Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gezangenkwestie blijft

Nog niet zo lang geleden preekte ik in een midden-orthodoxe gemeente. Enkele dagen later kreeg ik een brief van een kerkganger, die me bedankte voor de preek. Die was hem uit het hart gegrepen. Hij vond het een rijke prediking, „daar immers de Heere Jezus Christus verkondigd werd als een Zaligmaker van arme zondaren". Dat miste hij meestal bij zijn eigen predikant. Die had het meestal over dingen die hij elke dag in de krant kon lezen. Maar goed, aan het einde van de brief kwam de vraag waar mijn briefschrijver mee zat: Hoe komt het toch dat u geen gezangen laat zingen? Dat zijn we hier nu eenmaal gewoon en is het eigenlijk niet conservatief om alleen maar psalmen te zingen in de kerk?

Daar zitten we dan weer midden in de oude vraag of men ook gezangen zal laten zingen in de kerkdiensten? Tot nu toe is de gezangenkwestie inderdaad nog actueel. De synode onzer kerk heeft immers ook weer enkele besluiten genomen inzake gezangenbundels die men wil invoeren. En de vraag komt dan naar voren waarom de hervormd gereformeerden de nieuwe gezangenbundel niet zouden gaan gebruiken. Men doet dan wel eens alsof er bier geen principiële kwesties liggen en of het alleen maar een star vasthouden is aan oude standpunten. Dat klinkt ook door in een artikel in het Centraal Weekblad van de Gereformeerde Kerken, die de geschiedenis van de gezangen nog eens ophaalt. Men weet dat de Dordtse Synode zeer afwijzend stond tegenover de gezangen. Pas na twee eeuwen werden ze ingevoerd in de kerk van Nederland. Maar dan is het een tijd niet alleen van nationaal verval, maar ook van kerkelijk en geestelijk verval. De heer Demoed schrijft in bovengenoemd blad:

, , De oorsprong van alle narigheid van de gezangenkwestie, zoals deze werd genoemd, lag in de ogen van vele toenmalige mensen, in de onzalige wens van de particuliere synode van Noord-Holland in 1797, om in samenwerking met de andere provinciale synoden een geschikte gezangbundel tot stand te doen komen, waardoor meer mogelijkheden aanwezig zouden zijn om op de christelijke feestdagen ook eens wat anders dan de psalmen te laten zingen.

Die wens is niet zo snel in vervulling gegaan als men in Noord-Holland wel hoopte, want pas zes jaar later waren alle synoden hiermede akkoord. Daarna duurde het nog twee jaar eer een commissie aan het werk kon tijgen. Zo is dan een bundel Evangelische gezangen ontstaan, welke per 1 jan. 1807 in de kerk werd ingevoerd. Zoals dit met elke nieuwigheid in een kerk het geval is, stond ook in dit geval de goegemeente zeer sceptisch tegenover die bundel en kostte het tijd om de mensen hieraan te doen wennen. Er waren echter ook gemeenten, waar men ronduit weigerde de gezangen te laten zingen, hetgeen voor sommige synoden weer aanleiding werd om predikanten, die hun medewerking tot de invoering niet gaven, te bedreigen met schorsing of afzetting. Bepaald werd dan ook, dat in elke godsdienstoefening althans eenmaal een gezangvers moest worden gezongen.

In gemeenten waar ernstige bezwaren tegen de gezangen bestonden, wisten sommige predikanten de moeilijkheden te omzeilen door weliswaar aan hun opdracht te voldoen, maar anderzijds op zodanige wijze, dat dit het minst tot problemen in de gemeente aanleiding gaf. In die gevallen liet de predikant namelijk het verplichte gezangvers direct in het begin van de dienst zingen, waardoor de bezwaarden in de gelegenheid werden gesteld iets later in de kerk te komen om dan zonder bezwaren naar de prediking te kunnen luisteren.

Het smeulend vuur van de onrust als gevolg van de ingevoerde gezangenbundel, laaide plotseling hoog op in de tijd van de Afscheiding. De wijze waarop in sommige gemeenten werd gereageerd op het zingen van gezangen, liep uiteen van „lippen op elkaar houden" tot openlijk protest door het verlaten van het kerkgebouw. In Almkerk was het in 1830 gewoonte dat men tijdens het zingen van het gezangvers de hoed ophield of opzette, om daarmede te betuigen geen enkele eerbied voor die gezangen te hebben.

Natuurlijk zorgden voorstanders van de gezangen wel, dat de hogere kerkorganen hiermede bekend werden, als gevolg waarvan de kerkeraad door de classis werd verplicht om de „kwaaddoeners" op hun onbehoorlijke gedrag te wijzen en ze desnoods door de politie het kerkgebouw te laten uitzetten. Inderdaad is het zover gekomen dat de veldwachter onwillige kerkgangers het kerkgebouw moest uitsleuren, hetgeen bij de tegenstanders ook elders in het land nog meer kwaad bloed zette.

Het werd er niet beter op, toen in 1834 een boekje verscheen van Jacobus Klok, schilder en koopman te Delfszijl, getiteld „De Evangelische gezangen getoetst en gewogen en te licht bevonden". In dit boekje laat de schrijver in een ordinaire stijl in briefvorm een gezangenminnende vriend opmerkingen ten gunste van de gezangen maken, die dan door de schrijver worden weerlegd. Dit boekje

is door ds. Hendrik de Cock te Ulrum voorzien van een voorwoord, daarmede openlijk partij kiezend tegen de gezangen. En hiermede is dan tevens het verband gelegd tussen de Afscheiding en de aversie bij de vaderen in onze kerken tegen het zingen van gezangen.

In de Hervormde kerk daarentegen waren de gezangen via de kerkelijke reglementen een vast deel van de eredienst geworden en moest men de rechtzinnigheid van een predikant afmeten aan het aantal gezangen dat hij liet zingen. Ondanks dit alles bleef ook in die kerk op verschillende plaatsen een verzet tegen de gezangen bestaan.

Neem bijvoorbeeld de situatie te Wanswerd (Fr.). Toen ds. Los aldaar, in oktober van het jaar 1834, aan het begin van de dienst een gezangvers opgaf, begonnen drie jongemannen openlijk te demonstreren. Eén van hen had 's morgens tijdens het zingen van een gezangvers reeds zijn hoed opgehouden, maar was in de middagdienst met zijn twee broers teruggekomen om kennelijk de zaak in onrust te doen verlopen.

Ds. Los geraakte geheel van zijn stuk, zoals de kronieken verhalen, waarna een van de broers in de handen klapte en uitriep: „Dit is van den Heere", waarop echter een vrouw repliceerde: „Het is van den duivel."

Nadat de kerkeraad proces-verbaal tegen de onruststokers had laten opmaken, werden zij later door de rechtbank te Leeuwarden veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf en een geldboete van 8 gld. Ter zitting verklaarde de dominee nog dat een van hen „schrikwekkende blikken op de preekstoel had geworpen, waardoor hij ijselijk onthutst was".

, Dat dergelijke gebeurtenissen geen goed deden aan de gezangenbundel, zoals deze door de afgescheidenen werd beschouwd, is begrijpelijk. Maar gelukkig waren er op dit punt in onze kerken geen moeilijkheden. We zongen geen gezangen, want we hadden 150 psalmen. Nou ja, geen gezangen, de paar die we hadden, zongen we wel." —

Merkwaardig is het dat in het bovenstaande geen enkel woord wordt gewijd aan het grootste bezwaar van de tegenstanders van de gezangen: de gezangenbundel ademde een geest van oppervlakkigheid, van remonstrantisme, van algemene verzoening, van ketterij. Want dat is toch duidelijk het geval met de bundel die in 1807 werd ingevoerd. Daarbij zien we geregeld dat de invoering van gezangen in de eredienst in verschillende kerken gepaard gaat met een verval van het geestelijk leven.

Gezangen — Schriftgezangen (1)

De hervormd gereformeerden hebben altijd op het standpunt van de Dordtse Synode gestaan. Daardoor werden in de kerkdiensten alleen de psalmen gezongen. Toch blijft de vraag actueel ook onder ons waarom we geen gebruik maken van de gezangenbundels die er zijn. Ik juich het toe dat het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond aan ir. G. B. Smit gevraagd heeft het hervormd gereformeerd standpunt nog eens uiteen te zetten. Zo is er een boekje verschenen onder de titel: Gezangen, „102 gezangen", Schriftgezangen". Het hoofdbestuur schrijft in een voorwoord o.a.:

„Op allerlei gebied is deze tijd een woelige. Enorme ontdekkingen worden gedaan. De wetenschappen bereiken een hoog peil. Grenzen vervagen, werelden gingen open. Op maatschappelijk, politiek en sociaal gebied vonden belangrijk verschuivingen plaats. Veel wat vaststond werd betrekkelijk. Nieuwe zekerheden kwamen op. Ook aan de kerk zijn deze bewegingen niet voorbijgegaan. Daar is welhaast geen land, maar ook welhaast geen kerk, waaraan de geest van de tijd is voorbijgegaan zonder die aan te tasten naar vorm en inhoud. In verscheidene kerken is niet veel ongewijzigd en op zijn plaats gebleven. Ook in gereformeerde kerken en in gereformeerde kringen, waar die ook zijn en hoe ze ook leven, zien wij de drang tot herziening en tot vernieuwing met onweerstaanbare kracht opkomen. Het gereformeerd beginsel heeft in deze werveling van krachten evengoed moeite om zich staande te houden, als andere beginselen en structuren, die in lang bestaan gehad hebben in onderscheidene kerken en landen.

Met theologische en religieuze wijzigingen gaan ook doorgaans liturgische veranderingen gepaard. De liturgie is in zekere zin het naar buiten treden van de religie. De vele veranderingen, vernieuwingen en aanmerkelijke uitbreidingen op liturgisch gebied in de Hervormde Kerk hebben uiteraard ook de Gereformeerde Bond niet onberoerd gelaten. De Gereformeerde Bond moet zich gedurig bezinnen op de nieuwe situatie op allerlei gebied, ook op liturgisch gebied.

Het Hoofdbestuur van de Bond is ervan overtuigd dat het Woord Gods zich zal handhaven, dat dat ongehavend door alle eeuwen met haar woelingen zal heenkomen. Het is er eveneens van overtuigd, dat de belijdenissen van de Oude Kerk en

dat, zij het in korter tijdsbestek, ook de reformatorische belijdenissen bewezen hebben zich te kunnen handhaven door de beroering van even onstuimige en revolutionaire tijden heen. Het Woord Gods is een blijvende kracht en de belijdenissen, waarin de kerk het Woord Gods nasprak en overnam, hebben als geloofsgetuigenissen een leven, dat met de kerk meegaat in haar ups en downs.

Het is daarop steunend, daaraan aangepast, dat de Gereformeerde Bond in de Herv. Kerk het pleit wil voeren voor een zo sober mogelijke, aan bijbelse gegevens direct ontleende liturgie..."

Gezangen — Schriftgezangen (2)

Over het boekje van ir. Smit zelf wil ik zeggen dat ik dankbaar ben dat het verschenen is. Ons volk had er behoefte aan dat het standpunt van de Gereformeerde Bond ten aanzien van de gezangenkwestie nog eens vanuit de huidige situatie duidelijk en helder zou worden belicht. Ik wil dan ook gaarne op dit boekje wijzen en het ter lezing en bestudering aanbevelen. In een betrekkelijk kort bestek geeft het toch veel stof uit verleden en heden. En het heeft vooral zijn verdienste omdat het diep ingaat op de vraag of men dan de Schriftgezangen, die men in een nieuwe bundel heeft samengebracht, niet zou kunnen gebruiken in de kerkdiensten. Daar is immers ook onder ons nog wel eens verschil van mening over. Wanneer het maar berijmde Schriftgedeelten zijn dan zouden die gezangen wel in de eredienst gebruikt kunnen worden. Anderen staan weer beslist afwijzend tegen elke uitbreiding van de „Enige Gezangen".

Vrije liederen, zoals ze zoveel in de gezangenbundel voorkomen, worden om allerlei redenen beslist afgewezen. De hoofdzaak is echter wel dat zo gemakkelijk door middel van het vrije lied „verkeerde leringen insluipen. Veel ketterijen zijn door middel van de gezangen de kerk ingebracht.

Maar daarom geeft ir. Smit ook een oordeel over de Schriftgezangen die in de nieuwe bundel voorkomen. Want een Schriftgezang zou even legitiem kunnen zijn als een berijmde psalm. Ir. Smit merkt op: „Het gaat niet aan, een gezang, alleen omdat in één van de verzen toevallig een tekst wordt aangehaald, te voorzien van die tekst als opschrift en vervolgens het geheel „Schriftgezang" te noemen. Het zijn geen Schriftberijmingen, maar parafrases, bespiegelende beschouwingen. Door dit bespiegelend karakter zijn het vrije liederen... Ze kunnen mooi en treffend zijn, maar Schriftgezangen zoals echte berijmde Schriftgedeelten dat zijn, zijn ze niet."

Ir. Smit gaat dan uit van een aantal Schriftgezangen die hij als zodanig dan wel wil kenmerken en uitvoerig worden deze liederen besproken. Over de muziek is hij beter te spreken dan ov.er de inhoud. Hij is dan , ook van mening dat men ook met de Schriftgezangen zeer voorzichtig moet zijn.

Maar ik wil hier nu niet meer uit dit boekje vertellen. Ik heb er alleen uw aandacht op willen vestigen. Laat men het lezen, op verenigingen bespreken, zodat ons hervormd gereformeerde volk en ook anderen er hun winst mee kunnen doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 november 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 november 1968

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's