Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SIMEON

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SIMEON

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord: want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien.

Lukas 2 : 29, 30.

1. Door Gods Geest geleid

„En zie, er was een mens te Jeruzalem", zegt vers 25 van ons teksthoofdstuk. Zo maar een gewoon mens, geen ouderling, geen dominé, geen priester, niets — een gewone bakker of net wat u wilt. Gewoon, maar toch een bijzonder mens, want als Gods Geest in een mens gaat werken, dan maakt dat hem bijzonder. Er zijn dus maar twee soorten mensen, namelijk waar Gods Geest in werkt en waar Hij niet in werkt en dan maken wij ons druk over kleine verschillen, maar dit zijn de wezenlijke verschillen. En dan moet ik het eigenlijk nog een beetje anders zeggen: waar Gods Geest zaligmakend in werkt, want het kan ook nog anders.

Dus een gewoon mens en toch bijzonder. Het bijzondere bestaat daarin, dat hij voorzichtig wandelde; deze mens was rechtvaardig en God vrezende, staat er. Dat betekent dat hij bij elke stap die hij deed zich afvroeg of God het goed zou vinden. Dat is dat „God vrezende". Een mens heeft soms veel te overwegen: zou ik dit kiezen of dat, zou ik dit doen of dat, maar Simeon vroeg: „Zou God het goed vinden? "

Hij was een wijs mens. U weet dat er op de wereld twee soorten mensen zijn: wijze en dwaze; de Heere Jeezus spreekt van vijf wijze en vijf dwaze meisjes; een wijze en dwaze; de Heere Jezus spreekt schil is weer de voorzichtigheid, het fundament, want de wijze bouwer was altijd maar bang, dat hij nog niet diep genoeg gegraven had voor het vaste fundament. Pas als hij op de rots zit gaat hij bouwen. En daar wordt men tegenwoordig om uitgelachen. „Je maakt het jezelf zo moeilijk, je loopt altijd te klagen", zeggen ze dan. Ja, dat deed die wijze bouwer, hij maakte het zich buitengewoon moeilijk. Maar dan maar liever uitgelachen; ze kunnen beter om je lachen dan om je huilen. En er staat toch van een eeuwig huilen van die dwaze bouwer, die om die wijze lacht — en dat is toch heel erg.

Simeon was een wijze bouwer, want hij deed alles met voorzichtigheid. Echte genade is niet haastig; die geloven — ook in dat toevluchtnemende geloof — haasten niet, maar ze zitten ook niet stil.

Simeon, een mooie naam, zijn naam betekent „verhoring". Dat is wel moeilijk, want vindt u dat uw gebeden verhoring vinden? Zijn naam zegt, dat er verhoring bij God is; ik geloof het ook! Maar men moet God de tijd geven.

Verhoring betekent dus zijn naam en alles wat Simeon was, was een verhoring. Wat zal die man gebeden hebben en dat is ook het kenmerk van elke godvrezende, het gebed, het roepen tot God. Er zijn twee soorten mensen: die bidden en die niet bidden, maar dan moet ik er bij zeggen: bidden op de manier van Simeon en Paulus, zonder ophouden.

Het lijkt toevallig, dat Simeon er is, maar dat is niet waar, want God had deze Simeon beschikt. Simeon moest er zijn, want als de Heere Jezus als kindje in de tempel wordt gebracht, dan is er niet één priester, geen dominé, die Jezus herkent, alleen één mens: Simeon! Simeon herkent Hem. Het tempelplein loopt vol, maar er is er maar één die Jezus herkent en die moest er toch ook zijn. God had dus deze Simeon beschikt, hij moest de priesters vervangen. Het is duidelijk, dat er in die tijd weinig Godvrezende priesters en mensen waren. Maar wel keurige mensen, die waren er wel, en godsdienstige mensen, maar Godvrezend is anders. Godvrezend is wat Simeon en Anna hadden. Anna, die niet week uit de tempel met vasten en bidden; dat met God worstelende volk. Dat volk, daar zit zo'n diepte in. Als men terug gaat in onze kerkgeschiedenis, dan ziet men hoe onze Hervormde Kerk in de vorige eeuw almaar verlaten is. Ze zijn er allemaal uitgelopen. Als er iemand was die een prediking verlangde, zoals wij die nog verlangen, dan liep hij er uit. Ik wijs er maar op. Maar hier zijn een paar mensen, deze Simeon en Anna, de profetes, die blijven in de tempel met bidden en smeken. En ik ben er nog maar steeds niet van overtuigd, dat nu dat uitlopen het rechte is geweest. Als ze toch eens gebleven waren met bidden en smeken, wat had God dan wonderen kunnen doen in die oude kerk. Mag het? Simeon ging er niet uit en God kon hem daar gebruiken, want hij moest de priesters vervangen. En dat is niet gemakkelijk, daar heeft hij een lange opleiding voor gehad. Ze nemen het ons wel eens kwalijk, maar als men ingenieur wil worden, is daar een lange studie voor nodig, maar Christen, mijn lieve mensen, dat ben je in een halve dag, dat is zo gauw gebeurd, een werkelijk gelovig Christen in een halve dag. Gelooft u het? God geeft Zijn volk een opleiding en dat duurt jaren — een mens is niet zo maar ineens priester-plaatsvervanger.

En dan is er nog iets. Hij werd gedreven door de Heilige Geest. Och, wat komt dat zelden voor in dorp en stad, dat een mens gedreven wordt door de Heilige Geest. Wij worden wel gedreven, door eerzucht en eigen baat en ijver, maar och, het is niet de Heilige Geest. Hoe zeldzaam is een mens, die het vlees gekruisigd heeft met zijn begeerlijkheden, gedreven —-door de Geest Gods.

Simeon is dus een kind des Heeren en hij wordt getekend met de woorden: rechtvaardig en God vrezende. Dat is Simeon niet van geboorte, er worden geen rechtvaardigen geboren, maar dat is hij door genade. Hij was een mens, géboren in zonde en ellende; en wat is die ellende? Geen God hebben. En toen heeft de Heere God Zich aan Simeon gegeven en geopenbaard. Toen heeft hij God liefgekreven, want men kan God alleen lief krijgen als de Heere Zich aan hem bekend maakt. En toen zijn hem de zonden vergeven en nu is hij een rechtvaardig mens, hij wandelt in de inzettingen en rechten des Heeren. Hij is ook in de tempel om daar te aanschouwen wat er in Psalm 27 staat:

Och, mocht ik in die heilige gebouwen de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. Zijn liefelijkheid en schone dienst [aanschouwen.

De Heere Jezus heeft gezegd tot Zijn discipelen: „Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart mijn geboden." En wat zijn nu die geboden? U zult zeggen: dat is nogal gemakkelijk, dat zijn de tien geboden. Ja, u heeft gelijk, maar zult u er aan denken, voor een Christen geldt eerst (het is geen ander gebod) maar een bepaalde vorm: het geloof in Jezus Christus! Dat is de samenvatting van de eerste tafel. Geen andere goden wil zeggen: geloof in de Heere Jezus Christus — en dat zijn de geboden. Niet vergeten, mensen. Zijn glorie bestond niet in het rechtvaardig zijn zoals de farizeën, maar in het bijbels rechtvaardig zijn. De geboden, dat is het geloof; de prediking van het Woord horen, aan de bediening der Sacramenten deelnemen en liefde bewijzen aan de broeders in het bijzonder en aan de naaste in het algemeen. En aangezien wij van onszelf die geboden niet kunnen onderhouden, heeft de Heere Jezus gezegd: „Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven." En wat wordt nu de vreze Gods? Dat wordt afhankelijkheid, een afhankelijk leven van dag tot dag. En overal waar u Simeon neerzet, daar bidt hij: „Heere, help me", overal! Dat doet een ouderling op huisbezoek, je kunt het niet aan hem zien, maar hij roept: „Heere, wat moet ik nu hier weer beginnen." Datzelfde geldt voor een dominé op de preekstoel en voor een onderwijzer voor de klas; en dat geldt overal. Een afhankelijk mens; een timmerman als hij een huis bouwt, een metselaar als hij een kerk bouwt — een afhankelijk mens, dat is een Godvrezende. Een Godvrezende is dus niet een mens die het kan en weet; integendeel, hij is iemand die het niet kan en niet weet en die zegt: ik ben ellendig en nooddruftig, maar de Heere denkt aan mij.

En toch was Simeon er nog niet. Nu moet u niet vergeten: Gods volk is een wonderlijk volk, dat is er nooit. Van Abraham staat dat hij moest trekken naar het land dat God hem wijzen zou. En zo is de kerk op aarde altijd een volk, dat op trektocht is naar het hemelse Kanaan. We zijn er nooit. Nu was het bij Simeon wel iets bijzonders, maar 't was maar een variatie van het algemene. Hij verwachtte de Vertroosting Israëls, staat er. Er staat in Jesaja - 40: „Troost, troost Mijn volk. spreek naar het hart van Jeruzalem, roep haar toe, dat haar strijd vervuld is." En nu was hij verwachtende en dat is wat anders dan hopende. Er zijn mensen die zeggen: „Ik hoop, dat het nog eens zal gebeuren", maar een moeder is in verwachting. Voelt u het verschil? Er zijn bij

een moeder allerlei aanwijzingen dat het nabij is. En nu was Simeon niet hopende, maar verwachtende. Er hij was niet alleen. want er was een groep in Jeruzalem, waarvan we in vers 38 lezen: „Anna sprak van Hem tot allen, die de verlossing in Israël verwachtten." En hoe is het met u? Bent u een mens die zegt: „Ik hoop, dat het nog eens gebeurt" of: „ik verwacht de Heere"? De Vertroosting Israëls is in dit geval de Christus, maar 't is altijd de Christus. Gods zalige volk hier op aarde verwacht dat Hij hen thuis komt halen, altijd de Christus.

Gods zuchtende volk met zijn toevluchtnemend geloof, verwacht dat de Christus hen komt redden uit hun nood. 't Gaat altijd om de Christus. Als het bij u niet om de Christus gaat, dan gaat het niet goed en dan is het niet goed.

En nu kunnen we bij Simeon en Anna zo duidelijk zien welke vruchten de bekering draagt. Ik heb dit al eerder gezegd: hij blijft bij de kerk, hij weent over haar; hij scheldt niet op die kerk, en dat is mqeilijk, hoor, niet schelden maar wenen. Hij draagt volk en kerk op zijn priesterlijk hart en dan weent hij: „Heere, dat er toch zulke priesters zijn en dat er toch zo'n volk is." Hij weent over volk en priesters.

En dan heeft hij geroepen om de Christus. God geeft altijd eerst het verlangen en u kunt gerust geloven, dat deze Simeon met zijn vrienden veel gebeden heeft of God Zijn heil in Christus wilde neerzenden. Hij heeft dit begrepen, alleen dóór Christus kan er leven komen in de dorre doodsbeenderen.

En zo verwacht hij de Vertroosting Israëls. Simeon heeft over zijn eigen hart geweend, maar nu weent hij veel inniger om zijn verloren volk en kerk. En als u vraagt: wat is Gods volk? , dan zeg ik: dat is niet dat volk, dat daar zit en iedereen veroordeelt en dat zegt': „die deugt niet en die niet", maar Gods volk is dat volk, dat weent over de kerk en wat er van de kerk geworden is. Hij en zijn vrienden wenen dus niet voor zichzelf alleen; en ze verwachten het niet van mensen of van bewegingen, maar ze zien uit naar boven of God Zijn Geest mocht nederzenden. De mensen zijn zo druk bezig om het zelf te doen, maar Simeon en het volk des Heeren kijken naar boven of God het zal doen en zo leven ze.

En verder staat er van Simeon, dat de Heilige Geest op hem was. Er staat niet, dat de Heilige Geest in hem was. Calvijn schrijft: ukas spreekt niet over de Geest van het kindschap, die alle kinderen Gods in kleinere of grotere mate bezitten, maar van een bijzondere gave der profetie. Dus dat de Geest Gods op hem is, betekent dat hij een ambtsdrager is in bijzondere zin, een ambtsdrager die van God bijzonder begaafd is. Hij heeft de Heilige Geest ontvangen als kind Gods, maar de Heilige Geest is bijzonder op hem om hem tot profeet te maken. Met dit woordje „op" wordt aangeduid de bekwaammaking voor zijn profetisch ambt. Er staat ook van Christus in Jesaja 61 : 1: De Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen." Op —• en de prediking, dat hoort samen. En zo bezit Simeon de gave der profetie. Nodig, nodig! Elke dominé, ouderling, diaken en ga zo maar door, die mochten het bezitten en daarbuiten nog meer, de gave om van Christus te getuigen; en dat doet ons dan ook weer zijn lofzang beter verstaan. Want hij zegt: Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht henengaan." Hij is niet alleen kind van God, hij is ook knecht van God en als knecht spreekt hij zijn lofzang uit. Hij heeft in Jeruzalem de harten voorbereid op het komen van de Messias. Hij was nauw aan de tempel verbonden en hij heeft het niet gemakkelijk gehad, want de grote mannen in die dagen waren ook nauw aan de tempel verbonden, maar over de Christus, zoals Simeon dat bedoelde, moest men niet met hen spreken. En zo is zijn dienstwerk een zware strijd geweest.

Maar God had hem ook bijzonder onderscheiden. Misschien is het ook wel eens erg moeilijk geweest, zodat de Heere tot hem gezegd heeft: „Simeon, ga nu voort, want het zal nog gebeuren in uw levensdagen, dat de Christus zal geboren worden." Ik weet niet hoezeer dit bestreden is, maar je hoort in zijn lofzang de opluchting: „Nu", zegt hij, „nu, o Heere toch, /nu behoef ik niet langer meer tegen alles op te tornen, want Hij is er." God heeft Zijn belofte vervuld, Hij is een Waarmaker van Zijn beloften.

2. Door Gods Zoon bevrijd

Het is opmerkelijk hoe de Heere mensen en dingen daar brengt waar Hij ze hebben wil. Simeon moest naar de tempel, hij werd trouwens door de Geest Gods gedreven; maar Maria en Jozef ook, want zij hadden niet in de tempel behoeven te komen. Jozef had ook in Bethlehem aan een priester het losgeld kunnen voldoen en het reinigingsoffer had een ander voor Maria kunnen brengen. Maar dat wilden ze niet, want ze waren nauw aan de tempel en aan de wet van God verbonden.

Simeon zal door de beschikking Gods de Vertroosting Israëls ontmoeten, daar waar hij haar verwacht heeft, in de tempel. Men zou geneigd zijn te zeggen: in de tempel komt God niet, in zó'n tempel waar straks de hogepriester de Zoon van God kruisigt, daar komt God niet! Jawel, want daar komt Simeon ook. En nu komt God daar Simeon opzoeken en Simeon mag daar de Zoon van God vinden.

Er komt een dag in zijn leven, dan heeft hij thuis geen rust. Misschien was hij bakker of schoenmaker en moest hij thuis nog iets afmaken, maar neen, er valt niets af te maken, dan moet hij zijn werk maar laten liggen; hij werd door de Geest gedreven in de tempel, want het is Gods dag. O mannen, o vrouwen, dat we het allemaal eens mogen beleven, dat God Zijn Zoon bij ons brengt en dat Hij ons bij de Zoon brengt om het te weten wat Job getuigde: Ik weet, mijn Verlosser leeft!

Zo kan Gods volk het soms gevoelen, zoals Simeon het voelde. Ze weten niet wat er gaat gebeuren, maar ze worden ergens heen getrokken of gedreven. En zo komt het onverwachts, want God komt altijd onverwachts. Simeon had wel de belofte, maar hij kan het niet in zijn zakboekje aantekenen. God blijft vrij en komt onverwachts. Uitwendig is er geen verschil met de andere dagen: de zon schijnt niet anders, de vogels zingen geen ander lied, de mensen drijven gewoon hun zaken, Simeon is 's morgens opgestaan om gewoon zijn werk te doen, maar nu gaat hij het gevoelen: dit is de dag die de Heere gemaakt heeft. Hij wordt innerlijk ontroerd en gedreven. Wat zou er in de tempel zijn, hij móét er naar toe en als hij binnenkomt in de voorhoven, dan gaat het gebeuren, dan wordt zijn wens vervuld:

Maar 't vrome volk, in U verheugd, zal huppelen van zielevreugd, daar zij hun wens verkrijgen.

Dat is dus wel een bijzondere zaak, mijn lezer, met welk een begeerte hij naar de tempel ging. Dat is er niet altijd, hoor, en niet bij alle mensen. Maar 't is een mooi iets en ik bid het een ieder toe, dat er iets van dat verlangen is om op te gaan en dat er iets mag zijn van een heimwee, of God soms iets te zeggen heeft, 't Gaat er om dat God ons wat te geven heeft en de kerk is de plaats, waar God het uitdeelt. Al zou het maar zijn dat u gaat als een onbekeerde; ik houd erg van onbekeerde mensen, ik wenste wel dat er veel meer waren, die zich onbekeerd voelen en die met een heimwee gaan of de Heere nog eens een begin wil maken. Zalig zijn zij die het heimwee hebben, dat geloof ik vast, want ze zullen thuiskomen.

Simeon ging om Christus en wat is dat fijn. Ik weet wel, daar zijn wel eens andere tijden, dat een mens om andere dingen naar de kerk gaat, en er kan wel eens wat goeds in zijn. Maar dat is het echte niet. 't Wordt alleen goed als onze kerkgang een kerkgang wordt om Jezus Christus, om gevoed te worden met het verborgen manna, om Hem voor het eerst of bij vernieuwing te ontmoeten, om voor het eerst of bij vernieuwing van Hem te eten.

Nu, en daar komt Simeon dan. Hij kijkt eens rond. Daar staat een man en een vrouw met een kind. En er is maar één ding, waarmee ze zich een weinig onderscheiden, dat is dat ze arm zijn. Maar hij weet het, hij voelt het, dat arme kind bij die eenvoudige moeder met haar tortelduifjes. Die brengt een prachtig lam binnen en dié een nog mooier dier, en zij staan daar met hun mandje met twee duifjes, want 't zijn zulke arme mensen. Maar nu schittert Gods heerlijkheid en rijkdom uit in het arme en Simeon mag het zien, die mag in de armoede Christus zien.

En dan staat er zo: Zo nam hij Het in zijn armen en loofde God. Misschien kun je nog beter zeggen: zo kreeg hij Het in zijn armen. Er staat in het Grieks een woord voor „krijgen" en Maria heeft het in zijn armen gelegd, want ze heeft het

ook geweten en misschien kende ze Simeon wel. Maar ze wist: die man is door God hierheen gezonden, en toen heeft ze Het in zijn armen gelegd. En hier is nu het Christendom verklaard, de enige weg om zalig te worden. Je kunt nooit voor God verschijnen met lege handen, we zeggen het wel eens en daar zit wel wat in, maar men kan voor God niet bestaan, tenzij Jezus Christus in onze handen ligt.

Het is niet genoeg, dat we hebben leren belijden dat we ongelukkige en zondige mensen zijn. Het is niet genoeg dat we lege handen hebben. Het is alleen genoeg als ze gevuld zijn. En hoe worden ze nu gevuld? Simeon kreeg het zo maar. Maria had Het gedragen en gebaard, maar Simeon behoefde er niets voor te doen, hij kreeg het zo maar in zijn armen en hij neemt aan wat God gegeven heeft. Hij heeft er geen aanmerkingen op, het kind is niet te klein en niet te arm, het is net goed voor hem. En dat is nu geloven: de dingen die God geeft, aannemen en voor waar houden wat God gesproken heeft, want geloven is aannemen, alleen maar aannemen. Och mocht God het eens geven, want we hebben er zo'n gebrek aan, aan mannen en vrouwen die met Simeon Christus in de armen hebben mogen nemen en die het van God gekregen hebben, die door de Geest gedreven zijn. En dan zegt onze belijdenis: , , De Heilige Geest ontsteekt in ons een waar geloof, waardoor wij Christus omhelzen."

En nu er maar op uit, het is het leven van Simeon geweest om maar van Christus te spreken. Als wij nu maar om Hem mogen bidden en Hem mogen verwachten. En nu er maar op uit om Hem te ontvangen. Ik geloof niet dat iemand, waar de Heere wat in werkt, rust of vrede kan vinden dan met Christus in de armen.

En nu ziet u dat het toch ook weer goed is als we lege handen hebben. Simeon heeft niets meegebracht naar de tempel, hij heeft geen mandje bij zich, niets dan lege armen en daar kan de Christus in. In dit geval is het het kindeke Jezus, maar er is iets en.dat is nog moeilijker en dat is de gekruisigde Christus — Hem alle hulde geven. Te knielen aan de voeten van een geslagene, van een met doornen gekroonde, om Die te omhelzen, Die als een gekruisigde in de dood ging en Die is opgestaan en Die nu zit aan de rechterhand des Vaders. Wat moet een mens dan alles loslaten. Want dat is nu de grote moeilijkheid van de waarachtige bekering om alles los te laten en door de enge poort alles achter te laten en Christus aan te nemen. Er mag wel uit het hart van allen die dit zoeken — en ik mag toch wel denken dat er nog een volk is die dit zoekt — een bede oprijzen. Want 't gaat om Christus en daar zal Simeon dag en nacht mee bezig zijn geweest. En dan gaat het er om om alles te verzaken en om Hem aan te nemen. En dat gaat niet vanzelf. Dat zien we ook in onze geschiedenis, want als de Heilige Geest hem niet gedreven had, was hij er nooit gekomen. En als de Heilige Geest het hem niet gezegd had, had hij het nooit gezien. Dan was hij aan dat kind voorbij gelopen.

Er is zo uitwendig niets aan Christus te zien, waardoor we Hem zouden begeren. Vandaar dat men jarenlang in de kerk kan zitten en niets bijzonders zien. De Heilige Geest heeft het Simeon doen zien, dat dit Kind de Christus was. de Redder, de Verlosser en zó moet het nu met ons. Er moet wat aan een mens gebeuren, waardoor hij het ziet! Als we het niet met geestelijke ogen zien, dan blijft het een verhaal uit verre tijden. Van nature blijven we Christusverwerpers en dat kan ook niet anders, we zijn er immers blind voor. we zien Zijn heerlijkheid niet.

En nu zien we Simeon daar staan met het Kind in zijn armen. Wat onverwachts toch, mijn lezer, wat onverwachts! Hoe God toch alle dingen klaar maakt! Een mens zit wel eens te tobben, arm in zichzelf en dan zegt hij: „Heere, och, zou het ooit nog kunnen? " En nu zien we in de geschiedenis van Simeon: op Gods tijd gaat alles vanzelf. En waar men het dan niet verwacht, daar komt het dan juist. En zo ziet u dat een mens nergens over in behoeft te zitten, want dat God alles bij elkaar brengt.

3. Tot Gods lof bereid

En nu komt het waar het om gaat. En waar gaat het om? Wel, dat God geprezen wordt, 't Gaat niet om mij of u, 't gaat niet om onze redding, maar 't gaat er om dat God geprezen wordt. En om dat nu te mogen doen en te mogen leren. En met het Kind in de armen begint Simeon daaraan: „Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht henengaan in vrede" en het woordje „nu" dat is zijn vreugde. Nu wordt hij gepensioneerd, hij heeft zijn werk gedaan en er zal nog wel nieuw werk voor hem zijn, maar van dit werk krijgt hij pensioen. Ik denk dat dit het einde is van een langdurige spanning. Wie weet hoe lang hij hiermee bezig is geweest, verwachtende de Vertroosting Israëls. Wie weet hoe lang hij gesproken heeft met zijn vrienden en met ieder die naar hem luisteren wilde? En hij zal wel gezegd hebben: „Mensen, als u goed de Schriften leest, dan ziet u dat de Christus moet komen." Wat zal hij uitgelachen zijn: „Man, wat spreek je over de Christus, word liever Farizeër, sluit u aan, u leeft zo nauw. Simeon, waarom doe je niet met die mannen mee? " Maar Simeon verwachtte niet zijn eigen gerechtigheid, Simeon verwachtte de gerechtigheid die in Christus is. En dat is een diensttijd geweest, een zware diensttijd.

Maar nu! Nu wordt hij afgelost en wie volgt hem op? Jezus! Hij wordt afgelost van zijn post. Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan, want Hij is er. Christus is gekomen en Simeon is klaar. Hij heeft zijn dienst vervuld en kan nu sterven. We zien hoe Simeon in bijzondere zin waarlijk vrij gemaakt wordt en er staat: indien de Zoon u zal hebben vrijgemaakt, zo zult gij waarlijk vrij zijn.

En nu kijkt Simeon terug naar wat er van Hem beschreven staat. Abraham, David, Jesaja hebben Zijn komst verkondigd, maar Simeon mag Hem vasthouden < — zo in zijn armen als een volleerde grootvader, Abraham niet David niet en Jesaja niet: er was een mens , te Jeruzalem, 't Is wat! Zomaar een gewoon mens. Waarom was het op mij gemunt, daar zovelen gaan verloren, die Gij geen ontferming gunt?

Een wonder, mensen. De profeten hadden Hem niet aanschouwd, maar Simeon wel en dat is nu uitverkiezing, 't Heeft God behaagd Simeon hiertoe te verwaardigen en hij kan zich alleen maar verwonderen.

Nog wat! Dat tempelplein was groot. Daar lopen de priesters en daar de Levieten, daar komen de mensen met hun offers; maar ze zien het niet, ze zien het niet! En daar komt de oude Anna, zie je haar komen, daar komt ze. Daarbij komende heeft ze insgelijks de Heere geprezen, de Heere beleden: en sprak van Hem tot allen, die de verlossing te Jeruzalem verwachtten. Twee van die oudjes. Oude mensen weten niet veel, hè? Weineen, maar hier staan er twee en terwijl dat tempelplein zo druk is, staan er twee en die hebben Christus beleeden. En nu heel die godsdienst daar was waardeloos, maar die twee hebben het geweten: in Christus, in Hem is al mijn heil, mijn eer. Want het gaat er om dat wij Christus leren belijden.

En zo is nu Simeon vrij, los van alles. Een begenadigd mens is los van alles. Die wordt vrij gemaakt. Zolang Christus niet gekomen is wil een mens toch altijd nog wat doen. Hij denkt altijd: Waar zou ik nu toch nog tekort in schieten? Zou ik nu eens niet meer moeten bidden, zou ik niet wat nauwer moeten leven? Altijd is een mens bezig om wat te doen, maar als Christus komt, dan is hij vrij! Dan behoeft

hij niets meer te doen, want Christus geheim nu te leren, dat men niets meer behoeft te doen, dat het uit genade geschonken wordt en om het dan uit dankbaarheid weer op te nemen. Maar dan wordt het heel anders.

'k Weet niet hoe oud Simeon was, maar ik denk dat het toch een man op jaren is geweest. „Mijn ogen", zegt hij, „hebben Uw zaligheid gezien", en dat is wat, hoor, de zaligheid die God geeft. En dan kan het wel eens zijn, dat je heel je leven gedacht hebt: Ik moet er veel om bidden en ik moet er veel voor doen en o, als ik maar dit en als ik maar dat en om dan te ondervinden — Gods zaligheid!

Wij steken 't hoofd omhoog en zullen de eerkroon dragen, door U, door U alleen om 't eeuwig welbehagen. De Heere God maakt mensen om niet zalig, we mochten het eens geloven! Mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien.

En hoe komt nu de zaligheid bij Simeon? Wel, die wordt bij hem gebracht, die wordt in zijn armen gelegd. Wat moet je er dan nog aan doen? En hij krijgt ogen om te zien. En God mocht het ons allen schenken: ogen om Christus te zien en om in Christus God te zien, een Drieënig God, en dat alle behoeften worden vervuld in Hem en alle vragen opgelost. Dat wordt uit genade geschonken. En om dat de vrede Gods afdaalt en dat de Schriften worden geopend en dat men vrij is! Daar wordt de wens verkregen. Hier het vette van Uw huis gesmaakt; dat men vrij is.

De zaligheid is natuurlijk de Zaligmaker. Simeon had de openbaring des Woords. Hij had de belofte geloofd. Hij had er van gesproken, dat God het zeker zou doen. Zijn hele dienst is geweest om Israël terug te roepen tot het Woord en om te geloven en te verwachten. En om het dan te mogen zien, waar men heel het leven voor gestreden heeft en om dan te mogen geloven! Om te geloven dat dit Kind van die twee arme mensen de Christus is.

Om te mogen geloven, dat is wat! We hebben een arme bijbel, want hij wordt tegenwoordig bestreden en aangevochten en men zegt: dat zal wel niet waar zijn en dat is zo moeilijk en je komt er niet uit, - — en om nu te geloven dat in deze arme bijbel de Christus ligt en dat diè Christus alles is. Kijk, dat is het grote, dat is de schat, als Christus met Zijn heerlijkheid voor onze ogen verschijnt, want niets op aarde haalt het in waarde bij Hem.

En zo is Simeon door de Geest geleid en door de Zoon bevrijd en tot de lof van God bereid.

En nu had Simeon wel iets bijzonders en ik zou niet graag zeggen, dat het zó met een ieder van ons moet gaan. Maar wèl het wezenlijke ervan. Simeon is gebonden aan het Woord van God, hij spreekt van de zaligheid die God bereid heeft, hij spreekt uit de Schrift. Het Woord van God spreekt van bekering, van wedergeboorte, van geloof in Christus en dat heeft Simeon gezocht! Is daar nu wat van bij ons? Er is een bijbel vol beloften, vol uitnodigingen en die uitnodigingen komen tot ons allen.

Simeon was met het Woord van God bezig. Bent u er mee bezig? Zonder Christus, dat wist Simeon, gaat het met mijn volk verkeerd en blijft het verkeerd.

Het is Kerstfeest en u hebt te eten en te drinken, maar wat betekent het Kerstevangelie nu voor u? Gaat het nu zomaar aan u voorbij of is er iets in uw hart van heimwee, van een gedreven worden?

Mocht God vandaag eens in de kerk zijn, bent u zo opgegaan? Mocht God eens tot mijn ziel spreken vandaag. Ik ben nog dankbaar voor de blote plicht, maar ik mag toch wel vragen: is er het heimwee?

En nu: , , U zei, dominé, Simeon was daartoe uitverkoren." Ja, zeg ik, hij was ook de enige om Christus in zijn armen te dragen, zoals hij dat heeft mogen doen. Maar ik begrijp wel wat u bedoelt: de een krijgt het en de andere niet. Lieve vriend, nu moet u eens even luisteren: God is goed. God is zo goed. Er is in de bijbel zoveel, waar de goedheid Gods geprezen wordt. De Heere zegt zo: O, alle gij dorstigen, komt! Wendt u naar Mij toe en wordt behouden; Ik heb geen lust in uw dood. Och, hoe moet ik het u zeggen? God is goed, mensen, en geloof het en kom tot Hem en zeg eens: „Heere, zou U ook mij willen bekeren? " De Heere is toch zo goed. Ja, Hij is machtig en hoog verheven.

Maar Hij is een God, die Zich laag nederbuigt. 't Is een God, Die zegt: , , Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten" en 't is een God, Die zegt: „Wat heb Ik nog meer aan mijn wijngaard te doen, dat Ik niet gedaan heb." Wat heb Ik aan die stad, aan dat gezin nog meer te doen? Mensen, wat valt er nog meer te preken, wat heb Ik nog meer aan mijn wijngaard te doen, dat Ik niet gedaan heb? God is goed. De Heere zit ook nog wel eens in nood, mag ik het zó eens zeggen? Een os kent zijn bezitter en een ezel de kribbe zijns heren, maar Mijn volk verstaat niet. God weet er wel eens geen raad mee. U kunt dat op meerdere plaatsen lezen en de Heere Jezus heeft dat uitgebeeld als een wenende Jezus. En als u het nu vanavond zó eens deed, dat u knielt en uitroept: „Heere, weet U nu met mij ook geen raad, kunt U nu eens niet iets bedenken, Heere, dat U mij ook kunt helpen? "

Wat heb Ik nog meer aan mijn wijngaard te doen, wat heb Ik nog meer aan die man of aan die vrouw te doen, dat Ik niet gedaan heb? Als nu een mens zó voor God mocht knielen en zeggen: „Heere, ik weet het ook niet meer, weet U niet hoe het moet, Heere? "

Ik wil hiermee maar zeggen: maak je er niet zo maar van af.

En dan. Het maakt toch wel een verschil hoe iemand naar de kerk gaat; of er de waarachtige begeerte is: Och Heere, zou ik nu ook nog bekeerd kunnen worden."

Mannen, vrouwen, het is een hele strijd geweest voor Simeon. En nu is het maar de vraag of we nu iets van die strijd kennen?

Weet u nog toen uw vader stierf of uw moeder? Toen was u zo onder de indruk. Dat waren toch wel goede dagen, maar waar is het gebleven? Wat heb Ik meer aan mijn wijngaard te doen, dat ik niet gedaan heb!

Er was een wenende Jezus. Mochten er toch ook nog wenende mensen zijn, die zeggen: „O God, wat moet ik dan doen, Heere? "

Er was een Simeon. Een lovende Simeon! God mocht het geven, door alles heen, om Jezus Christus zó te mogen ontvangen. 't Behoeft niet in onze armen, maar Hem in 't hart te dragen als een teer geschenk, al mijn levensdagen. En het weten dat niets mij zal kunnen scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus. God ontferme Zich over ons om zó te mogen leven en zo te mogen sterven.

L. V.

Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1969

Gereformeerd Weekblad | 19 Pagina's

SIMEON

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1969

Gereformeerd Weekblad | 19 Pagina's