Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gezift als de tarwe

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gezift als de tarwe

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Heere zeide: Simon, Simon! ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uwe broeders.

Lukas 22 : 31—32.

De satan aan het werk

Over de satan preken wij weinig. Men kan ook beter en meer over God preken dan over hem. Evenwel, de bijbel spreekt nog al eens over hem, zodat wij geen dienaar van het Woord kunnen zijn, zonder ook aan hem onze aandacht te geven. Zijn persoon en zijn werk zijn wel zo, dat wij daar goed op moeten letten. Velen geloven niet aan hem. Anderen weer geloven in hem en noemen zich onverbloemd: dienaar van de duivel. Paulus gelooft wel degelijk in hem en zegt, dat zijn listen hem niet onbekend zijn. En de Heere Jezus kent hem en wapent de Zijnen, om dagelijks tegen hem te bidden en om gestadig tegen hem te strijden de goede strijd des geloofs.

Als ik zeg, dat Jezus hem kent, dan bedoel ik dit. De oudste voorzegging van Jezus' komst spreekt van de satan en van zijn zaad. De eerste ontmoeting van Christus met satan viel aan het begin van Jezus' optreden, namelijk bij de verzoeking in de woestijn. En nu gaat de grote, in het Paradijs voorzegde, strijd beginnen tussen Jezus en de duivel èn in Gethsemané èn op Golgotha met als werkterreinen: het leven, de dood en de hel. En het object waarom beiden gaan strijden, is God en de mensen, God en de kerk. God en de discipelen. De discipelen vormen de inzet van de strijd. Om het bezit van hen gaat het de satan, om het bezit van hen gaat het de Heere Jezus.

Als Simon Petrus hier voorop genoemd wordt en apart vermeld wordt, dan is dat omdat hij de woordvoerder der broederen geweest is en ook weer hier is. Hij zegt het terstond: „Heere, ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in de dood te gaan."

En Jezus weet voor wat voor gevaren al de discipelen en bijzonder Petrus zullen komen te staan, wat voor verleidingen hun wachten. Zijn de listen van satan Paulus welbekend geweest, de gedachten van satan zijn Jezus niet onbekend. Satan kan niets beramen, of Jezus weet dat. Satan kan niets verlangen, begeren, of Jezus weet dat. Hij geeft nauwkeurig acht op hem, op zijn bewegingen, op zijn lagen en op zijn woorden. En Jezus overziet ook met zorg de belaagden, die zelf onbewust zijn van wat ze dreigt.

Hier schijnt iets plaats gehad te hebben als in het boek Job. Daar heeft satan Job beschuldigd, hier heeft hij de discipelen beschuldigd en bijzonder Petrus. Daar heeft hij God getart op Jobs oprechtheid en heeft God hem toegelaten Job te beproeven en wij kennen de stormvlagen, die Job heen en weer bewogen hebben als een riet, wat toch niet geknakt is. Hier heeft satan God getart en begéérd, woédende begeerd, om Petrus en zijn vrienden te beproeven op hun oprechtheid. Want let er toch wel op, dat satan hen allen (ulieden!) begeerd heeft, om ze te ziften als de tarwe. Daar hebt gij het grote stuk:

Satan kan niets doen zonder Gods wil. Satan bidt (op zijn manier) ook tot God.

En God geeft soms de Zijnen over in de hand van satan!

Hij kan zelf niet verzocht worden in het kwade en Hij Zelf verzoekt niemand. Maar God, Die zich laat bidden: „Leid ons niet in verzoeking", kan soms wél in verzoeking leiden, om de Zijnen in de gelegenheid te stellen de kracht van het geloof te bewijzen. En dan zien wij de jongelingen in een vurige oven staan — vol geloof en ongedeerd —. En dan zien wij Daniël in de leeuwenkuil staan — vol geloof en ongedeerd —. Maar God kan ook in verzoeking leiden, zodat alle discipelen uit elkaar vliegen als gewand koren, zodat de groot-discipel Petrus valt als koren door de zeef, opdat de kracht der genade en opdat de kracht van Jezus' voorbede blijke. Vergeet het toch niet, dat de lijdensgeschiedenis van Christus hier reeds in volle gang is en dat Jezus hier de satan reeds aan het werk gekomen ziet, en dat Hij Zijn handen nu reeds uitbreidt naar die discipelen, die als korenkorrels heen en weer geworpen gaan worden.

De satan gaat aan het werk op Petrus en de anderen. Die zijn voor hem de moeite waard, als ware gelovigen, als mensen, die tot God bekeerd zijn. Satan bemoeit zich veel met de levende kerk, meer dan met de wereld, want die heeft hij al. Die doet gehoorzaam en van harte zijn wil. Die laat hij met rust, om ze te brengen in de eeuwige onrust. Maar de kerk, de levende kerk, die is het voorwerp van zijn spot, van zijn haat, van zijn verleiding. Zie dat aan Petrus met de vraag van de dienstmaagd, van een tweede het zij dienstmaagd of knecht, van een derde dienstmaagd of knecht. Iedereen bemoeit zich bij dat vuur met die man! En iedereen heeft iets tegen Petrus. En iedereen heeft maar één bezwaar tegen die man: „Gij zijt ook van Hem!" En achter al die vragen en achter al die opmerkers zit die ene macht, de satan. Die man moet je hebben. Die man moet je dat eens vragen. Die man moet je dat eens zeggen. En die wereldlingen no. 1, no. 2, no. 3 zijn willige werktuigen van de satan.

En de andere discipelen?

Ook zij krijgen hun deel. Deels verdrijft satan ze, weg van Jezus, door de angst; deels door de vanggrage soldaten van de Hogepriester; deels door onwetendheid; deels door ongeloof. Satan heeft vele middelen in zijn hand. En hij vergeet geen van de discipelen, de kleinste niet, de onbekendste niet, maar vooral de voornaamste niet, de woordvoerder. In de zeef zit zowel Thomas als Nathanaël, zowel Philippus als Jacobus, maar vooral Petrus. Naar de mate dat wij groter van onszelf denken, is de kans om gezift te worden te ernstiger.

Jezus aan het werk

Onze tekst zegt niet: „Maar Ik zal voor u bidden", doch: „Ik héb voor u gebeden." Twee dingen zijn zo straks opgemerkt, ten eerste, dat Jezus alles van satans voornemen weet en van datgene, wat hij van

God begeerd heeft, weet. Ten tweede is opgemerkt, dat Jezus reeds nu druk aan het waken is over Zijn discipelen, dat Hij Zijn handen beschermend uitbreidt rond wegvliegende korrels graan. Het bewijs daarvoor ligt in de waarschuwing, die Jezus Petrus èn de anderen geeft, en het bewijs daarvoor ligt in de voorbede, die Hij voor de discipelen en bijzonder voor Petrus deed. De Griekse tekst spreekt nu in het enkelvoud. De satan heeft begeerd „ulieden" te ziften. Ik heb voor , .u" gebeden. De grote Petrus gaat verlooche-'* nen. Dat hebben de anderen niet gedaan, die zijn wel weggevlucht, weg van Jezus. Eén hunner komt nog één of twee keer terug, denkelijk nog in de hogepriesterlijke zaal, zekerlijk nog op Golgotha, een eind weg van het kruis. Dat was Johannes! En een jongeling waagde het nog even Jezus ter hulp te komen.

Wanneer heeft Jezus gebeden? Waar heeft Jezus gebeden? Dat weten wij niet. Jezus moet nog naar Gethsemané gaan, waar Hij zou bidden en te ernstiger zou bidden. Ook daar zou Hij bidden over Zijn lijden, maar ook bidden voor Zijn kerk, bidden voor Zijn volk, bidden voor Zijn discipelen èn voor Petrus. Maar Hij heeft het al gedaan. Hij heeft dit werk al van te voren gedaan, waar dan ook, wanneer dan ook. Daar is nog veel meer gebeurd dan wij weten. Hij heeft veel meer gedaan dan wij weten. Deze tekst licht de sluier op van Zijn Middelaarswerk, van Zijn borgwerk, van Zijn borgtochtelijk bidden. De Borg bidt, terwijl hier een jongere zorgeloos is en ijdel roemt in de grootheid en in de trouw van zijn geloof.

Had Petrus toch niet, hadden de anderen toch niet een biddende, een wakende Hogepriester, zij gingen wis verloren. In de zeef van satan geschud zouden zij als kaf en niet als koren uitkomen. Wat bent u, wat ben ik: kaf of koren? Dat moet ook wel de bange vraag bij Petrus en zijn vrienden geworden zijn. Levend geloof gaat op en neer. Het geloof is — dat weten wij, hoop ik — een gave Gods. Nooit zal men dat vergeten, als het geloof geschonken wordt en voor het eerst werkzaam wordt. Nooit zal men dat vergeten, als men door het geloof voor het eerst Christus ontmoet. Wat leeft het dan als bij Petrus: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. — Tot Wien zullen wij heengaan, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens." En dat nu dat geloof nog weer zo tanen kan, dat men moet vrezen. of er wel ooit aan de ziel iets van Gods hand te beurte viel, dat men zelfs moet vrezen, dat zijn geloof niet dan tijdgeloof, niet dan historisch geloof geweest is. Er is geen afval der heiligen, maar het geloof moet zo'n proef doorstaan, dat alleen de genade van Christus, dat alleen de voorbede van Christus een geloof, zwak als een riet, kan overeind houden.

Een geloof, dat in Zijn voorbede rust. is alleen een geloof, dat niet ophoudt. Tijdgeloof houdt eenmaal op. Wondergeloof houdt eenmaal op. Historisch geloof houdt eenmaal op. Alleen het ware blijft, dank zij Christus, dank zij Zijn voorbede. De polsslag van het geloof kan zwak kloppen, maar zij houdt nimmer op.

Hij is, al treft u 't felst verdriet. Uw wachter, die uw voet Voor wankelen behoedt.

Hij. Isrels wachter, sluimert niet;

Geen kwaad zal u genaken; De HEER' zal u bewaken.

Zijn wacht, waarop men hopen mag. Zal, daar zij u bedekt, En u ter schaduw strekt, De maan bij nacht, de zon bij dag,

In koud' en gloed vermind'ren. Opdat zij u niet hind'ren.

Petrus aan het werk

, , En gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders."

..Simon, Simon", zo heeft de Heere Jezus hem aan gesproken. Dat tweemaal de naam noemen is bij de Heere nog al eens gebruikelijk te doen. U vindt dat bij Abrahams roeping, bij Samuëls roeping en u vindt het hier bij Petrus' roeping tot bekering. De Heere Christus roept Petrus al tot bekering voor Petrus' val. Dat is vóórkomende genade, dat is vrije genade. Hier ontvangt Petrus de belofte, dat hij eens bekeerd zal zijn. Wat een troost voor deze jongere, dat de Heere hem niet alleen een vermaning geeft: „Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochend hebben", maar dat Hif hem ook de belofte van bekering geeft. Het is alsof Hij zeggen wil: „Het komt met u goed!"

Dat komt meer voor, dat de Heere toezeggingen van Zijn heil, toezeggingen van Zijn genade doet. Wat een wetenschap: Ik zal eens bekeerd zijn! Dat neemt niet weg, dat er een echte bekering voor Petrus nodig zal zijn en dat hij, al is het dat hij een belofte heeft, dat het goed zal komen, toch diep bedroefd over zijn kwaad zal zijn.

Als gij eens bekeerd zult zijn. Was Petrus dan niet bekeerd? Ja, hij was een veranderde man, maar hij had totaal geen oog voor de borggerechtigheid van Christus en hij had er geen oog voor, dat Christus voor zijn zonden moest lijden. Er komt straks een andere Petrus voor de dag dan hij tot nu toe was. een Petrus, die niet leefde op zijn eigen gerechtigheid, op zijn eigen moed, op zijn eigen trouw, op zijn eigen geloof, maar op de genade en op de gerechtigheid van Christus. En dat nu is de bekering: sterven aan zichzelf, sterven aan de wet, om in Christus, om door Christus, Gode te leven.

|ezus noemt hier de apostel nog eens bij zijn oude naam. Zo heette hij, toen Jezus hem vond. Nu gaat deze apostel echt worden: Petrus, dat is Rotsman. Als een rots staat hij voor ons, deze man, die het zo diep geleerd heeft: genade alleen!

Nu kan Petrus de broederen versterken. Zijn geloof was niet opgehouden, integendeel het was eerst recht doorgebroken. Het was niet meer een geloof voor Jezus, maar een geloof in Jezus. Dat geloof alleen geeft bekering, dat geloof doet wederkeren van verkeerde, van zondige wegen. — U moet er eens op letten, dat de apostelen predikten (ook Petrus) het geloof en de bekering. Wij keren het meestal om: de bekering en het geloof. Ach, hoe vruchteloos! Dan gaat de mens met zijn bekering wat krabbelen tegen de wal op en hij komt nooit uit de gracht, waarin hij zat. En hij komt ook nooit tot het geloof. Maar als Gód werkt, dan geeft Hij geloof in zonde en schuld en geloof in qenade. en dat geloof werkt de bekering. Zo is het bij Petrus gegaan en nu gaat Petrus werken.

Doordat hij de ziel der prediking verstaan heeft, doordat hij de ziel van de genade verstaan heeft, kan hij prediken en nu komt de prediking recht te staan: het qeloof en de bekering. Zó en niet anders! En met deze prediking kan hij de broederen versterken, versterken door de genade, die in Christus Jezus is. Zo wordt Petrus de toonaangevende man in de kring der apostelen, al zal hij nog wel eens door Paulus, die de zaak nog dieper verstaan heeft, gecorrigeerd moeten worden. Zo wordt Petrus de versterker der broederen, die hij nu kan leren, dat alleen een zondaar bij Christus in aanmerking komt en dat voor een zondaar alleen Christus bij God in aanmerking komt. Dit is de enige versterking van het geloof, dat niet ophoudt.

Zw. -

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gezift als de tarwe

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's