Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik ben de wijnstok

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik ben de wijnstok

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

III. wijnstok Dankzegging H. Avondmaal

Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb lk ook u liefgehad, blijft in deze Mijne liefde. Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven, gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijf in Zijn liefde. Joh. 15:9 — 10.

Blijven in de liefde

„Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad: blijft in deze Mijne liefde."

Thans is de liefde ons ter behandeling gegeven en dan niet de liefde, die een christen voor zijn naaste moet beoefenen, maar vooreerst de liefde, die de Vader voor de Zoon gehad heeft, dan de liefde die Christus voor Zijn discipelen gehad heeft, dan dat de discipelen in Zijn liefde moeten blijven en hoe zij in deze Zijn liefde kunnen blijven.

De liefde is een veel besproken onderwerp, zij is ook een zeer moeilijk onderwerp. Het geheel, zoals het hier voor ons ligt, is in twee zinnen te zeggen, n.1. in deze: de Vader heeft de Zoon lief en de Zoon heeft Zijn Kerk, Zijn volk lief. Wij willen trachten er onze nabetrachtingspreek u.ee te vullen en moge het maar zijn onder inwachting en onder de leiding van de Heilige Geest. Wij, die alle liefde verloren hebben en de geleerd hebben te haten, hoe zullen wij van de liefde spreken en dan nog wel van die liefde, die er is tussen God de Vader en God de Zoon?

God is liefde, zo leert ons de Heilige Schrift en het is wederom de apostel Johannes, de apostel der liefde, die ons dit overbekende woord der Schrift geeft en dan wel in 1 Johannes 4; waarin dit woord twee keer voorkomt, namelijk in vers 8 en in vers 16. Het is merkwaardig, dat deze eigenschap Gods in het eerste artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat ons de eigenschappen Gods noemt, niet voorkomt. Dat artikel toch luidt: „Dat er een enig God is." „Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig; volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige fontein aller goeden." Wij zouden kunnen zeggen, dat de liefde en ook de genade, die hier ook niet genoemd wordt, het geheel van Gods deugden beheersen en dat deze zijn te zien als de goedheid Gods en als de fontein aller goedheden.

Nu gaat die liefde Gods uit naar geheel Zijn schepping, dan inzonderheid naar Zijn redelijke, zedelijke schepselen, de engelen en de mensen, dan inzonderheid naar Zijn uitverkoren volk. Maar boven dit alles is er de liefde van de Vader tot de Zoon. Wij lezen daarvan in de Heilige Schrift, dat de Zoon was in de schoot des Vaders spelende en dat Zijn vermakingen waren met de kinderen der mensen. Daar, in de nooit begonnen eeuwigheid, in die eeuwige liefde des Vaders tot de Zoon liggen de oorsprongen van de liefde tot Gods schepselen. Om Zijns Zoons wil heeft de Vader de wereld geschapen. Het is ook om Zijns Zoons wil, dat de Vader de wereld, toen zij viel in de afgrond van zonde en verderf, heeft willen redden. En daar heette het — het is wederom bij onze apostel der liefde, Johannes — in het derde hoofdstuk van zijn Evangelie: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Eengeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Daar wordt niet alleen door de liefde des Vaders een mogelijkheid voor zondaars gesteld om zalig te worden, maar daar wordt ook door die liefde des Vaders aan de Zoon een gemeente ten eeuwigen leven gegeven. Nu zal nooit iemand in kunnen komen in die liefde, die er was tussen de Vader en de Zoon in de eeuwigheid. Dat behoort tot de verborgen dingen Gods. Dat is het geheimenis der liefde in God, tussen de Vader en de Zoon.

Zodra echter deze geopenbaarde liefde van God tot deze wereld ter sprake komt, krijgt de liefde van de Vader tot de Zoon gestalte voor ons, als Jezus namelijk ons vlees en bloed aanneemt, als Hij onzer één wordt, als Hij Middelaar Gods en der mensen wordt. Jezus brengt dan ook in Zijn rede over de ware Wijnstok deze liefde van de Vader tot de Zoon ter sprake en stelt deze liefde des Vaders tot de Zoon als een voorbeeld voor Zijn liefde tot Zijn Kerk, tot Zijn volk. En dan voorbeeld in deze zin, dat Jezus' liefde tot Zijn volk is van gelijke wijze als de liefde van de Vader was tot Hem.

In een zeer bijzondere zin heeft God dus Christus als Middelaar liefgehad. Bij Jezus' doop in de Jordaan — en het is nu niet de apostel der liefde Johannes, die dit meldt, maar Marcus en Mattheüs — leest ge: „En terstond als Hij uit het water opklom, zag Hij de hemelen opengaan, en de Geest gelijk een duif op Hem nederdalen en daar geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt mijn geliefde Zoon, in dewelke Ik mijn welbehagen heb." Dit is dan bij de ambtsaanvaarding van Jezus als Middelaar, dat de Vader met een hoorbare stem uit de hoogwaardige heerlijkheid Zijn liefde voor de Zoon aan de mensen verklaarde. Zo heeft dan in een bijzondere zin de Vader Zijn liefde gehad voor Zijn Zoon in heel dat Middelaarswerk, dat Jezus de Christus verrichtte. Van die liefde des Vaders voor de Zoon leest ge ook als de Zoon op aarde komt en de engelen zingen van het welbehagen Gods. Van die liefde leest ge op de berg der verheerlijking, als de Zoon Zijn borgtochtelijke arbeid begint. Ook dan spreekt de Vader dezelfde woorden als bij Jezus' Doop.

Hoewel de Zoon van God verlaten geweest is, toen Hij de last van de toorn Gods gedragen heeft, zo heeft toch God Zijn groot behagen in het werk des Zoons geopenbaard door Zijn opwekking en door al de trappen van de verhoging des Zoons.

Zo heeft Hem de Vader liefgehad! En met een gelijke liefde heeft de Zoon de Zijnen liefgehad. In de liefde des Zoons zat, werkte de liefde des Vaders. Achter de liefde des Zoons zat, werkte de ééuwige liefde des Vaders. En zo lief heeft de Zoon de Zijnen gehad, dat Hij

Zich overgaf aan smaad en hoon, aan de dood en aan de eeuwige straf der hel, opdat Hij voor hen het leven en de zaligheid zou verwerven.

En ziet dan aan de wijnstok, hoe Hij Zijn leven stelt onder de ranken als een dragende kracht. Ziet dan aan de wijnstok, hoe Hij Zijn eigen leven deed overvloeien in de ranken. Ziet dan aan de wijnstok, hoe Hij de vruchtdragende, de vruchtbaar makende kracht werd voor al de ranken. Het leven der Kerk, der levende Kerk, vloeit toch uit Christus. Al de vrucht der Kerk komt toch voort uit Christus.

Een wijnstok kan niet liefhebben, dit is ook maar een beeld, dat Jezus kiest, maar Jezus, de ware Wijnstok, kan wel degelijk liefhebben. Hij zegt tot de Zijnen: „Uw vrucht is uit Mij gevonden." Alzo heeft Hij de Zijnen liefgehad, zo zeer zelfs als de Vader Hem heeft liefgehad. En die liefde is zo gelijkelijk verdeeld over al de ranken. Geen vruchtdragende rank, die niet wordt afgesneden, die niet zal delen in deze Zijn liefde. Die liefde gaat over de gehele wijnstok, gaat over alle de ranken.

Blijft in deze Mijne liefde. Hier hebben wij dan voor de derde maal het „blijven in"!

Blijft in Mij en Ik in u. Laat mijn woorden in u blijven. En nu: Blijft in Mijn liefde. In deze Mijne liefde, waarmede Ik u heb liefgehad. Dit is dus iets anders dan: blijft Mij liefhebben. Het wil zeggen: blijft in Mijn zondaarsliefde, blijft in Mijn borgtochtelijke liefde. Hoe is het mogelijk, dat iemand kan zeggen: blijft van Mijn genegenheid, van Mijn liefde genieten. Doorgaans moet men iemand vermanen te blijven liefhebben. Hier echter vermaant de Borg, Die zo trouw is in Zijn liefde, de Zijnen aan Zijn liefde te blijven hangen, in Zijn liefde te blijven wortelen, om er dagelijks en om er in alle omstandigheden uit te putten. Hier is een altijd wellende fontein van liefde. Hier is een liefde, zo trouw, zo diep. Het is niet een liefde, die eens gegeven heeft, maar er is hier in het beeld van de wijnstok sprake van een liefde, die altijd weer geeft, die blijft geven, al wat een christen nodig heeft. Blijft, blijft! Wat doet toch een mens, die zich van de kerk losmaakt, van de Evangeliebediening losmaakt, van de bediening der heilige sacramenten losmaakt, van de gemeenschap der kerk losmaakt. Hij maakt zich van niets minder los dan van de liefde van Christus, van zijn levenswortel, van zijn bestaansgrond, van de bron van zaligheid. Hij maakt zich los van de eeuwige zaligheid en hij verbindt zich aan de dood en aan het oordeel, hij verbindt zich aan de vruchteloosheid en aan de verlorenheid. Daarom: blijft in deze Mijne liefde!

Bij U, HEER', is de levensbron; Uw licht doet, klaarder dan de zon, Ons 't heug'lijk licht aanschouwen. Wees die U kennen, mild en goed. En toon d' oprechten van gemoed Uw recht, waar z' op vertrouwen.

Dat mij nooit trotse voet vertrapp'. Noch boze hand in ballingschap Ellendig om doe zwerven. Daar zijn de werkers van het kwaad Gevallen in een jammerstaat. Waarin zij hulp'loos sterven.

De geboden bewaren

„Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven, gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijf in Zijn liefde."

Hoe zal men in Zijn liefde blijven? In Zijn liefde blijven, dat is dus zoveel als in Zijn borgtocht blijven, wortelen in de wijnstok, het is dus zoveel als in het geloof blijven. Hier is dus een arm zondaar, die zonder Hem niets kan doen, geheel op de genade van Christus aangewezen. Nu neemt de Heere onverwachts een wending naar de geboden. Het blijven in Zijn liefde, dat is de wetten van die liefde in acht nemen, de wetten des geloofs. De geboden bewaren, dat is het kenmerk van het discipelschap. „Hieraan zult gij ze bekennen, dat zij Mijne discipelen zijn, zo zij Mijn geboden bewaren." Dat is een onmogelijkheid, dat iemand uit de genade van Christus leeft, en dat hij toch zijn oude zondige en verdorven leven voortzet. Leeft nu iemand werelds en zondig, leeft nu iemand slordig, dan zal men daaraan bekennen, dat hij geen begenadigde is, dat hij geen discipel des Heeren is. Heeft zo iemand het brood des Heeren gegeten en de wijn des Heeren gedronken, zo zal hij, bij voortzetting van zijn kwaad, schuldig staan aan het lichaam des Heeren. Is het in openbaar kwaad, zo zal hij de toorn Gods hebben aangestoken over de gemeente Gods en zo zal hij ook het verbond Gods hebben ontheiligd.

Daartegenover, heeft iemand als een waardig medegenoot aan de dis des verbonds aangezeten, dan zal hij innerlijk versterkt zijn in de strijd tegen de zonde en dan zal hij te machtiger tegenstand doen tegen het boze, tegen de wereld en tegen de satan en hij zal een krachtiger ijver betonen in het bewaren van Gods geboden. Dan staat toch de kracht van de wijnstok Christus in hem. En het is door die kracht, dat hij vermag, wat hij tevoren niet vermocht. Dan stuwt toch de liefde van Christus in hem. en het is door die liefde, dat hij de geboden liefheeft en ijverig betracht. O, hij krijgt zo'n sterke liefde tot alles, wat van God is, tot alles wat heilig is en goed, wel meest tot de geboden van God: Gods geboden rakende God de Heere Zelf, Gods geboden rakende de Christus, rakende de Heilige Geest, rakende Zijn naam, Zijn dienst, Zijn dag. Hij krijgt hartelijke liefde tot de geboden, rakende de naaste.

Vraagt gij nu nog één keer naar de grond en de oorzaak van die nieuwe gehoorzaamheid. zij ligt voor de rank in de wijnstok. Hij stelt de rank in staat te zijn, wat hij moet zijn. „Gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb, en blijf in Zijn liefde." De Zoon is nooit uit de liefde des Vaders geweken. Hij is zelfs in de grootste nood Zijn Vader als Vader blijven kennen en erkennen, als Zijn lieve Vader blijven kennen en erkennen. Hij heeft zelfs niet opgehouden in de diepte der hel te blijven hangen aan Gods Vaderschap. Als Hij angstig vroeg: „Waarom hebt Gij Mij verlaten", dan deed Hij die bede nog gepaard gaan met een dubbel: Mijn God! Wat een gehoorzaamheid aan de geboden, van Zijn Vader: God liefhebben boven alles. En tegelijk wat een gehoorzaamheid aan de naaste, waar Hij de gehele wet van de tweede tafel betrachtte, bewaarde en zelfs met een mens, een zondaar, uit de diepte der hel opkwam en straks beleed in de diepte der hel: „Ik zal straks met hem in het Paradijs zijn, niet straks maar heden." Zo heeft Hij dan in de hel niet nagelaten God en de naaste lief te hebben en heeft Hij daar Zijn voet gezet op de eerste trede naar het Paradijs.

Liefhebben, blijven in de liefde, dat is hemels werk. Dat is werk, dat men in de hel niet kan doen. Dat is de plaats, waar de haat woekert, dat is de plaats, waarin nochtans Jezus de liefde tot God en tot de naaste heeft staande gehouden, zodat het door Hem voor zondaars mogelijk is, om in de liefde van Christus te blijven en Zijn geboden te bewaren. Bewaren in de herinnering, bewaren in het hart, bewaren in woord en wandel. Het is door Christus mogelijk.

Gr.-A.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Ik ben de wijnstok

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1969

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's