Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HEKSERIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HEKSERIJ

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Misschien is het beter, dat de goede vrienden van Calvijn dit artikel niet lezen. In ieder geval wil ik er u eerst op voorbereiden, dat ik u een, in onze ogen grote tekortkoming, moet vertellen van deze grote man. Maar misschien bent u wijs genoeg om te begrijpen, dat er niemand geweest is, die zonder gebreken, zonder verkeerde inzichten was. Dat is op zichzelf al erg genoeg, maar verkeerde inzichten kunnen ook fatale gevolgen hebben. Nu denkt misschien iemand aan de mantel der liefde. Als Calvijn dan ergens in gefaald heeft, of verkeerde gedachten heeft gehad, haal ze niet op, maar bedek ze. Ik voel er alles voor. Maar in dit geval is daar een moeilijkheid aan verbonden. Iemand heeft het in de krant gezet.

Wat is nu beter? Doodzwijgen, zoals men dat noemt, tegenspreken tegen beter weten in, of ruiterlijk toegeven en dan trachten precies de waarheid en de omstandigheden, die er toe konden leiden te vertellen?

Waar gaat 't over, zal iemand vragen. Ik vermoed, dat nog slechts een enkele het geraden heeft. Het gaat hierover, dat Calvijn nogal heel sterk in het bestaan en in de kunsten van heksen geloofde. Dat was in die dagen geen onschuldig bedrijf-Iemand stuurde mij tenminste iets uit zijn krant, dat aldus luidde: „En toen in 1545 in Genève een pestepidemie heerste en de schuld daarvan op de heksen geworpen werd, liet Calvijn na herhaalde sortuur (afgrijselijke martelingen) ze alle 34 te-

rechtstellen (na protest van de kerkeraad)".

Hier is het. Daar was de vraag aan verbonden om de middelen te verschaffen om bovenstaande uitspraak gefundeerd te weerleggen. Ik vrees, dat dit niet helemaal gelukken zal om maar niet te zegden: helemaal niet. Alleen lijkt mij aan de andere kant de weergave van de feiten in deze korte zin niet helemaal juist. Dit gaan we nu onderzoeken. Maar dan zal ik — om geen verkeerde indruk te wekken omtrent de grote man van Genève, moeten beginnen bij het merkwaardige tijdsverschijnsel van de grote heksenvervolging in de vijftiende tot de zeventiende eeuw en daarom heen. Ik noemde het een tijdsverschijnsel. Daarmee bedoel ik niet, dat het geloof aan heksen alleen in deze eeuwen bestond. Integendeel, het geloof aan heksen is heel oud en van heidense oorsprong. Men verstond onder een heks een meestal oudere en in de toverkunst bedreven vrouw, die uit louter kwaadaardigheid andere mensen onheil berokkent. Zij beschikt over bovennatuurlijke middelen om het bezit en de persoon van buren of andere dorpsgenoten te beschadigen. Een heks wordt ook geacht met geesten betrekkingen aan te kunnen knopen. Dat was een vroeger algemeen verbreid geloof. Men vindt het bij welhaast alle volken.

In de beschrijving er van willen we ons echter zeer beperken, om Calvijn niet uit het oog te verliezen. In de vroege middeleeuwen speelde het heksengeloof een geringe rol. Vandaar de milde praktijk, die tegen de toverij tot de dertiende eeuw de boventoon had. Een synode uit 799 b.v. eist een bepaalde kerkelijke straf tegen vrouwen, die tovenarij bedrijven, maar de nadrukkelijke bepaling is er bij: „men mag deze vrouwen niet aan hun leven raken".

Men trachtte meer het volk er van te overtuigen, dat het een soort boerenbedrog was, als men vertelde, dat heksen door de lucht draafden en allerlei narigheid uithaalden, dan dat men de z.g. heksen hard aanpakte. Maar toen kwam in de dertiende eeuw de inquisitie. Ons vaderland heeft met deze instelling in de zestiende eeuw ruimschoots kennis gemaakt. Onder de inquisitie verstaan we een rechtbank, die zich met het opsporen en bestraffen van ketterij bezighield. Deze vervolging van ketters behoorde eerst tot de taak van de bisschop. Dat werd blijkbaar niet afdoende geacht, want in 1230 kwam het tot aanstelling van pauselijke inquisiteurs, rechters voor geloofszaken, die daar alleen hun werk van maakten. Zij kregen van de paus een bepaald land of een bepaalde streek, toegewezen en konden daar aan het werk. Hun taak bestond in het terugbrengen der afgevallenen tot het ware geloof, het opsporen van de ketters, die zich aan de kerk hadden onttrokken en het procederen tegen en vonnissen van de ketters. Op deze laatste werkzaamheid kwam steeds meer de nadruk te liggen. Op iedereen rustte de verplichting eventuele ketters aan te brengen, terwijl toch de namen van de beschuldigers niet aan de aangeklaagden bekend gemaakt behoefden te worden. Bij het voeren van het ketterproces werd het vergund de pijnbank toe te passen. De inquisiteurs konden allerlei straffen opleggen, waarbij men in het oog moet houden, dat b.v. de excommunicatie ook voor het burgerlijk leven allerlei onaangename gevolgen betekende. Hardnekkige ketters, die de doodstraf veelal op de brandstapel, verdienden, werden ter bestraffing aan de wereldlijke arm overgeleverd.

Best, zegt u, maar wat heeft dit met de heksen te maken? Dit, dat de inquisitie de heksen ook onder de ketters rekende.

Wat was het gevolg? Dat de inquisitie dit bijgeloof, dit heksengeloof onder het volk zeer vermeerderde en bevestigde. De inquisiteurs en hun bazen, namelijk de pausen, dragen in grote mate de schuld van de vergiftiging van het volk met de waanideeën van de hekserij. Men zou dus met enig goed recht kunnen stellen, dat Calvijn door de pausen er toe gebracht is om in een dergelijke mate aan heksen te geloven. Ik wil dit argument echter liever niet gebruiken. Maar de schuld van de pausen staat niettemin vast. In 1231 vaardigde Gregorius IX een bul uit, waarin hij het zwaard der overheid oproept tot uitroeiing van de ketterse mensen, die zich met de duivel verbonden hebben en in wier samenkomsten nu eens als schildpad, dan weer als een bleek spook, ook wel als zwarte kater de duivel zelf placht te verschijnen. Daar was ook nog de bewering, dat de heksen gemeenschap hadden met de duivel. Dat moois van die schildpad en die zwarte kater, gestalten van de duivel, werd dus door de paus verspreid in een bul. Dat is niet zo maar een krantenberichtje. Een bul is een pauselijke verordening, in zaken van grote betekenis uitgevaardigd. Het moeten plechtige akten en besluiten zijn van de pauselijke stoel. Deze worden per bul afgekondigd. De inquisiteurs werden voornamelijk uit de orde der Dominicanen gekozen. Zodoende waren 't vooral de dominicaanse theologen, die dit bijgeloof bevorderden, waarin verbonden met de duivel en hoererij met heksen en tovenaars, de voornaamste leerstellingen waren. Hiermee sloten de dominicanen, op voorgang van de paus, zich wel aan bij het verhevigde volksgeloof. Daarin leefde de overtuiging, dat de heksen deelnamen aan de heksensabbat. Bij deze gelegenheid hadden zij dan gemeenschap (geslachtelijke met de duivel. De duivel bracht vervolgens een tekentje op het lichaam van de heks (een lidteken, wratje of moedervlek) en begiftigde haar met toverkracht. Eens per jaar (in de Walpurgisnacht op 1 mei) verzamelden zich alle heksen op de Blocksberg in de Harz, waarbij zij plechtig haar belofte vernieuwden om het kwaad te verbreiden in de wereld.

In 1484 gaf paus Innocentius VIII een bul uit, waarin hij nog eens nadrukkelijk de processen tegen de heksen aan de inquisitie toewees. De kerk moest deze mensen berechten, niet de overheid. Het laatste had namelijk het parlement van Parijs gesteld. Dat was in 1398. Neen, zei de paus in 1484. dat moeten de inquisiteurs doen. In 1487 publiceerden twee inquisiteurs hun boek: De heksenkamer.Daarin gaven zijhun theologische grondlegging en gaven uitgebreide aanwijzingen voor het opsporen van heksen. Zo werd, kort voor de Reformatie een verschrikkelijke uitbreiding bewerkstelligd van de heksenwaanzin en van de vreselijke wrede behandeling der z.g. heksen. Dit geschiedde deels direct door Rome en deels indirect onder toestemming en met begunstiging der pausen. Het hek was nu van de dam en de heksenvervolging woedde meer dan twee eeuwen als een nachtmerrie binnen de christenheid en vormt een der beschamendste stukken van de geschiedenis van het christendom. De berechting der heksen was een bespotting van het recht. Door foltering werden de arme schepsels gedwongen te bekennen en medeplichtigen aan te geven. Het is heel erg geweest. Dat in een tijd, waarin Europa „christelijk" genoemd kon worden, niet slechts honderden, maar zelfs duizenden mensen, speciaal vrouwen, van elke leeftijd, als heksen konden worden gefolterd, gemarteld en verbrand, is een wel heel zware aanklacht tegen het christelijk denken en voelen uit die dagen.

Het doet een mens goed, dat wij in ons land een gunstige uitzondering vormden. Zelfs buitenlanders zijn in 't gewest Holland gered van een gewisse dood, doordat zij op de Heksenweegschaal te Oudewater niet te licht bevonden werden. Men ging van de gedachte uit, dat het soortelijk gewicht van heksen zeer gering was en ook, dat alleen in Oudewater dat gewicht kon worden vastgesteld. In 100 jaar werd in het gewest Holland geen heks verbrand. In andere landen echter des te meer en sommige streken zijn er bijna door ontvolkt.

De ergste tijd was van 1575—1700. Hoeveel mensenlevens het precies gekost heeft, kan men alleen maar gissen. Men meent, dat, als men hen bij elkaar telt, hen die direct en indirect door de heksenprocessen zijn getroffen, men komt tot ongeveer een miljoen mensen. Ruim een kwart zouden daarvan door protestantse rechters zijn berecht.

Stonden de protestantse theologen daarachter? Inderdaad, zowel Luther en Calvijn als de anderen sloten zich op dit punt bij de mening van kerk en volk aan. Het was niet zo vanzelfsprekend, dat men daar direct tegen inging. Er is immers nog iets, namelijk de verboden van het Oude Testament. Voor Luther en Calvijn betekenden de verboden op toverij en dergelijken zeer veel. Bovendien waren zij met alle mensen van die dagen opgegroeid in een vaste overtuiging van de heksen en de geesten, die in hen werkten. Ik krijg ook de indruk, dat niet alleen de allereenvoudigsten vast overtuigd waren van de inwerking der boze geesten op de lichamen. Het was een tamelijk algemeen verbreide overtuiging. Prof. J. Waterink schreef:

„Stellig heeft de Kerk ten opzichte van de heksenprocessen voor uiterst moeilijke problemen gestaan. Het geloof aan het bestaan van heksen lag zeer vast verankerd in de beschouwing der eenvoudigen. Maar zonder twijfel is de Kerk ook niet overal getrouw geweest, zelfs maar bij het trachten een juiste houding tegenover de afschuwelijke heksenprocessen te vinden.''

Ik vraag mij af in hoeverre dit de situatie juist weergeeft. Tot de dertiende eeuw ja, toen had de (r.k.) kerk — een andere was er in onze gewesten niet < — oog voor de werkelijkheid. De z.g. heksen werden beschermd. Niemand mocht aan hun leven raken.

Maar vanaf die eeuw zet de Kerk de inquisitie tegen de ongelukkigen in en begint zij het bijgeloof te voeden. De eenvoudigen geloven het niet alleen, maar de pausen leren het volk op een massieve wijze aan al deze narigheid te geloven. De Kerk heeft in de middeleeuwen tot aan de achttiende eeuw toe de heksenprocessen bevorderd. De roomsen zijn hierin de hoofdschuldigen, zou ik zeggen, maar de protestanten hebben het niet (genoeg) verhinderd en zijn meegegaan op deze heilloze weg. Op deze wijze geldt voor beide groepen wat prof. Waterink verder schreef, dat die heksenprocessen een verschijnsel zijn, dat een zo angstwekkende blikvereniging in geestelijk opzicht vertoont, dat hier wel een zeer duidelijk bewijs is, hoezeer Kerk en christenheid tekort kunnen schieten. Naar mijn bescheiden mening laten in onze dagen Kerk en christenheid niet zozeer zien, dat zij het tekort schieten in de richting van bijgeloof, maar nu veel meer in ongeloof. Wat de verhouding rooms en protestants in dezen betreft, moge ik nog het volgende opmerken. De laatsten kan men ten laste leggen, dat zij de vastgewortelde heksenprocessen niet snel genoeg zijn gaan bestrijden. Ook valt van het protestantisme te zeggen, dat hier niet de kerkelijke inquisiteurs - — die kenden de protestanten niet - — maar de protestantse vorsten en beschermheren met hun raadgevers de heksenprocessen hebben gevoerd. Hier was het een wereldse aangelegenheid. Herzog-Hauch merkt op: „Dat door de grote mannen van de Reformatie een principiële oppositie tegen de heksenwaan werd gevoerd en dat daardoor die procesziekte de protestantse landen ongeveer even geweldig en aanhoudend als de roomse heeft geteisterd, kwam daar vandaan dat in het algemeen de geestelijke horizon van de christelijke wereld in het westen, haar karakter, dat in het tweede gedeelte der middeleeuwen zo geworden was, slechts langzaam kon veranderen en dat voornamelijk in de dingen van de rechtspraak de overgeleverde toestanden en doeleinden zeer vast geworteld zaten.

De vorstelijke beschermers van de Reformatie, niet hun burgerlijke raadslieden, dragen veel meer dan de theologen de verantwoordelijkheid voor de gepleegde gruwelen. Zij wilden, tegenover het strenge optreden van de bisschoppen (der roomse kerk) tegen de heksen en de tovenaars, van hun kant niet werkeloos blijven en begonnen dus een concurrentiestrijd met deze bisschoppen op het punt van wreedheid tegen de ongelukkigen, die van hekserij enz. beschuldigd werden".

Keurvorst Karei August van Saksen zet in 1572 de brandstapel op het feit, dat iemand zijn christelijk geloof vergetende met de duivel een verbond maakt, omgaat of te doen heeft". Vanaf het eind van de vijftiende eeuw moet het in Duitsland een heksenketel zijn .geweest. Elke dag waren er zo ongeveer heksenprocessen. Duizenden ongelukkigen werden van toen af tot tegen de achttiende eeuw verbrand en dat alleen, omdat ze bekenden. En waarom beleden zij hun „misdaad"? Omdat zij zo vreselijk gepijnigd werden. Zij kwamen uit Duitsland, Frankrijk, Italië, Engeland, Spanje en Nederland, zij het bij ons vandaan heel weinig.

De hoofdzaak van de toeneming van het aantal processen, moet men zoeken in het feit, dat de heksenprocessen geseculariseerd werden, dus dat niet meer de pauselijke inquisiteurs in de protestantse landen, maar de burgerlijke rechters de processen leiden. Deze waren blijkbaar heel niet beter dan de kerkelijke, misschien mede omdat de laatste het volhandig hadden met de ketters. Bovendien namen de rechters van de inquisitie en uit de praktijk in Italië de fatale rechtsgang over, dat men niet vroeg naar het formele bewijs voor de hekserij, maar dat men de veroordeling geheel afhankelijk maakte van de schuldbelijdenis der aangeklaagden, die men met de pijnbank afdwong.

En de theologen? Zij verdedigden een massief heksengeloof alsof het een stuk van de rechtzinnige leer was. Dat deden de bekwaamsten en dat deden ze uit roomse en reformatorische hoek beide. Luther was daarin voorgegaan, hoewel hij ook waarschuwde tegen lichtgelovigheid inzake de geruchten van toveren en heksen. De gereformeerde theologen overtroffen hem echter nog, zegt men. Ik weet het niet. Brakel gelooft wel, dat de duivel

mensen naar het lichaam plaagt. Daar zijn tovenaars, die vreemde dingen gedaan hebben meent hij. Maar hij stelt ook, dat zeer vele van die verhaaltjes en vertellingen enkel fabelen en versieringen zijn. Het volk heeft jarenlang zulke verhalen geloofd, al stonden velen er twijfelachtig tegenover. Tot in het begin van deze eeuw vonden werkingen van heksen en tovenaars nog grif geloof en misschien hier en daar nog wel. Tegenwoordig denkt men meer in termen van parapsychologie. Maar ik heb geen behoefte mij in dergelijke dingen, die in de wereld soms wonderlijk zijn, maar om een massief bijgeloof, dat door de roomse kerk sterk bevorderd is en bovendien met vreselijke middelen bestreden en dat door de protestanten niet onderkend is, zodat zij een tijdlang op dezelfde voet voortgingen. Aan de andere kant mag worden vermeld, dat sommige protestantse schrijvers zich reeds in de zestiende eeuw hebben verzet. Het waren Jöhan Meier en }oh. Ewich en Joh. Gödelman in Duitsland met Reginald Scott in Engeland. In ons land verscheen in 1622 een geschrift van Joh. Greve te Arnhem, een remonstrants gevoelend predikant. Vanuit de roomse kerk zijn er daarna gevolgd, die echter eerst niet zozeer de heksenwaan als wel de heksenprocessen aanvielen. Wij hebben onze Balthasar Bekker in het laatst der zeventiende eeuw, maar dat is weer een nieuw verhaal. Nog één keer: het is een zeer verbreide volksziekte geweest, die buitengewoon veel slachtoffers heeft geëist en in die sfeer leefde ook Calvijn ten volle. Maar deze achtergrond moeten we toch wel kennen. Wat was nu zijn rol?

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 april 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

HEKSERIJ

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 april 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's