendeel, Paulus vervolgde de gemeente van

Christus, het echte volk Gods, menende God een dienst te doen. Men mag inderdaad een gereformeerde dominee niet verwijten, dat hij gereformeerd is, maar mag men hem ook niet verwijten, dat hij zich gereformeerd noemt en de prediking zijner gereformeerde vaderen vierkant verwerpt? Ik hoop toch niet, dat het nodig is om het met de stukken aan te tonen, dat de Afscheiding zeer de nadruk legde op de bevinding in de ouderwetse zin, waarvan onze predikant zegt, dat hij zo niet wil preken. Ik moet zeggen, dat ik me echt verwant aan hem voel, als hij zegt te menen, dat hij nog nooit een echt-goede preek gehouden heeft. Maar ik vrees toch, dat hij aan de inhoud van zijn preken met hand en tand vasthoudt, al belijdt hij zelf, dat ze niet gereformeerd - iijn, tenzij de preken der afscheiding een ongereformeerde zaak zouden zijn.

En nu een klein besluit. Als ik mijn sprokkelhout-voorraad van deze dag nog eens overzie, merk ik op, dat blijkbaar de prediking in de Gereformeerde Kerken sterk veranderd is. De preken der afgescheiden vaderen verwerpt men, behalve een uitzonderlijk schaap, dat al maar om die bevindelijke preken loopt te mekkeren. Maar bij de dolerende preken met hun overtrokken verbondsleer blijft men blijkbaar ook al niet staan. Onze predikant weet, dat er nog anders gepreekt wordt, dan hij doet. Daar zijn dan ook die sporen en overblijfselen van de bevindingen er uit die bij de dolerende predikanten uit het begin deze eeuw nog niet in lucht waren opgegaan. Hier krijgt men een heel andere spiritualiteit om ook eens een roomse term te gebruiken. Op z'n protestants heet dat: praktijk der godzaligheid. Het ligt wel zo in de kerken der afscheiding, dat de Afscheidingsprediking er geheel uit is en dat men bezig is de doleantietheologie op te ruimen. Met volle zeilen of met heet gestookte vuren vaart men de moderne godsdienstigheid en de wateren van een theologie binnen, die men vroeger ethisch noemde. De leer der Schrift, de leer der erfzonde, de leer der uitverkiezing, men hoort over die alle. de bekende ethische klanken. Maar geen profeet staat onder hen op. die terugroept tot hetgeen God openbaarde in bijbelse tijden en heeft doen oplichten in de dagen der reformatie en opnieuw doen schijnen over de vaderen der afscheiding. Een droevig einde van wat eenmaal een gereformeerde kerk was. L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 januari 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

SPROKKELHOUT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 januari 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's