Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De afgewentelde grafsteen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De afgewentelde grafsteen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij vonden de steen afgewenteld van het graf. Lukas 24 : 2.

Alle Evangelisten maken in de opstandingsverhalen melding van de grafsteen. Mattheüs zegt dat een grote aardbeving geschiedde toen een engel des Heeren uit de hemel nederdaalde, die de steen van de deur afwentelde en Mattheüs deelt mee, dat die engel zat op dezelve. Marcus deelt mee dat de vrouwen bezorgd zich afvroegen: Wie zal ons de steen van de deur des grafs afwentelen? En opziende zagen zij dat de steen afgewenteld was, want hij was zeer groot. Lukas deelt dan sober mee dat zij de steen van het graf afgewenteld vonden. En Johannes zegt dat Maria Magdalena zag dat de steen van het graf was weggenomen.

Wij weten dus bepaald, dat het een heel grote steen was. Soms had men daarvoor dikke stenen rollen, van manshoogte, die vóór en eventueel in zo'n grafspelonk gerold of gewenteld werd. Verscheidene mannen moesten daaraan te pas komen, om zo'n stenen rol voor of in een graf te wentelen.

Men neemt dan aan, dat Jozef met Nicodemus de begrafenis verzorgd hebben, maar dat knechten van Jozef van Arimathea dit zware werk gedaan moeten hebben, zoals meestal na een begrafenis anderen dan de begravers het graf of de grafkelder sluiten. Waar de engel op de. steen ging zitten na het afwentelen van de steen, is het ook mogelijk, dat deze steen vierkant of rechthoekig geweest is.

In dat geval, evenals in het geval dat de steen rond geweest is, komt er nogal wat kracht en komen er nogal wat mannen aan te pas, eer een grafdeur of een grafzerk gedicht of afgewenteld zal zijn. In de Nieuwe Kerk te Delft, waar een enorme zerk de toegang afsluit tot de trappen in de grafkelder van de koninklijke graven, wordt deze omhoog getakeld. Slechts bij begrafenissen gaat die grote zerk op zij.

Hoe dit alles nu zij, wij verstaan de bange zorg van de vrouwen. Wie zal ons de steen afwentelen? De engel deed dat en hij deed dat mogelijk bij de aardbeving, die er bij de opstanding van Christus plaats vond. Met zorg gaan de vrouwen naar het graf. Zij waren Galilese vrouwen, die de Heere Christus gevolgd waren uit Galilea. Het land hier was hun dus denkelijk onbekend. Mochten zij al bij de grote feesten tot een gewoonte gehad hebben om naar de heilige stad te gaan, dan zal voornamelijk de tempel het doel van hun reis geweest zijn. Mogelijk kunnen deze vrouwen enkele bekenden of enkele bevriende families in de stad gehad hebben, maar Jozef van Arimathea, die bedekt, om de vreze der Joden, een discipel van Jezus geweest is, zal waarlijk niet tot hun vrienden-of kennissenkring behoord hebben. Mogelijk is hij dat na de opstanding voor hen geworden, hoewel wij noch Jozef van Arimathea, noch Nicodemus op de Paasdag of ergens daarna in de Handelingen der Apostelen, noch bij de ontmoetingen nadien, noch bij de hemelvaart, noch bij de uitstorting van de Heilige Geest ontmoeten. De vrouwen zullen als vreemdelingen uit het noorden des lands ook in de omgeving van Jeruzalem niet bijzonder wegwijs en thuis geweest zijn. Het is voor vreemde vrouwen op de buitenwegen rond de stad en dat in een bergland niet eenvoudig om de wegen te vinden. Dit te meer waar de mensen uit het noorden aan de oostkant de stad plachten in te komen, terwijl Golgotha en Jozefs hof aan de westkant van de stad lagen, waar de pelgrims uiteraard zelden kwamen. Bethanië en Gethsemané lagen oostelijk van de stad.

Nog groter was de moeilijkheid voor de vrouwen, daar zij hun tocht moesten maken in de nanacht en in de vroege morgenschemer. Een andere moeilijkheid kon zijn of het hun mogelijk en geoorloofd was in deze hof van een voorname Jeruzalemmer, die nog wel tot de Hoge Raad behoorde, en die er een eigen hovenier op na hield, zo maar binnen te gaan. Oosterse hoven zijn doorgaans door muren en poorten afgesloten. Maar dit alles bekommerde de vrouwen niet of behoefde ze niet te bekommeren. Zij hadden maar één zorg, namelijk: „Wie zal ons de steen afwentelen? ''

Merkwaardig, dat hier van de discipelen nog niets te bekennen viel, maar dat vrouwen op de vroege morgen op pad gingen, zonder begeleiding en zonder bescherming van de discipelen. Evenzo zijn het op de Goede Vrijdag alleen vrouwen geweest, die de graflegging door Jozef van Arimathea en door Nicodemus hebben bijgewoon. Calvijn merkt hierbij op, dat als de apostelen hun ambt verzaken, Gods voorzienigheid zorgt voor vrouwen om getuigen van de opstanding des Heeren te zijn. Wij zullen er geen wapens uit smeden om het ambt van het apostelschap voor vrouwen open te stellen, want na deze hebben geen vrouwen ook maar ergens zich in de apostolische arbeid gedrongen. Feit is evenwel, dat de Heere zwakke en ontoereikende krachten van vrouwen wil aannemen om de voorwerpen te zijn voor almachtige opstandingsgenade van Christus. Het zwakke en verachte dezer wereld verkiest God uit, om er de almachtige kracht van Christus aan te betonen. Niet zij breken het graf open, maar Christus komt hun onmachtige kracht, komt hun onmachtige handen voor, door de poorten des doods van binnen uit te openen. Zij vonden de steen afgewenteld.

Daar zijn verschillende dingen op te merken bij Christus' opstanding. Daar is vooreerst de engel, die afdaalt van de hemel. Daar zijn de twee engelen, die afdalen van de hemel. Zij hebben Christus kunnen en mogen dienen tot aan, tot in Gethsémané toe. Daar toch kwam een engel, die Hem versterkte. Dan moeten de engelen terugtreden. Gij vindt geen engel meer op Gabbatha, geen engel meer op Golgotha. Dat kon niet, want daar was Christus nedergedaald ter helle. En in de hel met haar smarten zijn geen engelen, daar kunnen geen engelen zijn. Maar nu Christus de hel en ook de dood overwint, nu de drie dagen volbracht zijn, die Hij voor dit werk voorzegd heeft, nu treden de engelen terstond toe tot Zijn glorie en tot Zijn dienst. Ze hebben Hem niet opgewekt uit de doden. Dat heeft Zijn Vader gedaan — dat heeft Jezus Zelf gedaan: Hij is opgestaan uit de doden!

Maar wat de engelen mogen doen? Zij mogen de poort voor Hem openen. Mat-

theüs vermeldt het „dat een engel des Heeren nederdalende uit de hemel, toekwam, en de steen afwentelde van de deur, en zat op dezelve." De engel deed dit, gepaard gaande met een grote aardbeving. Engelen zijn van grote kracht. Eén engel sloeg alle eerstgeborenen in Egypte. Eén engel, die des Heeren, sloeg al de Assyriërs. Hier wentelt deze troongeest Gods de steen maar even weg, waar mannen met hefwerktuigen en touwen en kettingen voor nodig zijn, om zo'n steen te verplaatsen, dat doet hij maar zo. Alles in de hemel is van grote kracht. Alles van God is van grote kracht. Ook is het geloof van grote kracht. Het geloof verzet zelfs bergen in het hart der zee. Wat een eer voor Christus, dat hier op aarde een engel Zijn nederige dienaar is, om de poort des doods voor Hem te openen. Het is een voorbode voor de opening der poorten des hemels, als Hij straks als de Vorst des levens, als de Overwinnaar van dood en hel zal binnen gaan.

De gedaante van de engel was als de bliksem en zijn kleding wit gelijk sneeuw. Als de engel wit als het licht, wit als de sneeuw wordt voorgesteld, als God bij kleuren wordt vergeleken, dan wil dat alleen zeggen, dat onze God zo'n allsovertreffende indruk wil maken op de mens. Daarin ziet u de heiligheid Gods, de genade Gods, de majesteit Gods. Het is allesövertreffend. Zoals de dienaar is, zo is de Meester. De steen is afgewenteld, Christus is opgestaan. Zo is Hij opgestaan in het blinkende licht des levens. De nacht met zijn donkerheid is niet het beeld van het leven en is ook niet het beeld van de hemel. Zij is wel het beeld van de dood en van de hel. Komt nu Christus, dan breekt het morgenlicht aan, dan breekt het licht des levens aan. Daarom beginnen de Evangeliën allen hun Paasboodschap met de woorden: „Als het begon te lichten!" Dit heeft dezelfde waarde als de woorden bij Jacob in Pniël: „Als de dageraad opging." De bekering van een zondaar, de openbaring van Christus, de Levensvorst, brengt het licht des levens, doet een nieuwe dag aanlichten voor Zijn kerk. Het straalt door de geopende deur van het graf.

„En zij vonden de steen afgewenteld van het graf."

Mattheüs zegt: „Zie!" De vrouwen zijn getuige geweest naar Mattheüs van de komst van de engel, van het openen van de grafdeur, van het zitten van de engel op de steen. De vrouwen zijn getuige geweest naar Lukas alleen van het feit, dat de steen afgewenteld was. Waarschijnlijk hebben zij de door Mattheüs genoemde dingen van verre gezien en vonden naderbij gekomen het graf open.

Wat een weldaad voor deze vrouwen, dat zij als eersten voor de discipelen uit, als eersten van de gehele kerk Gods, dat zij als eersten der gehele mensheid het graf opengebroken hebben gezien. Dit is voor hen het bewijs van Christus' opstanding, als die hun door de engel nader verkondigd zal worden. Maar zij ook zijn de eersten, die een voorproef hebben aanschouwd van de algemene opstanding der doden, waarvan de Heere Jezus de Eersteling is geworden. Gezegende vrouwen. Zij vonden de steen afgewenteld van het graf.

Hij heeft, o God, van U begeerd Het onvergank'lijk leven; Gij hebt het Hem gegeven; Zo zijn de dagen Hem vermeêrd; Zo leeft de Vorst altoos; Zo leeft Hij eindeloos.

Hoe groot, hoe schitt'rend is Zijn eer. Door 't heil aan Hem bewezen! Hoe is Zijn roem gerezen, O alvermogend Opperheer'! Wat glans, wat majesteit Hebt Gij die Vorst bereid!

Gewis, Gij zult all' eeuwen door. Hem met Uw gunst verzeilen En tot een zegen stellen; Ja, Gij geleidt Hem op het spoor Der vreugde, bij het licht Van 't godd'lijk aangezicht.

„En zij vonden de steen afgewenteld van het graf." Het geloof van deze vrouwen was gemengd met ongeloof of met bijgeloof. Zij gingen met hun specerijen, die zij bereid hadden. Dit waren dan de vrouwen, die bij de begrafenis geweest waren. Zij alleen. Zij hadden op de vrijdagachtermiddag de specerijen bereid. Niet alleen gekocht, maar ook bereid. En op de sabbat rustten zij naar het gebod. Zij hebben de sabbat voorbij laten gaan. Het was laat na de sabbat. Het was ook zéér vroeg op de eerste dag der week.

De Godswacht viert de sabbat. De Godsvrucht dient de Levensvorst, ontmoet de Levensvorst zeer vroeg op de eerste dag der week. Dat wisten zij niet, dat dit de dag huns Heeren was. Dat wisten zij niet, dat het de Nieuw-Testamentische sabbat was, dat het de dag des Evangelies was. Maar zij komen met hun liefdegaven. Zij zoeken de Levende bij de doden. Hij behoeft geen myrrhe, geen wierook, geen aloë, geen olie der zalving. , , De steen was afgewenteld." Hij, Die geen verderving gezien heeft, is tot ontbinding niet overgegaan. Uit deze grafdeur geurt boven de wierook der vrouwen uit, boven de specerijen van Nicodemus niet de akelige lucht des doods, maar de geur des levens, de geur van het eeuwige leven. Hier ademt men de geuren van het eeuwig Paradijs.

Daar waren anderen met de vrouwen, die bij de begrafenis geweest waren, meegegaan. Het getal was gegroeid. En ook die mochten de steen zien afgewenteld, het graf geopend en de dood wedergevend zijn prooi, de dood verslonden tot overwinning. Het leven, neen de Levensvorst, begint hier Zijn levenswerk. Hij Die leeft, leeft aldaar om vandaar Zijn gemeente te vergaderen. En daar komen ze voor een geopende overwinningsdeur; het getal der vrouwen vermeerdert, vermenigvuldigt en daar komen ze voor de triumphdeur de discipelen, de één na de ander. De Heere leeft en Hij vergadert Zijn gemeente, niet dat ze tot hun volken vergaderd worden, niet dat ze tot de dood en tot het graf vergaderd worden. De Heere vergadert Zijn gemeente tot het leven voor de geopende deur, die de dood achter zich laat en het leven voor zich heeft.

Zij vonden de steen afgewenteld. Op de weg naar de Levensvorst worden altijd de bezwaren opgelost. Weg valt de steen des ongeloofs. Weg valt de steen der wanhoop. Weg valt de steen der twijfel. Weg valt de steen van het bijgeloof, van dat zondige bijgeloof. En die stenen vallen niet weg door de kracht uwer handen. Wat zoudt gij vermogen tegen zulke wichtige bezwaren? Wat zoudt gij vermogen tegen het ongeloof, tegen bange twijfel? Wat zoudt gij vermogen tegen enig ding, als niet de Heere Zelf, als niet de engel des Heeren wegen baande? Onthoudt u - dit, dat het wegvallen van de stenen der bezwaren u de levende Christus doet ontmoeten en dat het wegvallen uwer bezwaren u zelfs het graf openbreekt, opdat gij weet, dat Hij ook aan uw ziel het leven geeft.

Zw.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 april 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De afgewentelde grafsteen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 april 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's