Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Slot van Contra-Remonstrantie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Slot van Contra-Remonstrantie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In gedachte bevinden wij ons in Den Haag, waar de regenten vergaderd zijn om te horen, waarover Arminianen en Gomaristen verschil van inzicht hebben. Het is in de maand maart van het jaar 1611. Uit Amsterdam zijn twee deftige burgemeesters gekomen, en uit Rotterdam is er Elias van Oldenbarnevelt, een broeder van de grote advocaat, die het in Holland voor 't zeggen heeft. Uit dezelfde stad is er óók een burgemeester en de schout Muys van Holy. Zo kunnen wij nog een hele tijd Verder gaan, want het was alles eerste klas wat er zat. Er waren mannen bij met helder verstand en praktische blik. Kooplieden die door hun gaven rijk geworden waren en Holland rijk hadden gemaakt. Hadden zij wel zo'n verstand van theologische zaken als zij voor dit geschil behoefden? Sommigen betwijfelen dit. Anderen wijzen er op, dat alle Hollanders, de echte dan, theologen van aanleg zijn. In elk geval was het hun taak niet om over de leer der Kerk te beslissen, al had Oldenbarnevelt, dat graag gewild. Wij kennen de voorgeschiedenis van deze Haagse Confe-

rentie. De kerkdijken hadden om een synode gevraagd, in de vergadering der Staten van 10 december 1610. Daar was Plancius gekomen met enige collega's en had er over geklaagd, dat afgevaardigden van de Staten de dienst uitmaakten bij de examens van de classis. Hij had ook gezegd, dat de vijf punten van de remonstrantie in strijd waren met de Heilige Schrift, zowel als met confessie en catechismus en dat hij en zijn medebroeders bereid waren dit ten genoege van de Staten aan te tonen op een door deze te beroepen provinciale synode.

Oldenbarnevelt wilde graag een synode, maar niet een wettige. Hij wilde een synode, die gekozen was door de vroedschappen (de gemeenteraaden, zeg maar) van de hoofdplaatsen in de provincie en niet door de classes. Men zegt, dat Oldenbarnevelt gedacht heeft, dat hij dit er bij de Staten dóór zou kunnen krijgen, en dat de kerken zo'n vergadering als een wettige synode zouden erkennen. Hij heeft dit voorstel in de Statenvergadering gebracht, maar Amsterdam met nog vijf andere steden stemden tegen. Toen begreep de advocaat, dat het niet ging.

Waarom heeft die man zich toch zo afgetobd met dingen, waar hij geen gevoel en geen verstand van had, waarmee hij de Republiek naar de ondergang leidde en tenslotte zoveel weerstand opwekte, dat hij zichzelf op het schavot bracht? Waarom? Zijn levensbeschrijver zegt, dat de gehele episode van zijn gescharrel, om een synode buiten de kerk om te laten samenstellen, een bewijs is voor Oldenbarnevelts gebrek aan inzicht in godsdienstzaken, veroorzaakt door zijn autoritaire tendenties. Hij meende heer en meester te zijn over alles, zeker over de kerk. Dus geen synode, hoewel Plancius daarom had gevraagd. Op zijn voorbarige wijze deed hij echter net alsof hij dat woord „synode" niet gehoord had. Hij zou die Plancius en zijn collega's wel krijgen. Hij liet dus de Staten antwoorden, dat zij de heren gaarne in de gelegenheid wilden stellen hun aanbod gestand te doen in een vriendelijke conferentie van zes hunner met zes van de remonstranten, ten overstaan van de Staten.

Het aannemen van de uitnodiging van de Staten zou kunnen worden opgevat als het erkennen van hun leergezag. Zij hebben echter de uitdaging toch aanvaard. Zij wilden de Staten niet tegen zich innemen, alsof zij opstandige betweters waren, die niet de hoogheid der Staten erkennen wilden. Bovendien zou wegblijven als angst zijn uitgelegd en 'n morele overwinning van de arminianen hebben betekend. Gomarus had er geen lust in. Hij had aan twee vruchteloze conferenties genoeg en stond bovendien op het punt zijn ontslag te nemen in verband met de benoeming van professor Vorstius.

Ter vergadering hebben de gereformeerden hun contra-remonstrantie voorgelezen, waarvan wij de eerste twee punten hebben weergegeven, zodat ons nu het derde nog overblijft. Daarin beschuldigen de contraremonstranten er de remonstranten van, dat zij hun leer zo hatelijk voorstellen, door er allerlei gevolgtrekkingen uit de maken, die vals zijn. In deze zaak zegt de contra-remonstrantie. moet men wel in aanmerking nemen, dat God niet voorgenomen heeft iemand te verdoemen, dan om de zonde en dat Hij niemand tot zonde beweegt. Voorts moet men in aanmerking nemen, dat ook degenen, die dood liggen in hun zonden, hoewel zij anders niet kunnen dan zondigen, desniettemin vrijwillig zondigen. Wie dit bedenkt zal zich aan deze leer niet stoten.

Wij hebben ook geen reden om ons te stoten, want wat reden zouden wij hebben om ons te verwonderen over de oordelen Gods met betrekking tot de goddelozen en onbekeerlijke zondaren? Als iemand moedwillig en vrijwillig zondigt en zich door Gods Woord niet laat gezeggen, is God dan niet gerechtigd deze te straffen? Waarom laten wij niet liever God, naar de volmaakte regel Zijner gerechtigheid begaan ten opzichte van de goddelozen, dan dat wij Hem ter verantwoording roepen en Zijn — voor ons onbegrijpelijke en ondoorgrondelijke — oordelen gaan veroordelen? Is de Heere niet vrij een zondaar te laten in het verderf, waarin hij zichzelf dagelijks brengt? Wat behoeven wij ons te bekommeren over degenen, die God in Zijn rechtvaardig oordeel verlaten en verworpen heeft? Willen wij ons dan voorsprekers maken van zondaren en onbekeerlijken, die God rechtvaardig veroordeelt? Of menen wij, dat God Zijn rechtvaardigheid niet zal weten te verantwoorden, waar de Schrift toch zegt: .Heere, Gij zijt rechtvaardig en al Uw oordelen zijn rechtvaardig" (Psalm 119 : 137). En: Gij zult recht behouden in Uw woorden en rein blijven, wanneer Gij gericht wordt" (Psalm 51 : 6).

De contra-remonstrantie gaat dan verder nog even in op 't verschil tussen supra-en infralapsarisme. Die supra-man stelt, dat God in Zijn eeuwige raad de mensen aangezien heeft als ongeschapen en de inframan dat God de mensen aangezien heeft als geschapen en gevallen en daarna pas het besluit van verkiezing en verwerping ingevoegd. Het is een verschil van de volgorde der besluiten, maar geen wezenlijk verschil. Immers, zo zegt de contra-remonstrantie, zij komen beide met elkander overeen in het fundament. Dit betreft ten eerste, dat er een zeker getal uitverkoren kinderen Gods is, die niet verloren kunnen gaan. Het gaat om de vastheid voor Gods kerk. Dan ook, dat God in de verkiezing niet heeft gezien op iets goeds, dat in de uitverkorenen even weinig was of is als in degenen, die Hij voorbij gaat. Het geloof en het goede komt er pas als God het in de uitverkorenen werkt. De uitverkiezing tot het eeuwige leven heeft niet alleen betrekking op de zaligheid, maar evenzeer op de middelen, die tot de zaligheid moeten brengen. Al die wegen en middelen zijn gaven Gods, die de Heere aan niemand verplicht is te geven. De belijdenis der verkiezing betreft de lof Gods, dat wij niets hebben, dat wij niet hebben ontvangen. Ook gel loof en de hele praktijk der godzaligheid, zijn geen oorzaken maar vruchten van de verkiezing, welke vruchten de Heere werkt naar Zijn welbehagen. En als nu een zondaar verloren gaat. wat heeft God dan in hem gewerkt?

Daar werkt God niets van al de dingen, die een mens in het verderf brengen. De rampzaligheid is van begin tot eind werk van de mens.

Heeft God dan aan deze mens niets gegeven? Dat zou ik niet graag zeggen, maar deze mens wederstaat de Heilige Geest (Handelingen 7 : 51). Is het dan zo, dat God de Heere zowel aan de verkorene als aan de andere, die Hij voorbij gaat, hetzelfde geeft? Neen. zo is het ook niet. De Heere geeft apart aan de uitverkorenen. dat zij de Heilige Geest niet (langer) kunnen tegenstaan.

De contra-remonstantie zegt voorts, dat het remonstrants gevoelen lijkt te zijn, dat het geloof en de godzaligheid zijn de gronden en voorwaarden der verkiezing. Het volgende schrijven we letterlijk over: „Indien de remonstranten menen, dat het geloof alzo Gods gave wordt genoemd, dat God alleen kracht geeft om te geloven en dat het aan 's mensen eigen keuze hangt deze gave Gods willekeurig aan te nemen of te verwerpen; of dat God alleen het beginsel des geloofs in de mens werkt en dat de voortgang en de volharding in de Godzaligheid ook eensdeels van de mens komt, zo kunnen wij hen zulk een gevoelen niet toestaan, aangezien dit strijdt tegen Gods eer en tegen de enige troost des mensen, welke daarin bestaat, dat wij niet onszelf, maar Christus eigen zijn, die Zijn goed werk, dat Hij alleen in ons begon, ook alleen voleindigt, volgens de krachtige werking des Geestes, zodat onze zaligheid niet hangt aan onze kloekheid of waardigheid, maar alleen aan Gods onverdiende genade en welbehagen."

Dan is nog wat. De remonstranten hebben gevraagd om een vrije, wettige synode en om bescherming van de overheid zolang deze niet was gehouden.

Hebben de remonstranten dat werkelijk gevraagd? Inderdaad. Oldenbarnevelt had daar sterk op gestaan duidelijk te doen uitkomen, dat de remonstranten zich hoopten te - kunnen verantwoorden op een nationale synode. Hij had iets dergelijks in de remonstrantie laten invoegen. Maar het was in de grond huichearij. Met deze synode bedoelden zij een vergadering, die helemaal onder de duim van de Hollandse regenten stond. Plancius verklaarde terecht, dat dit hun nooit geweigerd was, maar dan een echte natuurlijk. De remonstranten mogen daar zonder schroom hun gevoelen openbaren, mits zij zich aan het oordeel der synode onderwerpen. Men kon ook niet van de georganiseerde kerk verlangen, dat zij voor onbepaalde tijd — want iedereen wist dat een synode niet voor de boeg stond — predikanten in dienst zou houden, wier leer zij strijdig achtte met Gods Woord en de aangenomen confessie.

Dat predikanten van een gemeente een

verscheidene en een met elkander strijdende leer drijven, dat is met de rust en de vrede der kerk niet bestaanbaar. Dat nu wilden blijkbaar de vrienden der Staten. Overigens is God getuige, dat zij gaarne alles willen dulden, wat duldbaar is in Gods kerk.

Helemaal onbillijk is, dat de remonstranten bescherming bij de overheid zoeken tegen de kerkelijke censuur. Zijn hun leringen rechtzinnig laten zij dan het kerkelijk oordeel niet vrezen. Zijn hun leringen onrechtzinnig dan is het onredelijk, dat zij vrij uitgaan en voor leraars der gereformeerde kerken erkend willen worden. De gereformeerden vroegen tenslotte, dat de remonstranten eerlijk zouden spreken en dat de verschillen kerkelijk beslist mochten worden. De contra-remonstrantie was een keurig stuk met grote zorg bewerkt.

D.

L. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 februari 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Slot van Contra-Remonstrantie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 februari 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's