Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Akeldama

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Akeldama

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds. tot op de huidige dag. Matth. 27 : 8.

De geschiedenis van Abrahams erfrecht begint bij een begraafplaats en ze eindigt ook bij een begraafplaats. Toen heeft de patriarch als een vreemdeling verkeerd in Kanaan als in het land der belofte en in dat land was zijn enige bezit tenslotte een graf, de spelonk Machpela, waar hij zijn dode, Sara, kon begraven en die hij ook zich en zijn zaad tot een erfbegrafenis van de zonen van Heth had gekocht. Dit alles deed hij uit het geloof, dat dit land aan zijn zaad zou worden gegeven.

Op het eind van Israëls historie echter staat weer een graf, nu niet een graf voor Israël onder vreemden op voorvaderlijke bodem, maar een graf voor vreemden op Israëlietische grond. Het is als de omgekeerde profetie van Abraham. Daar was dat graf de poort van toegang voor Abrahams zonen tot Kanaan, hier wordt een graf de toegangspoort voor vreemden tot het land Israël. Inderdaad zullen die daar eeuwen wonen en zoals eens de Kanaanieten verdreven .werden door Abrahams zaad, zal nu Abrahams zaad verdreven zijn door de hand der vreemden, om rusteloos te zwerven over de aarde.

De prijs des bloeds

Ook de donkere tien verzen, waarmee Mattheüs 27 begint, is lijdensgeschiedenis en ook door deze donkere verzen heen licht het Evangelie. In de getuigenis, die Judas van Christus geeft: „Ik heb verraden onschuldig bloed", ligt een schoon getuigenis van Christus' onschuld. Niet alleen Pilatus heeft moeten betuigen in Hem geen schuld te vinden, maar ook en zelfs de verrader heeft erkend: Ik heb verraden onschuldig bloed.

Maar de Heere laat het hierbij niet. In deze geschiedenis dwingt Hij niemand minder dan de aanklagers en rechters Zijn onschuld te bekennen op een wijze, onze overdenking overwaard. En als zij door de koop van een vreemdelingenkerkhof de poort Israëls voor vreemdelingen eigenhandig openzetten, dan begint hier reeds de geschiedenis van de wandelende Jood.

Judas dan heeft de dertig zilverlingen geworpen in de tempel met de bekende kreet. Dit was geld, genomen uit de tempelschatkist en als Judas het over de tempelvloer werpt zitten de overpriesters er mee. Zij beleggen een vergadering nota bene in pleno om te beraadslagen over deze dertig zilverlingen. Nu^was dit wel een bedrag van belang, maar toch niet zo, dat daar een volledige synodevergadering aan gewijd behoefde te worden. Als dit geld zuiver geld geweest was, dan hadden zij het rustig op kunnen strijken en weer in de offerkist kunnen laten glijden. Daar zal nog wel heel wat meer zwart geld en bloedgeld in de kerkelijke offerkisten, - zakken of - schalen terechtgekomen zijn. Nu het echter niet in het offerblok teruggeworpen was — daarvoor deinsde zelfs Judas terug — nu het hun persoonlijk gegeven of toegeworpen was, hebben zij ermee te handelen. Het is alsof Gods voorzienigheid hen dwingt tot het bepalen van een bestemming. Het is voor hen toch bepaald een moeilijk geval. Hem, de Heere, Jezus, willen zij kwijt en zij kunnen Hem niet kwijt en zelfs het geld, dat ze voor Hem uitgaven om Hem in handen te krijgen, kunnen ze niet kwijt. Daar is het wéér, zelfs na enkele uren reeds. Wat gaat dit toch alles wonderlijk. Wat is het toch moeilijk om zich van Christus te ontdoen, dat gaat zelfs voor geld niet en als men er al geld voor geeft, dan komt dat geld terstond terug, ja, maar anders dan het uit de hand ging. Het keert als geld des bloeds. Hoe eerlijk moeten deze mannen dat zelfs erkennen: „Het is niet geoorloofd ze in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is." De Heere Jezus is nog niet ter dood veroordeeld, zelfs is Hij nog niet voor de rechterstoel van Pilatus geweest en nu reeds zien zij met vooruitziende blik, dat het een prijs des bloeds is. Ze meenden dat zij aan het volk en aan de tempel en aan God de meest goede daad gedaan hebben, die zij maar doen konden door Deze, Die het volk verkeerde, uit te leveren en toch spreken zij van een prijs des bloeds.

Dit geld is voor hen als dat geld, waarvan Numeri 35 spreekt, n.1. bloedgeld, dat in het heiligdom niet mocht worden geofferd. Dit geld is als dat, waarvan Deut. 23 spreekt, n.1. hoerenloon of hondenprijs, die ook niet geofferd mochten worden. Al wat in onzuivere handel verdiend was, mocht naar de Wet Gods niet besteed worden voor zuivere tempeldienst. Nu treden deze huisbewaarders Gods op als wachters bij de offerkist om er dit onzuivere geld uit te houden en ze vellen tevens een oordeel over hun eigen daden en ze spreken Christus vrij.

Hoe leert ons deze geschiedenis, dat een mens van nature vele scrupules maakt over kleine dingen, terwijl men de zaligheid verwerpt en dan tevens zijn eigen vonnis velt. Hoevele malen o zovele gewetensbezwaren tegen dat wat op zichzelf goed, maar dan toch nog het mindere is» terwijl zij de misdaad aller misdaden begaan door het heil en hunner zielen zaligheid te verwerpen. Er is toch geen groter zonde dan deze, dat men weigert zich te laten zaligen. Tegen deze zonde blijft geen slachtoffer over. Het is het allergrootste kwaad boven alle kwaad. En een zonde daarenboven is het als men dit kwaad nog bedekt door overigens op kleinigheden zeer nauwgezet en stipt te zijn. Dit is een kwaad in de stad, dat veelvuldig voorkomt.

De prijs des akkers

Buiten de stad aan het dal van Hinnom lag de akker van de pottenbakker, een bekend stuk grond, waar de pottenbakker, een bekende figuur in Jeruzalem, zijn leem uitgroef om zijn potten te bakken. Zo waren daar hele groeven ontstaan, denkelijk gelijkend op de uitgehouwen rotsgraven en dus uitnemend geschikt om als kerkhof dienst te doen. Deze groeve nu kochten de overpriesters in die ure voor de som van dertig zilverlingen, niet meer en niet minder. Minder mocht zeker niet, want de mannen wisten met die zilverlingen geen raad en meer kon niet, omdat de profetie vervuld moest worden, waarin de Heere gezegd had, dat die akker gekocht zou worden. Deze akker kochten ze als een begraafplaats voor

vreemden. Elke Jeruzalemmer placht een eigen graf te hebben, maar voor de vele mensen, die op de grote feesten Jeruzalem bezochten, duizenden vaak, was er geen begraafplaats. En bij zo'n wekenlang bezoek aan Jeruzalem stierf uit de aard der zaak wel eens iemand. Nu waren deze mensen, die Joden in de verstrooiing of proselieten waren, geen zuivere Joden in de ogen van de overpriesters. Zij werden doorgaans beschouwd als proselieten van de poort, hoogstens als proselieten der gerechtigheid en telden eigenlijk niet voor vol mee. Ze werden min of meer op één lijn gesteld met de soldaten der Romeinen. Waar die begraven werden, moesten zij ook maar begraven worden. Dat was dan achter het dal van Hinnom, de Geh Hinnom, welke plaats het beeld was van de hel. Achter deze buitenste duisternis was dan de plaats van begrafenis voor de vreemden.

Twee dingen liggen hierin. De overpriesters wekten hiermee de gedachte, dat ze toch wel weldadige heren waren, waarmee zij hun wandaad van Christus' verwerping een vrome schijn gaven en zij trokken nog eens helder in naam van de rechtzinnigheid de scherpe lijn tussen het uitverkoren volk en de heidenen, zelfs tot in het graf zichtbaar. Wat is een mens? Zijn vijandschap tegen Christus en tegen de zaligheid camoufleert hij door zijn weldadigheid. Of herkent ge dit doen niet in die oude weldadigheid, die God en het oordeel niet vreest, doordat men goed is voor een arm mens? Of herkent gij het niet in dit doen, dat men kras en klaar de grens trekt tussen de kerk en de wereld en zo met zijn strakke rechtzinnigheid, die niet houdt van het verdoezelen van de grenzen, zijn eigen onbekeerlijkheid en vijandschap tegen vrije genade bedekt?

Maar als nu toch de volksmond deze akker niet noemt het vreemdelingenkerkhof, maar Akeldama, de akker des bloeds, dan is dit graf der vreemdelingen profetie, dat vreemdelingen in de heilige plaats zouden intrek nemen. Ik weet niet of men zeggen mag wat Origenes zei, dat deze akker des bloeds een poort der genade werd voor hen, die als vreemdelingen op de aarde waren, voor hen die zich als vreemdelingen tot Israël zouden voegen, zoveel is zeker, dat Hand. 1 niet zegt, dat Judas daar begraven is. En zoveel is ook zeker, dat hierin een profetie ligt van de verwerping van Israël en dat enkel om der wille van dat bloed, dat over hen en over hun zonen komen zou, ja wel, maar dat ook door der Joden verwerping, der heidenen aanneming mogelijk zou worden.

Het voorhangsel begint als het ware reeds te scheuren. En de eer gaat uit Israël weg.

Onder al deze handel staat de gebonden Christus aannemend en verwerpend onder hen:

Gij, die God vreest, gij allen prijst den Heer'; Dat Jacobs zaad Zijn grote naam vereer'.

Ontzie Hem toch, o Israël, en leer Vertrouwend wachten; Wie Mij veracht. God wou Mij niet verachten, Noch oor noch oog van Mijn verdrukking wenden; Maar heeft verhoord, wanneer ik uit d ellenden

Riep naar omhoog.

De prijs des Gewaardeerden

De heren overpriesters kennen hun bijbel niet, die letter voor letter dit doen voorspelt, of als zij hem wel kennen, dan handelen zij met boze opzet tegen beter weten in. Ach, hoe menigeen handelt tegen beter weten in. Er zijn er nog niet zoveel, die de wet Gods niet kennen. En er zijn er ook nog niet zoveel, die het Evangelie niet kennen. In elk geval, de Heere kent Zijn bijbel wel en Hij vervult de Schriften: „Toen is vervuld geworden hetgeen gesproken is door de profeet Jeremia, zeggende: En zij hebben de dertig zilveren penningen genomen, de waarde des gewaardeerden van de kinderen Israëls, denwelken zij gewaardeerd hebben en hebben die gegeven voor de akker des pottenbakkers; volgens hetgeen de Heere mij bevolen heeft."

Mattheüs verenigt hier naar hun hoofdinhoud twee profetieën, n.1. een van Jeremia 19, een van Zacharia 11. Jeremia verkondigt het volk van Jeruzalem en Israël zware oordelen als hij staat bij de pottenbakkerstoren te Tofeth, aan het dal van Hinnom. Het is dezelfde plaats dus ongeveer waarvan onze tekst handelt. Dit is ook de plaats waar eenmaal Israël in verschrikkelijke afval zijn kinderen aan de Moloch offerde. Tofeth, de pottenbakkersplaats, waarheen de profeet met de oudsten en de priesters gegaan was, zou nu het vervloekte graf worden voor Israël. Tot een teken daarvan verbrak de profeet een aarden pot. Hier wordt dus de pot, die een vat ter ere moest zijn, verbroken en weer geworpen in zijn oorspronkelijke plaats. En dat Tofeth is de plaats, die de overpriesters hier kopen als een kerkhof.

En als u nu de profetie van' Zacharia in verband daarmee leest, dan vindt ge, dat Israël zo ondankbaar is jegens God de Heere, Die Zijn volk door de profeten heeft laten leiden door de staf liefelijkheid, dat het de profeten zo veracht heeft, dat het ze niet meer waard acht dan een slavenprijs, n.1. dertig zilverlingen. En als ze zo met de profeten handelen en ook met Zacharia, dan zegt de Heere tot de profeet: „Werp het (dat is dat geld, die dertig zilverlingen), werp het heen, dat het de pottenbakker gegeven worde. Een heerlijke prijs, die Ik waard geacht ben geweest van hen." Waar ze de profeet op geschat hebben, daar hebben ze God op geschat. En dan zegt de profeet, nu van zichzelf sprekend: „En ik nam de dertig zilverlingen en wierp ze in het huis des Heeren voor de pottenbakker."

Ziehier de profetieën van Jeremia en van Zacharia samengesmolten tot één en in toepassing gebracht op Christus. Hoe wonderlijk is dit alles in Christus vervuld. Dertig zilverlingen hebben ze Zijn profeten waardig gekeurd, dertig zilverlingen hebben ze Hem waardig gekeurd, m.a.w. ze hebben Hem afgekeurd, ze hebben Hem onder de verkochte slaven gesteld. En dat geld keerde terug. Laat het dan voor een graf zijn, een graf voor vreemdelingen, ja en ook voor Joden in de verstrooiing, uw eigen volk en dan in Tofeth, een graf voor uzelf. Als vreemden buiten de poort zult gij sterven, als vreemden buiten de poort zult gij begraven worden. Wie Christus verwerpt, heeft geen plaats meer in de heilige stad en zal ook in zijn graf bij de vreemden zijn, nabij de plaats, die de afschaduwing is van de plaats van de buitenste duisternis.

Wat een hoogsternstige geschiedenis voor een volk, in welks straten Christus gewandeld heeft, voor een volk, waar Hij tot in geslachten door Zijn profeten Zijn bediening heeft heerlijk gemaakt. Christus de Zaligmaker voor arme zondaren. Maar buiten Hem maakt ook niets zalig: geen kennis der Schriften, geen wetsgetrouwheid, geen nauwgezetheid tot in de kleinste geboden toe, geen weldadigheid aan de vreemden, geen goddeloosheid en geen vroomheid. Hoe scheurt de Heere dit kleed van eigengerechtigheid u van de schouders om u in uw naakte vijandschap ten toon te stellen. Als zo uw leven is, dan staat ge schuldig aan de zonden van uw voorgeslacht, dat de profeten geacht heeft als slaven. Hij zal u meer waard moeten worden. Zo koopt ge slechts uw eigen graf.

Hoeveel zal Hij mij dan waard moeten zijn? Dat zal ik u uit Gods Woord vertellen. Leg voor Hem eens uit uw zonden. En als ge die uitgelegd hebt, tel dan eens uit uw deugden en ook uw vroomheid. En als ge dat voor Hem neergelegd hebt, dan ook uw hart, uzelf. En als daar alles ligt wat ge zijt en hebt, dan zult ge gevoelen dat Jezus voor niets ter wereld te koop is. En als ge dan ziet dat daar niets ligt dan één hoop zonden, dan zult u voelen, dat het genade is als Hij Zich over u ontfermt. En als gij u alzo schuldig kent» dan zal Hij u genadig zijn, dan ontfermt Hij Zich over schuldigen en niets dan schuldigen en dan kunt u Hem en behoeft u Hem ook niets te geven... dan schuld. En voor zulken geeft Hij alles, n.1. Zijn bloed en dan wordt dat bloed u meer waard dan dertig zilverlingen, ja meer dan alle schatten der aarde. Dat bloed biedt u niet een graf, maar het eeuwige leven.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 maart 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Akeldama

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 maart 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's