GOMARUS TEGEN ARMINIUS
De Synode van Dordrecht 1618/19 heeft beslist in de zaak der leergeschillen. Dat heeft zij gedaan in betrekkelijk korte tijd en bij afwezigheid van de vrijzinnige partij. Men mene echter niet, dat de synode niet in de gelegenheid is geweest van de gevoelens der remonstranten kennis te nemen of dat deze niet hebben kunnen meespreken. De eigenlijke debatten waren meer dan tien jaar achtereen in woord en geschriften ter hoogster plaatse vóór 1619 gehouden.
Zo wenden wij vandaag onze aandacht naar een bijeenkomst van de Staten van Holland en West-Friesland. Deze staten waren zeker op de hand van Arminius, maar hadden niet minder een grote vrees voor de onrust in het land, die de wankele positie van de republiek zeer zou kunnen schaden. Zij wilden vrede en Arminius. Daarom waren zij niet geneigd om een algemene synode toe te staan, want zij wisten heel goed dat de grote meerderheid der kerk achter de gereformeerde belijdenis stond en de Catechismus met de confessio belgica van harte onderschreef. Een man als Uitenbogaart kon dat niet geloven, al zag hij het duidelijk. Hij kon namelijk niet geloven, dat de meerderheid werkelijk van harte gereformeerd was. Terwijl Gomarus, na de bijeenkomst, die wij de vorige keer beschreven, het betreurde, dat er geen toenadering mogelijk was, voelde hij zich toch enigszins gerustgesteld, omdat er uitzicht bestond op een kerkelijke behandeling van het brandende leergeschil, waarbij zeker de waarheid zou zegevieren. Hij was er van overtuigd, dat het heil van kerk en staat afhing van een overwinning van het calvinisme. Het ging hem niet om zijn standpunt, doch om de waarheid Gods.
Uitenbogaart was echter geschrokken door de openbaring van de vaste wil der gereformeerden om aan de belijdenis vast te houden. Hij schreef dit toe aan domme meeloperij. Ik heb al vaker opgemerkt, dat
men ook vandaag van reformatorische predikers oordeelt, dat zij het hoofdzakelijk uit domheid of bij oogmerken doen. Zij willen de gunst van het volk behouden of verkrijgen. Zij spreken tegen beter weten in. De tegenpartij schijnt niet te kunnen geloven, dat men, uit kracht van de werking en verlichting van de Heilige Geest zozeer door de waarheid Gods gegrepen kan zijn, dat men niet anders kan dan oergereformeerd preken. Zij eisen voor zich de theologische beknoptheid, de waarheidsliefde, de persoonlijke beslissing, ja alle sierlijke deugden op. De hofprediker van prins Maurits had ook zo iets. Hij klaagde tegenover Hugo de Groot, dat het gevoelen van enkelen door de kerk stilzwijgend, zonder verder onderzoek was aangenomen. Zij, wien het om de waarheid te doen was, zagen zich in hun beste pogingen door het kerkelijk gezag belemmerd. De grote hoop zou weldra het betere deel der gemeente overstemmen. Wat was er te wachten van een synode, waarin het vooroordeel zou beslissen. Dat is het remonstrantse hoge hart. Lees nog eens hoe hij zich zelf en de anderen wenst te zien. Hij en zijn makkers is het om de waarheid te doen, de gereformeerden niet. Hij en de zijnen vormen het betere deel der gemeente. De synode zal uit meelopers bestaan en geen gegrond oordeel hebben, alleen maar een uit de lucht gegrepen vóóroordeel.
Maar dan nu de vergadering van 30 oktober 1608. De staten hadden Arminius daarheen opgeroepen om nu eens precies te zeggen, hoe hij over de betwiste punten dacht. Hij heeft toen zo voorzichtig mogelijk, om zich ook nu niet bloot te geven over praedestinatie, voorzienigheid, vrije wil, volharding der heiligen, zekerheid der zaligheid, volmaaktheid der gelovigen gehandeld. Arminius verklaarde op het punt der rechtvaardigmaking nooit iets geleerd te hebben in strijd met het eenstemmig gevoelen der gereformeerde kerken. Er was alleen een kleine kwestie over Rom. 4:5: Doch degene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid."
Wat is dit voor toerekenen? Is het geloof een verdienstelijk werk, dat God de gelovige als zodanig aanrekent, waardoor hij de zaligheid verdient of rekent God de gelovige geheel uit genade het geloof toe zonder enige verdienste? Wat is dan het eigenlijke dat wordt toegerekend? Niet het geloof als een verdienstelijk werk, maar wat door het geloof wordt aangegrepen, namelijk de verdienste van Christus. Arminius stelde: „Het is de vraag of die woorden in eigenlijke - zin verstaan moeten worden, zodat het geloof zelf als een daad, overeenkomstig het bevel des evangelies door God uit genade tot of voor gerechtigheid gerekend wordt, of, dat die woorden figuurlijk verstaan moesten worden, zodat de gerechtigheid van Christus, door het geloof aangenomen, ons als gerechtigheid wordt toegerekend. Arminius koos voor het eerste. Doch hiermee liet hij los, dat het de rechtvaardigmaking van de goddeloze betreft en niet van de gelovige. Het toerekenen berust in Romeinen 4 niet op iets. dat in de mens is, ook niet^jp hetgeen God Zelf in de mens gewerkt heeft, maar op hetgeen God in Jezus Christus heeft gedaan, zoals vers 24 zegt. Maar dat waren de puntjes waarmee Arminius de heren staten lekker maakte, want het lijkt zo aardig en verstandsmatig, dat God zo goed is het geloof te rekenen als de vervulling der wet. De collega van Gomarus heeft ook niet nagelaten, te betogen, dat er van geen supralapsarisme sprake mocht zijn.
Hij zelf wilde de voorbeschikking als volgt stellen: a. God heeft Jezus Christus tot Middelaar voorbeschikt, b. De Almachtige heeft een voornemen gemaakt om berouw hebbende en gelovige zondaren, in Christus aan te nemen; daarentegen allen, die onder het evangelie ongelovig en onbekeerd blijven, als vreemd van Christus, te verdoemen, c. God heeft de genademiddelen verordend, d. De Alwetende heeft een besluit gemaakt om bepaalde personen zalig te maken of te verdoemen. Dit laatste klinkt calvinistisch, maar er kwam wat bij. De uitverkoren personen zijn zulken, die God van eeuwigheid kent als mensen, die zouden geloven. Het is een uitverkiezing op grond van een voorgezien geloof. God laat de beslissing aan de mens over. Gezien de verdorvenheid en de boosheid van de mens, betekent dit, dat er niemand zalig zal worden, als Arminius gelijk heeft.
De staten hadden dus nu Arminius gehoord. Hij was erg lief. Hij zei: Over het geloof van een ander wil ik niet heersen. Verdroeg men hem niet, dan hoopte hij, dat er om zijnentwil geen scheuring zou komen; hijzelf zou zich beijveren zijn ziel in lijdzaamheid te bezitten en liever zijn diens neer te leggen dan scheuring te veroorzaken. Dat was naar het hart van de staten: geen scheuring, geen twist. Ondertussen hebben de contraremonstranten ondervonden hoe de vrienden van Arminius dit opvatten. Tussen 1610 en 1620 is er een ware terreur van de remonstranten in menige plaats ontstaan: Rotterdam, Schoonhoven, Bleiswijk enz.
Toen Gomarus hoorde, dat Arminius in de volle vergadering der staten deze verklaring afgelegd en schriftelijk overgele--ipne uaa (ii[ 633J> {J3A ua 63oja 'peq pj3A entie bij de heren staten. Ook hij verklaarde zijn naaste niet te willen verdrukken doch door plichtsgevoel zich gedreven wist. Volgens hem was Arminius van de gezonde leer afgeweken en een leraar geworden van de dwalingen der pelagianen en jezuieten. Van de laatste had hij drie dwalingen overgenomen: a. Het geloof komt niet alleen uit de werking der genade, maar ten dele ook uit de natuurlijke kracht en medewerking van de vrije wil voort. b. Wij worden gerechtvaardigd niet door de toegerekende gerechtigheid van Jezus Christus, maar door het geloof zelf, dat niet een instrument der rechtvaardigmaking, maar onze gerechtigheid voor Gods oordeel is, volgens Arminius. (Bij Arminius was dus niet Christus de gerechtigheid, maar ons geloof als werk), c. De gelovige kan de wet Gods in dit leven volkomen onderhouden.
Vervolgens noemde Gomarus vier punten, die zelfs de jezuïeten beleden, maar Arminius tegensprak, a. God heeft naar Zijn welbehagen zekere bepaalde personen ter zaligheid verkoren. Dit sprak Arminius tegen. Volgens hem had God gezien op het geloof en die mensen uitverkoren in welke Hij het geloof zag. Het verschil is dus, dat straks de remonstranten leerden, dat God sommigen heeft uitverkoren, omdat zij geloven zouden, terwijl de gereformeerden leerden, dat God sommigen had uitverkoren opdat zij zouden geloven. Dat scheelt precies één letter. De gereformeerden stelden: De verkiezing is niet geschied ten aanzien van enig voorgezien geloof; het geloof is de vrucht der verkiezing en niet de oorzaak; het is een middel door God bevolen om de gelovigen tot de bestemde zaligheid te brengen. Dit is b. Vervolgens bestreed Arminius punt c. De erfzonde is een zonde in eigenlijke zin en niet een straf der zonde. En dan d. Arminius bestreed ook de stelling: De gelovigen, die ter zaligheid verkoren zijn, kunnen in het geloof wel verzwakt worden, en deerlijk vallen, maar nooit geheel vervallen, omdat zij door de kracht Gods in Christus' hand bewaard worden.
Behalve dit alles had Gomarus nog negen punten. Hij heeft duidelijk gezien, wat later ten volle openbaar gekomen is, dat de remonstranten helemaal niet gereformeerd waren en in alle punten afweken. Die negen punten wilde hij echter laten rusten om iets te zeggen over de wijze van werken van Arminius. Hij vond hem niet open genoeg. Gomarus wees er op, dat Arminius zijn leer niet openlijk voordroeg in de openbare colleges, maar in zijn huis voor zijn vertrouwde leerlingen. De Schriftplaatsen, waarop de gewichtigste punten der ware kerkleer gegrond waren, legde hij anders uit om ze zo van hun kracht te beroven. Hij zaaide twijfel. Waarheid en dwaling wist hij zo tegenover elkander te stellen, dat het haast wel gelijk leek, zodat men niet wist, wat men moest geloven. Hij was niet te vertrouwen, zei Go-
marus. Nu eens noemde hij de paus de anti-christ en dan later weer onze broeder en een lid der christelijke kerk. Nooit kwam hij rond voor zijn gevoelen uit, altijd werkte hij in het verborgene, en steeds trok hij zich terug, als hij ter verantwoording werd geroepen. Hij wist immers dat het winnen van tijd hem dienstig was om zijn leer voort te planten en om de kerken met zijn leerlingen te bezetten ten einde zijn positie te versterken. Ook de weg, die Arminius bewandelde was volgens Gomarus onordelijk: in plaats van zijn rechtzinnigheid te bewijzen voor een kerkelijke vergadering, beriep hij zich op de overheid. Deze sprak hij naar de mond. Dit laatste ontstemde de heren staten nog al. Waarschijnlijk doelende op Uitenbogaart stelde Gomarus ook: „Het komt mij voor, dat niets gevaarlijker is, dan dat zij, die een nieuwe leer ingang willen doen vinden, te goeder naam staan bij het hof, en een hofprediker tot hun dienst hebben, om telkens hun deugden uit te trompetten".
Gomarus vertrouwde echter op de gerechtigheid der zaak en op de standvastigheid der staten, die rekenschap van hun regering zouden moeten geven als dienaren Gods en voedsterheren van de kerk. Gomarus besloot: , , Daarom, alzo men dagelijks ziet, dat de afwijking der ware leer onder de aankomende predikanten toeneemt, dat de ware religie tot een olypodryde (een onwaardig mengsel) wordt gemaakt, dat de universiteit als kweekschool voor predikanten wordt bedorven, dat de gemeenten beroerd en de burgerijen verdeeld zijn, terwijl de gunst der overheden door allerlei kunstmiddelen wordt nagejaagd, heb ik gemeend dat het meer dan tijd is, u dit alles onder de ogen te brengen. Ik bid u derhalve de beloofde provinciale synode te bevorderen, die naar de oorzaken dezer schadelijke onenigheid in kerk en universiteit onderzoek doen, en haar op een behoorlijke manier beslechten zal."
Van deze synode kwam echter niets en de strijd ging door. In 1609 verschenen heel wat geschriften over de geschillen tussen Arminius en Gomarus. Zij vonden gretig aftrek. Ook had 25 juli 1609 een openbare strijd plaats. Arminius liet enige stellingen verdedigen over 's mensen roeping tot de zaligheid. Het groot auditorium van Leiden was buitengewoon bezet. Met ronde woorden ontkende Arminius, dat de mensen door een onwederstandelijke of noodzakende kracht bekeerd worden, terwijl hij aan de andere kant vaststelde, dat God krachten geeft of bereid is te geven, om datgene waartoe Hij roept, te verrichten. Hij kon noch durfde de wijze bepalen waarnaar de Heilige Geest de mens herschept en bekeert. Hij kon wel zeggen, hoe het niet geschiedde, namelijk door geen onwederstandelijke kracht. Kijk, dat was nu wat de gereformeerden wel wisten, al wisten zij ook niet alles. Zij waren er van overtuigd, dat het Gods kracht alleen was, die hen wederbaarde en tot het geloof bracht. Arminius wil niet aflaten van de menselijke belissing. Gomarus was er ook bij. De jezuïet Smetius kwam op enkele punten met Arminius in debat. Gomarus kon zich nauwelijks inhouden. Soms verschoot hij van kleur, soms mompelde hij wat. Na afloop gaf hij openlijk zijn misnoegen te kennen. Hij liep op Arminius toe en zeide tot hem in het bijzijn van Smetius: „Ik heb zulk disputeren, waarbij de deur voor het pausdom wijd wordt opengezet, in deze academie nog nooit gehoord."
Arminius gaf ten antwoord: , , Ik heb mijn overtuiging uitgesproken, doch ik ontken, dat mijn opvattingen iets met het pausdom te maken hebben".
Gomarus: , , Ik zal het weerleggen en wel in het openbaar".
Arminius: , , En ik zal u openlijk tegenspreken, wanneer ik mij niet verenigen kan met hetgeen gij zeggen zult."
Gomarus: , , Ik zal het er niet bij laten." Arminius: , , En ik betwijfel, of gij mij tot het inzicht zult brengen, dat uw opvatting van de onweerstaanbare kracht der genade niet in strijd is met de Schrift, de oudheid, en onze confessie en catechismus."
Het was nu wel duidelijk, dat de twee professoren verre van één waren.
De Staten van Holland en West-Friesland besloten nog eens de beide professoren in hun vergadering te laten verschijnen om te zien of een vriendelijke samenspreking hen niet nader tot elkander kon brengen.
Op 12 augustus 1609 v.m. 7 uur verschenen de professoren met elk vier assistenten, ter vergadering. Gomarus begon de strijd. Hij verklaarde dat het niet ging
om het verschil tussen hem en Arminius. maar om dat tussen Arminius en de kerken. Hij vertelde van hetgeen voor de Hoge Raad was voorgevallen en dat daar gebleken was, dat het verschil niet zozeer over de predestinatie ging, maar ook over de rechtvaardigmaking en dergelijke hoofdpunten der leer. Nog steeds was hij bereid, verklaarde hij, te bewijzen, dat Arminius tegen confessie en catechismus en tegen de eer van Christus leringen had voortgebracht.
Arminius ontkende dit. Hij had niets geleerd, dat met Gods Woord in strijd was, ook was hij steeds binnen de perken der confessie gebleven. Hij was geen tegenpartij van de kerk. Hij wilde alleen in liefde en vrede over sommige punten spreken. Het stuk der praedestinatie vond hij het gewichtigste. Gomarus daarentegen oordeelde de rechtvaardigmaking van het hoogste belang, waaromtrent Arminius met eigen leringen voor de dag kwam dan de papisten.
Daar is vier uur lang gedisputeerd, toen ging de vergadering dicht. Volgende dag terugkomen. De eigenlijke zaak was wel duidelijker geworden. Arminius wilde van de confessie af als richtsnoer, Gomarus wilde de belijdenis als toeststeen. Alles precies als vandaag. Alleen wordt nu de synodale en andere vergaderingen door de meerderheid weinig of geen waarden aan belijdenis of catechismus toegekend. In een volgend tijdperk werd ten overstaan van de staten schriftelijk gestreden. Ze begonnen met de rechtvaardiging. Arminius stelde dat het geloof als een werk des mensen tot gerechtigheid gerekend werd. Gomarus. dat niet het geloof, maar het voorwerp, waarop het geloof zich richt, namelijk de gerechtigheid van Christus de gelovigen tot rechtvaardigheid gerekend wordt. Er kwam geen toenadering. Ook in het stuk der predestinatie niet. Gomarus bleef bij de opvatting, dat God uitverkoor zonder op geloof te zien of ongeloof. Het geloof was een vrucht der verkiezing, dat niet aan de verworpenen, doch alleen aan de uitverkorenen gegeven wordt. Arminius ging er van uit, dat God eerst bezien had, wie er met hulp van Zijn genade zou geloven. Deze had Hij besloten zalig te maken, maar de ongelovigen te verdoemen. Gomarus sprak van onwederstandelijke genade. Arminius kende alleen een genade, die de mensen uit vrije wil en eigen voorspoed konden wederstaan. Die is er, maar zij is de enige niet. Hierna werd Arminius ziek. Op 19 oktober stierf hij.
D.
L. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 januari 1969
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 januari 1969
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's