Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vriend van de Bruidegom

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vriend van de Bruidegom

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend der bruidegoms, die staat en hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. Hij moet wassen, maar ik moet minder worden. Joh. 3 : 29 en 30.

De bruidswerver en zijn werk

Onze tekst, die handelt over het werk, over de positie en over de houding van de vriend van de bruidegom, begint met een algemene opmerking: „Die de bruid heeft, is de bruidegom." Dat is het waar het in de kerk om gaat, om de Bruidegom, Christus, en om de bruid, Zijn gemeente. Het woord kerk betekent ook „wat des Heeren is". Dit is des Heeren: Zijn gemeente. Dat is het bezit, wat Jezus op aarde heeft, en de Bezitter van de kerk is Hij, Die uit de hemel is. De kerk is dus uit de hemel. Alle werk wat dus in de kerk door mensen gedaan wordt, dat is het samenbrengen, het tot elkaar brengen van Christus en de Zijnen.

En daar verschijnt voor ons de bruidswerver. Alle ambtsdragers, predikanten, ouderlingen, diakenen en ouderlingenkerkvoogd zijn tezamen in die ene figuur gevat. Ambtsdragers mogen zich druk maken met vragen over kerkgang, trouwe kerkgang, het doen toedienen van de Doop aan de kinderen, het doen van belijdenis, Avondmaalsgang. Het zijn de gewone vragen, die door de ambtsdragers gesteld worden, maar zij zijn alle formeel vergeleken bij die ene vraag: „Hoe komt Christus aan Zijn gemeente, hoe worden mensen vergaderd tot Hem? " Bij deze méést belangrijke vraag willen wij nu stilstaan. En dan gaat het om de bruid, om de ware gelovigen, om de echte gemeente van Christus. Daar moet uiteindelijk de aandacht van alle ambtsdragers der kerk op gericht zijn: dat moet zijn het ouderlingenwerk, aan wie toch het huisbezoek en het bestuur der gemeente is toebetrouwd. Dat moet zijn het diakenenwerk, die de barmhartigheid bewijst met troostrijke redenen uit Gods Woord. Dat moet ook zijn het werk der kerkvoogden, die de dienst en de ontmoeting van Christus met Zijn gemeente moeten mogelijk maken.

De ambtsdrager moet zijn, als Johannes de Doper, een vriend van de Bruidegom, een vriend van Christus. In het oosten liet een bruidegom door één van zijn beste vrienden, door zijn vertrouwde, zijn bruid nodigen tot een huwelijk. Zulk een nodiging kon tot gevolg hebben een aanvaarding van het aanzoek of een afwijzen daarvan. Altijd ging zo'n aanzoek gepaard met het geven van geschenken. Gij leest daarvan bij Eliëzer, de bruidswerver van Rebecca voor Isaac. Hoe zal iemand in zo'n voortreffelijk ambt staan, als hij niet is een vriend en nog wel een vertrouwde vriend van Christus? Christus moet hem eigen zijn en Christus' zaak moet hem eigen zijn. De bruid, die hij voor Hem moet werven moet hem eigen worden. Een ambtsdrager moet zijn en meer en meer worden een vriend van de bruid. Hij moet haar zoeken onder de mensen en hij moet haar hart zoeken te winnen voor Jezus. Dit mag hij doen door de Bruidegom bekend te maken aan haar in al Zijn loffelijkheden. Hij mag niets minder overbrengen dan Zijn aanzoek, om voor eeuwig de Zijne te willen zijn. Hij mag dat doen gepaard gaan met al de beloften en toezeggingen van het Evangelie. Hij mag niets minder doen, dan Hem en Zijn heil aanbieden aan een zondaar. De vriend mag over Christus en al Zijn schatten beschikken. En toch staat hij geheel onder de goedkeuring en de opdrachten van de Bruidegom.

Onze tekst zegt, dat de vriend van de Bruidegom staat en hem hóórt. Hij staat in bereidvaardigheid om de opdracht van de Bruidegom te volbrengen. Dat is wat een ambtsdrager moet hebben: volledige bereidwilligheid. Een ambtsdrager, die lui is om te prediken, die loom is in het prediken, die traag is om de mensen voor Christus te zoeken, dat is een kwalijke zaak. Een ambtsdrager moet dit belangeloos doen, het meeste ambtswerk moet ook zonder buidel en zonder male gedaan worden. En dan gaan zij er maar op uit, zonder geld en zonder loon, er hun vrije en niet vaak niet eens vrije tijd aan gevend. ruidegom Zij staan voor de Bruidegom, zij staan voor de kerk, zij staan voor het werk.

De vriend van de Bruidegom „staat... en hoort hem". De Vriend van de vriend des bruidegoms laat zo'n vriend niet op het onbestemde gaan. Hij geeft Zijn bevelen. Dit is Zijn bevel: „Tot het noorden zegt Hij: Geef, en tot het zuiden zegt Hij: Houd niet terug. Brengt Mijn zonen en dochteren van verre!" Dit is Zijn bevel: „Gaat uit in de heggen en stegen en dwingt ze om in te gaan." Dit is Zijn bevel: „Brengt de kreupelen en de verminkten, brengt de doven en de blinden."

Daar is een opdracht van de Bruidegom, die niet alleen bevelen inhoudt, maar ook een schone toekomst: „Brengt ze tot Mij!" Zij worden tot niets minder genodigd dan tot de bruiloft en dan niet om daar als gasten te komen, maar om daar als bruid te komen. Wie tot de kerk komt, , wie tot Christus komt, komt daar voor eeuwig. Staat dan en hoort, ambtsdragers, wat belangrijk werk gij te doen hebt. Staat dan en hoort tot wie gij hebt te gaan.

De bruidswerver en zijn vreugde

De vriend des Bruidegoms „verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms". Het is een blijde zaak, als de bruiloft kan beginnen, als de bruid geworven is, maar voordat dat zo ver is, gaat er heel wat zorg en moeite aan vooraf. Gij ziet dat aan de bruidswerver Eliëzer. Hij moest een grote tocht maken, hij moest de bruid lospraten van haar ouders en van haar broeder, hij moest ook haar winnen en overreden.

Gij ziet dat aan Johannes de Doper. Hij heeft de discipelen, die hij aan Jezus aanbieden kon, niet zo maar verkregen! Daarvoor heeft hij moeten staan en prediken onder veel deftig farizeeër-en vorstenvolk, dat even weerbarstig als voornaam was. Hij heeft moeten staan en prediken onder soldaten, onder zondaars van allerlei beroep en ook onder zondaars van al

lerlei formaat, even ruig als eenvoudig. En hij heeft ten slotte een aantal discipelen geleverd, die de discipelen van Jezus geworden zijn. Petrus en Johannes zijn er twee van. En zij werden de bruid van Christus.

Daar hoorde de vriend des Bruidegoms de stem van nu niet zijn vriend, maar van de Bruidegom, als Hij Zijn bruid toesprak, haar bij name noemde, haar aanvaardde als Zijn eigene. Gij weet, hoe Jezus Petrus bij name noemde en zeide: „Gij zijt Simon, de zoon van Jonas; gij zult genaamd worden Cefas, hetwelk overgezet wordt Petrus." Dat was de stem van de Bruidegom. Verstaat u wat een blijdschap dat is, voor zo'n vriend als de Bruidegom mensen aanvaardt, als de kerk wezenlijk toeneemt met echte leden? Verstaat u wat een blijdschap dat is voor zo'n vriend, als de stem van de Bruidegom Zijn goedkeuring hecht aan het werk van de bruidswerver? Dat is het loon der ambtsdragers, als de Heere hun werk goedkeurt en prijst. Daar kunnen zij heel wat teleurstelling, heel wat smaad, heel wat afwijzing voor verdragen en vergeten. Daarvoor kunnen zij dankbaar de gedane arbeid en de kostelijke tijd, daaraan besteed, nog eens overzien.

Het is niet vergeefs geweest, al dat prediken, al dat bezoeken, al dat praten, dat afraden van de zonde, dat afraden van de dienst der wereld, dat aanraden, om tot Jezus te komen! Het zal in het eind blijken, dat het levert een rijke oogst voor Jezus, de Heere. Het zal blijken, dat de kerk gebouwd werd en dat mensen voor Jezus gewonnen werden, dat zelfs een bruid gewonnen werd voor Jezus, geleid werd tot Jezus. O, weet het wel, dat het met een enkel woord niet gedaan is, dat er veel toeleiding nodig is, om de bruid te brengen tot de Bruidegom.

Daar zijn wegen voor te gaan, woestijnen voor te doorkruisen, rivieren voor te passeren, soms zelfs zeeën voor te doorwandelen, daarvoor is te staan en te beven bij Sinai'. En ziet daar dan de blijdschap, als de stem van de Bruidegom Zijn bruid begroet, aanvaardt. Dat is de dank voor de vriend des Bruidegoms. „Zo is dan", zo zegt Johannes de Doper, „deze mijn blijdschap vervuld geworden!" Dat is niet alleen blijdschap, maar volle blijdschap.

Het schijnt zo, als gij de tegenstanders van de kerk hoort, alsof de kerk niets is, alsof zij niets heeft, alsof zij niets geeft. Het schijnt zo, alsof de kerk maar een schamele zaak is en alsof het werk tot niets dient. Velen zien de kerk in deze tijd als een zaak, die haar tijd gehad heeft: de prediking behoort tot vroegere generaties, de ambten hebben geen betekenis meer — men moet nodig een ambtstheologie gaan opzetten — de sacramenten zijn zeer aangevochten instellingen. Zo is de kerk altijd een bestreden zaak geweest, in welke bestrijding juist haar waarde gedemonstreerd is. Een zo bestreden figuur is de Bruidegom Zelf — Christus — geweest! Een zo bestreden figuur is de vriend van de Bruidegom, Johannes de Doper, geweest!

Maar als de bruidswerver zijn werk gedaan heeft, dan is zijn blijdschap vervuld geworden. Volle blijdschap is het deel van Christus, zij is het deel van de bruidsgemeente en zij is het deel van de vriend van de Bruidegom. Gaat in in de vreugde Uws Heeren!

Straks leidt men haar in staatsie uit haar woning In kleding, rijk gestikt, tot haren Koning. Zo treedt zij voort met al de maagdenstoet Die haar verzelt, II vrolijk tegemoet. Zij zullen blij, geleid met lofgezangen. De vreugde voên, die afstraalt van haar wangen, Tot zij, daar elk gewaagt van hare lof, Ter bruiloft treên in 't koninklijke hof.

De bruidswerver en zijn toekomst

„Hij moet wassen, maar ik minder worden." Zie hier een zeer bekend woord in de bijbel. Het is daarom niet een zeer gepractiseerd woord. Men ziet bij ettelijke ambtsdragers precies het omgekeerde gebeuren. Christus wordt bij hen al minder en zij wassen in inkomens, in gages, in emolumenten, in eerbewijzen onder het volk, in gebeeldhouwde woningen. Zij volbrengen hun dienst mèt buidel en mèt male. Christus wordt bij hen al minder en zij wassen in al wat zij van de méns geloven: evolutieleer, een voorzienigheidsleer, die de mensen al meer van het leven laat genieten en al minder afhankelijk doet zijn van Gods geboden en van Gods gaven; een leiding van de Heilige Geest, die hen ver buiten en boven de Schriften voert en die hen zelfs geboden doet vinden, die tegengesteld zijn aan de bijbelse geboden! In deze vrijheid hebben zij al meer Christus verloren en zichzelf gevonden. Dat noemt men tegenwoordig een bevrijdende religie. Metterdaad worden zij bevrijd van alle religie! Dit is wat veel ambtsdragers in de kerk van vandaag beleven.

Onze tekst zegt: Hij moet wassen. maar ik minder worden. Johannes raakt zijn discipelen kwijt aan Jezus. „Die de bruid heeft, is de Bruidegom!" Wij zijn zo geneigd, discipelen voor onszelf te maken, voor onszelf school te maken. Wij hebben zo graag aanhang, wij hebben zo graag naam. ook naam in de kerk. Dit moet alzo, broeders, onder ons niet geschieden!

Johannes verliest zijn leerlingen, verliest zijn reputatie, verliest zijn ambt, verliest zijn vrijheid (hij komt in de gevangenis), verliest zijn hoofd. Niet ieder wordt de martelaarskroon der ere deelachtig. Niet ieder verliest zijn vrijheid en zijn hoofd. Maar wat ieder ambtsdrager moet doen is dit: zielen voor Jezus winnen en die zielen ook weer aan Jezus verliezen! Ons gehoor mag overgaan aan Jezus, onze leer mag opgaan in Christus, maar onze naam moet óndergaan in Christus!

Hij zal wassen. De bruid zal alles in haar Bruidegom vinden, wat de bruidswerver haar van Hem verkondigd heeft. Acht u dat een kleine zaak, als de prediking bevestigd wordt? Dan is Christus Degene, zoals wij Hem aan de mensen voorgesteld hebben. Wie bijbels preekt, wie bijbels spreekt, spreekt waarheid, die dan ook bevestigd zal worden.

Toch zal ieder van Gods bruidsgemeente weten: „De helft is mij niet aangezegd." Wij blijven altijd in ons preken en in ons spreken onder de helft. Verootmoedigende gedachte! Maar die méér dan andere helft wordt in de ontmoeting met de Bruidegom Zelf rijkelijk aangevuld. Hij moet wassen!

En in de kennis van Christus is wel een beginnen, maar geen einde. Al zal eens de kerk kennen, zoals zij gekend is, dan zal toch haar kennis in het rijk van de volheid naar een vervulling gaan, die eeuwig voortgaat. Hij móét wassen. Hij zal ook wassen.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De vriend van de Bruidegom

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's