Basan’s hemelhoge berg
De berg Basan is een berg Gods: e berg Basan is een bultige berg. Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Deze berg heeft God begeerd tot Zijn woning; ook zal er de HEERE wonen in eeuwigheid. Psalm 68 : 16—17.
Basan een berg Gods
Bij de heidenen is de God van Israël een berggod genoemd. De heidenen noemden hun goden naar de plaatsen, waar zij vereerd werden. Deze plaatsen hielden vaak verband met indrukwekkende natuurverschijnselen of bijzonder indrukwekkende plaatsen in de natuur. Zo sprak men van berggoden, omdat de hemelhoge bergen gedacht werden de woonplaats der goden te zijn. Zulke plaatsen waren voor niemand toegankelijk, dus dan alleen toegankelijk voor de goden. Men sprak van bosgoden, als men eeuwen-en eeuwenoude eiken in hun grillige vorm de woonplaats van goden achtte te zijn en als men in de lispelende bladeren de fluisterende stemmen der goden meende te horen. Ook sprak men van brongoden, daar waar het nuttige en frisse water vanzelf en altijd weer opkwam en vooral als zo'n bron omhoog kwam en zakte, dus altijd bleek te leven. Daar hadden goden de hand in. Zo geloofden de heidenen nu ook in de God van Israël. Dat was een machtige God, dat wist elk! Dat was een God, Die de wateren van de zeeën en rivieren kliefde. Maar het was ook de God, Die op bergen woonde, op Sinaï en ook op andere bergen. Zo was algemeen de godsvoorstelling van de heidenen. Bij Israël was dat geheel anders. Voor hen was God niet gebonden aan de natuur en aan natuurverschijnselen, Hij was de geestelijke God, de God van hemel en aarde, maar dan van de ganse aarde, geen berggod, geen boom-of bosgod, geen bron-of riviergod.
Komt nu het volk Israël aan het einde van de woestijnreis aan het land ten oosten van Kanaan, waar de koningen Sihon en Og regeerden, dan treft het in het land van Og, dat der Refaieten, in het land van Basan ook het gebergte Basan aan. Dat was na de Sinaï de eerste berg, die indruk op hen maakte. Hierbij waren de bergen, waarap Aaron en Mozes afscheid namen van het leven, maar kleine bergen, namelijk de bergen Hor en Nebo. Bij het zien van die berg zeiden de Israëlieten: , , De berg Basan is een berg Gods; de berg Basan is een bultige berg." Dat was wat nieuws, dat zelfs deze trotse berg der Refaieten een berg Gods genoemd werd. Het land der heidenen was Gods schepping. Ook was Basan een bultige berg, dat wil zeggen, dat het een berg was met vele bulten er aan, een berg met vele zijden, een berg met vele dalen er in. Het was een bijzonder vruchtbaar bergland. Zoals de vlakte van Sodom eens vergeleken werd bij de hof van Eden, de hof des Heeren, zo werd Basan vergeleken bij de berg des Heeren. Hij was dus indrukwekkend hoog, maar ook zeldzaam vruchtbaar. De Schrift maakt melding van de eiken van Basan, zeldzaam grote en weelderig groeiende bomen en menigten in getal. In zijn afscheidslied, Deuteronomium 32, zingt Mozes zelfs van de boter der koeien en van de melk van het kleinvee, van het vet der lammeren en der rammen, die in Basan weiden, van het vette der tarwe, van het druivenbloed en de reine wijn. Dat was Basan! Daar woonde dan het reuzenvolk, de Refaieten. Og, de koning van Basan, alsook Sihon, de koning der Amorieten, waren ook zelf reuzen. Dit doet ons denken aan het oude geslacht, dat nog verder oostwaarts gewoond heeft, de torenbouwers van Baby-Ion. Ook daarvan lezen wij dat er reuzen leefden in die dagen. Dat waren reuzen in kennis, reuzen in kracht, reuzen in techniek. De kinderen van het oosten zijn van ouds de mannen geweest, waarom heel de geschiedenis gedraaid heeft. Het waren ook reuzen in het heidendom, reuzen in de zonde.
Let er wel op, dat Israël op zijn tocht uit Egypte, uit dat land van de cultuur, weer geconfronteerd werd met een ander cultuurvolk. Israël kwam uit het land, waar het slaaf geweest was bij de groten der aarde en het werd weer geplaatst voor een volk van de groten der aarde. Zij waren groot, letterlijk en figuurlijk. Het volk Gods zou misschien liever geleefd hebben in een rustig en stil hoekje der aarde, temidden van kleine en onbetekenende volkjes, waar het een behoorlijk figuur gemaakt zou hebben. Neen, God zet Zijn volk te midden van grote volken, van cultuurvolken, opdat daar blinken zou en uitblinken zou het enige, wat dit volk had: zijn God en Zijn dienst!
En zo verschijnt Israël dan in dit Oosterland en het ziet die berg Basan, die bultige, die alleszins vruchtbare berg aan als een berg Gods. Israël, diep religieus, had in de slavernij in Egypte geleerd, dat God de God der ganse aarde was. Dat had het geleerd tussen tichelovens, in bange slavernij en onder gestadige doodsdreiging. Die les had Israël over-en overgeleerd in de woestijn: al het goede komt van boven, van de Vader der lichten afdalende. Dat hadden zij geleerd bij de rivier van water, die uit de rots stroomde en uit de regen van manna, die uit de hemel nederdaalde. Straks gaat Israël zien een land, dat water drinkt bij de regen des hemels, een land, vloeiende van melk en van honing. En nu zien zij een bergland van God bijzonder gezegend en dat in de handen van een volk, een volk van reuzen, een volk van cultuur, dat meent: , , Onze kundigheden, onze handen hebben ons dit alles bereid." En Israël weet: deze berg, deze bultige berg, deze vruchtbare berg, deze machtige berg is niet anders dan een berg Gods. Een bewijs van Gods almacht en al zijn vruchtbaarheid een bewijs van Gods lankmoedige milddadigheid, zelfs over heidenen. En Israël zingt: „Hij zegent mens en beest!"
Basans overmoed
Het is u al wel duidelijk, dat Basans volk en koning God, de God van hemel en aarde, als de enig ware God, niet kenden en erkenden. Dat zij Hem niet dienden, dat is erg. Dat zij Hem niet erkenden, dat is erger. Dat zij Hem niet kenden, dat is het ergst. Straks wordt een rechtvaardig vonnis over deze beide koningen en over hun volk voltrokken. Dat
zat hem in dat geslacht, om in brute overmoed zich tegen God te stellen. Het geloof vormt een doorlopende lijn in de geslachten, het ongeloof doet dat evenzeer. De overmoed is reeds in vroege tijden bij hen te vinden en gij vindt ze ook nog in het late nageslacht. Hier is het geslacht, dat eens een toren bouwde, welks opperste in de hemel moest zij». Hier zijn de geweldigen geweest, de mannen van naam. Dit waren de stedenbouwers, de technici. Hier draaide ook de grote politiek, die de wereld beheerste. In de grote mannen van Babel vindt u deze aard en in dit voorland van Basan vindt u het weer. De psalmist, David, die ettelijke geslachten van vijf, zes eeuwen achter deze geschiedenis stond, kan de hele historie overzien en hij kan de achtergronden verstaan. Hij laat de overmoed van dit volk van reuzen en van de koningen, die reuzen waren, overslaan op de berg Basan, met al zijn nevenbergen. Als bij personificatie laat de psalmist dit bergland zich verheffen en als in trots laat de dichter dit bergland met al zijn toppen zich verheffen boven de berg Sion. De psalmist ziet er in een zich verheffende hoogmoed, waarmee dat volk neerzag op het volk van Israël, waarmee het neerzag op de godsdienst van Israël en tenslotte op de God van Israël. Want begrijp het toch wel, dat achter alle dingen de twee grote beginselen zitten, die vóór of tégen de ware Godsdienst zijn. Door de eeuwen heen heeft zich rond Israël afgespeeld de strijd tussen duisternis en licht. Dat gold de strijd tussen Israël en Egypte, Israël en Amalek en nu weer Israël en Basan. En het is altijd weer: God is groot — van Hem zijn alle dingen — Hem alleen willen wij dienen, óf wij zijn groot — van ons zijn alle dingen — elk zal ons dienen!
In deze tijd van uiterste krachtsinspanning, naar diezelfde motieven uit die oude tijd, gaat het om dezelfde worsteling. Israël — de kerk — zoekt God alleen te dienen en te eren, maar de mens, die zich groot waant en die zich groot maakt, ziet niet de gaven Gods en wil zich aan de wetten en ordinantiën niet onderwerpen en wenst God niet te dienen en te eren naar Zijn inzettingen. De mens der zonde overtreedt altijd de grenzen, die hem van God gesteld zijn. En daarmee laat de mens na het nog veel hogere en heerlijkere te zoeken. En daar rijst Basan — en let er wel op, dat al de heuvelen, dat al de flanken van die berg meedoen, let er wel op dat de bulten der bergen zich mee verheffen — daar rijst Basan, om zich bij Sions berg te verheffen. En dat is de berg van het offer van de Heere Jezus Christus voor schuldigen. De hoogmoed der zonde reikt naar de hemel, maar het offer der verzoening brengt in de hemel.
Dat Bazans hemelhoge berg Met al zijn heuv'len Zion terg', En wane 't overtreffen; Wat springt gij bergen, trots omhoog? Wat wilt g' u in der volk'ren oog, Bij Zions berg verheffen?
God zelf heeft deze berg begeerd. Ter woning, om. aldaar geëerd, Zijn heerlijkheid te tonen; De HEER', die hem verkozen heeft. Die trouwe houdt, en eeuwig leeft.
Zal hier ook eeuwig wonen.
De berg, waarop God woont
Tegenover de trotse berg Basan, die zijns ondanks een berg Gods is, is er de andere berg, die hier bij name niet genoemd wordt. Kennelijk is hier bedoeld de berg Sion! , , Deze berg heeft God begeerd tot Zijn woning; ook zal er de HEERE wonen in eeuwigheid." Het hoeft ook niet gezegd te worden, waar de HEERE woont. Dat weet elke op de ganse aarde: , , In Sion is Zijn heilige woning. Hij is in hare paleizen tot in eeuwigheid." Als men vragen zal: Waar is de berg Gods en waar is de berg Zijner heiligheid? dan zal elk u weten te zeggen, dat die berg „Sion" is. Zulks zij bekend op de ganse aarde. U weet wellicht, dat de berg Sion ongeveer dezelfde is als de berg Moria en ook ongeveer dezelfde als de berg Golgotha. Op de berg Moria heeft Abraham eens zijn zoon willen offeren, wat God verhoed heeft, waaraan een spreekwoord ontstaan is, dat het op de berg des Heeren voorzien zal worden. Is 't waar, dat Golgotha één der toppen is van het gebergte Moria, dan is die voorzegging heerlijk vervuld in Christus. Daar heeft niet de mens in een offer voorzien. Daar heeft God in 't offer voorzien. Daar hoefde niet de mens zijn zoon te slachten, maar daar heeft God de Zijne geslacht. Zo is deze op zichzelf kleine en onaanzienlijke berg Zion, deze onvruchtbare berg, geworden tot de berg van het allergrootste belang. Daar is op één van de toppen de tempel verrezen, daar heeft Jezus gesproken, daar heeft Jezus geleden.
Zo heeft er de Heere gewoond in eeuwigheid. Dat wil zeggen: de eeuwen van het oude verbond. Toch is dit geworden de berg der gedachtenis ook de eeuwen van het Nieuwe Testament en Verbond der genade. Door de eeuwen heen, hebben vrome Israëlieten de blik gericht naar dat oude heuvelland Moria en zij hebben heil verwacht van die berg, waarop het voorzien zou worden. En het is voorzien op één van de heuvelen van diezelfde heuvelstreek. Het is heerlijk voorzien in de Heere Jezus Christus. Hij was die ram, verward in de doorns. Hij was het lam, dat de Heere Zichzelf ten offer voorzien heeft. Zo is deze plaats de plaats geworden, waarop God nederzag van de hemel, waarop God nederdaalde van de hemel. En zie, de tabernakel Gods was bij de mensen en God Zelf zou bij hen en hun God zijn.
Dat hebben de eeuwen in die berg gezien en dat zien wij na eeuwen nog in die berg! Jesaja 2 : 2 —4a profeteert: , En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op de top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen en tot denzelve zullen alle heidenen toevloeien en vele volken zullen heengaan en zeggen: omt laat ons opgaan tot de berg des HEEREN, tot het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijne wegen en dat wij wandelen in Zijne paden, want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEEREN woord uit Jeruzalem en Hij zal richten onder de heidenen, en bestraffen vele volken."
Vraagt ge of de HEERE nog heden op die berg woont, als op de berg Zijner heiligheid, dan kunnen wij niet beter doen dan antwoorden met de woorden van Openbaring 14 : 1: , En ik zag, en zie. het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, hebbende de naam Zijns Vaders geschreven aan hunne voorhoofden." En vers 4 vervolgt: Dezen zijn het, die het Lam volgen waar het ook heengaat, dezen zijn gekocht uit de mensen, tot eerstelingen voor God en het Lam en in hun mond is geen bedrog gevonden, want zij zijn onberispelijk voor de troon Gods."
Zo woont dan de HEERE op de berg Zijner heiligheid temidden van het heilig Evangelie, te midden van de kerk en haar heilige ordinantiën, te midden van het volk, dat Hem vreest en Hem dient. Het is niet anders! Het is nooit anders geweest. Het zal nooit anders zijn. „Wat springt gij bergen, trots omhoog, wat wilt g' u in der volk'ren oog bij Sions berg verheffen? God Zelf heeft deze berg begeerd ter woning, om aldaar geëerd, Zijn heerlijkheid te tonen. De HEER', Die hem verkozen heeft, Die trouwe houdt en eeuwig leeft, zal hier ook eeuwig wonen.'
Wij gaan niet mee met de hemelbestormers, wij buigen niet in de tempel van de humaniteit, noch in die van de menselijke, haast goddelijke prestaties, maar wensen ons te houden aan 's HEEREN ordonnantiën, aan Zijn rechten en wij geloven veel meer aan de tabernakel Gods, die afdaalt vgn de hemel, aan God Zelf, Die van de hoge hemel nederdaalde onder de mensen.
En wij verwachten onze Zaligmaker, Die door al de hemelen is doorgegaan, en die gezeten is aan de rechterhand Zijns Vaders, ver boven zon, maan en sterren, om ons alsdan op te nemen in Zijn heerlijkheid en wij verwachten naar Zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont.
Hoe hoger deze tijd klimt, hoe meer men God en Zijn dienst en Zijn geboden verlaat. Wij geloven, dat men buiten het Evangelie, buiten Jezus en Zijn genade, dat is buiten de kerk en haar ordeningen, niet kan zalig zijn. Daarom geloven wij in Hem, daarom dienen wij Hem.
W. L. T.
Gr.-A.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 augustus 1969
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 augustus 1969
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's