Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Den Haag en de contra-remonstranten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Den Haag en de contra-remonstranten

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is een bittere strijd geweest in de jaren, die aan de Dordtse Synode voorafgingen. De remonstranten konden zich niet handhaven door de invloed van hun godsdienstige beginselen, zij bleven slechts overeind door de steun van de burgerlijke regering, die zij niet alleen in Rotterdam en Schoonhoven, doch ook op vele andere plaatsen genoten. De magistraten bemoeiden zich met de beroepingen in steden en dorpen, belemmerden het houden van Calvinistische bijeenkomsten, bedreigden z.g. scheurmakers met geldboeten en uitbanning, schorsten predikan - ten, begunstigden arminianen en allen, die gewillig waren zich te houden aan de partijdige voorschriften der Staten. De rechtzinnigen kregen inderdaad ernstige reden van beklag, dat is algemeen toegegeven. Zij deden echter meer dan zich beklagen. Hartstochtelijk hebben zij zich verzet. Zij waren niet Spanje de baas geworden om zich nu door de remonstranten te laten knechten. Heel Holland was in rep en roer. De Staten hadden met hun dwangmaatregelen de verdraagzaamheid willen bewerkstelligen, maar het werd een storm van onverdraagzaamheid, niet het minst van de vrijzinnige kant.

In Den Haag was Uitenbogaart, zoals Rogge schrijft, het hoofd der vrijzinnige partij. Hij had daar grote aanhang, doch het viel niet te miskennen, dat de contra remonstranten van jaar tot jaar sterker werden. Naast Uitenbogaart werkten twee predikanten, van wie de één remonstrant was en de ander, wat men noemt een „gematigd man". Doch dan was er ook nog Rosaeus, die van remonstrant contra-remonstrant was geworden. In het begin van 1613 begon hij met zijn aan vallen op de prediking der meerderheid.

Men heeft van hem opgetekend „dat sommigen de mensen de zekerheid hunner zaligheid benamen, en die in 's mensen macht stelden." Ook dit: „dat er in deze tijd waren, die vreemde wetenschap in de kerk zochten in te voeren tegen hetgeen meer dan veertig jaar gepredikt was, leringen tegen de confessie en de Catechismus

Rosaeus was een heftig tegenstander van de tolerantie. In de kerk mocht men geen vreemde leringen dulden (tolereren), zeide hij. „Velen spreken van tolereren en modereren (matigen), ... maar een prediker. die een leer leert, die niet goed is, kan niet getolereerd worden. Christus wilde de Farizeeër niet tolereren, noch Paulus Elymas. De wolf wil in de schaapskooi getolereerd worden. De Jezuïeten willen ook wel onder ons getolereerd worden. Maar wij moeten ons daartegen stellen. Dat wil ik duiden op de hedendaagse geschillen. Men moet het niet duiden op de papisten alleen, maar op de leer. die strijd tegen de gezonde leer".

En zo ging ds. Rosaeus verder, net zo lang tot zijn collega Uitenbogaart zich begon te verweren en wel in een aparte preek over Marcus 6 : 30—34. Daarin legde hij dan zijn remonstrantse leer aan de gemeente voor, zoals die in de bekende vijf artikelen van de remonstrantie was uiteengezet. Daar wordt veel over genade in gesproken, maar uiteindelijk is toch bij de mens de beslissing. Rosaeus diende nu een klacht in en bleef van het Heilig Avondmaal weg, toen Uitenbogaart het bediende. Dit alles leidde tot een schorsing van deze rechtzinnige predikant. Tevergeefs had hij er op gewezen, dat Uitenbogaart schreef: dat men de leer van de praedestinatie behoorde uit te roeien als een onnutte boom." Deze verweerde zich met te zeggen, dat hij met de praedestinatie

tra-remonstranten, dat hij die wilde uitroeien door het geestelijk zwaard, d.i. Gods Woord, en dat hij die een onnutte boom achtte, omdat zij niet strekt tot bevordering der godvruchtigheid.

Hiermede zien wij welk een onoverkomelijke kloof er was tussen beide partijen. Hetgeen voor de een het leven der ziel was, namelijk dat zalig worden een eenzijdig werk van God is, zodat een uitverkorene het niet kan laten mislukken, scheen de ander toe als vergif. Uitenbogaart leerde liever, zoals hij in de bedoelde preek zei, dat wij onze zaligheid weliswaar niet verdienen kunnen door onze deugden, want welk vergelijk hebben onze werken met het eeuwige leven? Maar het is wel zo: „omdat wij ons best doen. neemt God in genade op en aan".

Na veel gedelibereer werd Ds. Rosaeus op 12 februari 1616 in zijn dienst geschorst. De leider van de Staten van Holland, Oldenbarnevelt, voegde hem toe: „Daar staat gij nu alleen!" Maar het antwoord was: „Neen, mijnheer, maar God de Heere is met mij, en zoveel duizend vromen als er nog in het land zijn."

De Staten waren hiermee echter niet klaar. Daar was nu geen rechtzinnig dominee in de volle zin meer over in Den Haag. De gevolgen bleven niet uit. Rogge schrijft een beetje smalend, want hij houdt niet van Rosaeus: „de kleine burgerij geraakte in rep en roer, nu de wachter op Sions muren het zwijgen was opgelegd... Jan Telmans, een kruidenier, zette een monsterpetitie op het getouw. Straks zou men daar de Staten een verzoekschrift met meer dan tweehonderd handtekeningen voorleggen ten gunste van Rosaeus. Rosaeus zelf schikte zich in het onvermijdelijke, of liever, hij smaakte de voldoening van martelaar te heten voor het Koninkrijk Gods. Nu was dit martelaarschap nogal draaglijk. Zijn traktement werd hem geregeld uitbetaald en hij kon zijn praktijk als arts ongehinderd voortzetten. Met geheel zijn gezin ging hij des zondags te Rijswijk ter kerk onder het gehoor van Abraham Leeuw. De afscheiding van de Haagse gemeente was alzo in volle gang".

Men was er ook op de duur niet tevreden mee naar Rijswijk te moeten gaan. De rechtzinnigen willen een gebouw in Den Haag. Maurits wordt er in gemengd en stelt zich aan de zijde der contra-remonstranten. Hij zei: De rechtzinnigen moeten een kerk in Den Haag hebben, al zou hij ook in zijn stal laten prediken; het waren deze lieden, die zijn vader op de zetel hadden gebracht.

In een bespreking kwam prins Maurits 'n een debat met Oldenbarnevelt. De eerste drong er op aan, dat de rechtzinnigen de Grote Kerk zouden kunnen gebruiken. Oldenbarnevelt was daar sterk tegen. Hij vroeg aan de prins: , , Of men die lieden zou laten preken, dat het ene kind ter verdoemenis geschapen is, en het andere ter zaligheid? " De prins vroeg of hij wel ooit ^ig gereformeerd predikant dit had horen zeggen? En als de advocaat antwoordde: , , A1 prediken zij het niet. het is toch hun gevoelen", dan vervolgt Maurits met de vraag: „als zij het leerden, zou dit zo vreemd zijn? " Oldenbarnevelt gaf hierop zijn afgrijzen te kennen. De prins stelde hem toen de vraag of God niet van eeuwigheid geweten had. wie zalig, wie verdoemd zou zijn? Oldenbarnevelt antwoordde bevestigend. Toen hernam Maurits of hij meende, dat God zo dwaas was, dat Hij de mensen tot een ander doel schiep, als waartoe Hij van eeuwigheid wist, dat ze komen zouden? De advocaat antwoordde daarop: , , Ik ben geen theologant." De prins zeide: , , Ik ook niet." Laat daarom de theologanten bijeenroepen. de synode vergaderen, en daar de kwestie beslissen, zo komen wij er af."

Maar dat wilde men nu juist niet. Voorlopig nam men geen beslissing. Ondertussen hebben de rechtzinnigen een huis gehuurd en dit tot kerk ingericht. Maar nauwelijks heeft de magistraat dit vernomen, of de deuren worden verzegeld. Toch worden er in het laatst van december 1616 godsdienstoefeningen gehouden ten huize van 's prinsen boekhouder Enoch Much. De magistraat roept zes leiders vóór zich, maar zij laten zich niet bang maken. Men vraagt Maurits om soldaten, ten einde het gezag te doen eerbiedigen. „Die in Den Haag zijn. heb ik zelf nodig", is het antwoord. „en die buiten zijn kunnen tegen de vijand niet gemist worden."

De prins neemt dus de weerspannigen in bescherming. Van de andere kant wenst men niet toe te geven. De contra-remonstranten krijgen geen kerk. Rosaeus wordt niet in actieve dienst hersteld, er mag geen rechtzinnig predikant voor Den Haag geleend worden. In die tijd moet Maurits in een hoge vergadering zich de eed van 1586 hebben laten voorlezen, waarmede hij zich, bij de aanvaarding van zijn ambt als stadhouder verbonden had, de gereformeerde godsdienst te beschermen. Dan zegt hij: „Zo lang ik leef, zal ik die eed houden en die godsdienst verdedigen".

Alle aanwezigen schrikken er van. Natuurlijk zeiden ze, dat voor de gereformeerde godsdienst heel geen gevaar bestond. Maar de prins, al was hij geen theologant, was wijsgerig genoeg om dit niet voetstoots aan te nemen, hoewel ze dachten hem overtuigd te hebben. De prins wist immers te goed hoe fel Oldenbarnevelt en zijn partij tegen de rechtzinnigen te keer gingen. Daartegenover stond, dat de laatsten stoutmoediger werden. Maar daarover vertellen we een volgende keer meer.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Den Haag en de contra-remonstranten

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's