Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Petrus wandelend op het water

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Petrus wandelend op het water

14 minuten leestijd

Maar terstond sprak Jezus hen aan, zeggende: Zijt goedsmoeds, Ik ben het, vreest niet. En Petrus antwoordde Hem, en zeide: Heere indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water Mattheüs 14:27-28

Jezus’ bemoediging

Jezus sprak hen aan. Hij kan dus niet ver meer van het schip geweest zijn, dat zij Zijn stem konden horen en dat Petrus een gesprek met Hem kon voeren. Dit te meer, waar de wind en het water het gewone spreken van mond tot mond wel niet eenvoudig gemaakt zullen hebben. Wie een ruige zee meegemaakt heeft weet, dat het water heel wat gebruis geeft en wie gevaren heeft bij wilde wateren weet, dat het klotsen van de golven tegen het schip en het slaan van het water over het schip heel wat rumoer maakt. Dan spreekt men niet dan met verheffing van stem. Dan moet men doorgaans schreeuwen tegen de wind in. Jezus moet dus vrij dicht bij het schip der discipelen gekomen zijn. Toch herkennen zij Hem niet, als zij vrezen dat Hij een spooksel is. Wat is toch de mens en wat zijn toch deze discipelen geweest, dat zij Hem, Die waarachtig en rechtvaardig mens was en Die ook tegelijk waarachtig God was, houden voor een spook! Zij schreeuwen van vrees. Wat zijn toch de discipelen geweest, dat zij zo bevreesd geweest zijn voor Hem, Die de Heere der heerlijkheid was.

De Heere zal Zich betonen ook hier hun Hulpe en hun Vertroosting te zijn, Die met hen niet doet naar hun zonden en Die met hen niet doet naar hun ongeloof en Die met hen niet doet naar hun bijgelovigheid. Zij schreeuwden niet van angst voor de storm en ook niet voor het water, maar voor deze spookverschijning. Terstond sprak Hij tot hen. In de benauwdheid der ziel, die een mens over zich haalt, komt Hij terstond te hulp, zelfs tot hen, die om Hem en tot Hem niet roepen. Hij spreekt hen aan, omdat zij de Zijnen zijn. Hij spreekt hen aan, omdat zij het doel van Zijn komst, van Zijn reis, van Zijn wandeling waren. Hij spreekt hen allen aan, zonder onderscheid.

En de woorden, die Hij tot hen spreekt, passen zo op hun zieletoestand, zij passen zo op hun geval, op hun omstandigheden. Zijt goedsmoeds, zo zegt Hij. Tharseite — Weest vol goede moed. Dat is het woord, dat Paulus gebruikt heeft: , , Wij hebben dan altijd goede moed." Hij zegt dat zelfs enkele malen in één hoofdstuk. Dat betaamt ook een christen, om altijd goede moed te hebben. Het ontsiert een christen nooit om moedig te zijn, om goede moed te hebben, om zelfs vol van goede moed te zijn. Ootmoedig en moedig moet hij zijn. Als de Heere hun dat toewenst, gebiedt zelfs, dan kan dat nooit verkeerd zijn. In de zwaarste stormen, bij de wildste golven, in de hoogste noden, in leven en in sterven mag een christen goede moed hebben, moed houden, moed grijpen en dan zondigt hij niet, dan is hij daarom nog niet zorgeloos of roekeloos.

Zijt goedsmoeds.

Ik ben het. Tot Paulus op de weg van Damascus, tot Paulus die de Heere niet kende, zeide de Heere: , , Ik ben Jezus!" Tot de discipelen, die Jezus wél kenden, maar niet hèrkenden, zeide Hij alleen: , , Ik ben het!" Wat een geruststelling om alle angstige gedachten, die door hun brein spookten, weg te vagen met het: Ik ben het. Bijgeloof is altijd zo schrikaanjagend, zo beangstigend. En de mens, ook zelfs de christen, wordt zo vaak geplaagd door beangstigende gedachten veelal in de nacht, veelal in tegenspoed, als des levens stormen woeden. Dan is de Heere niet altijd nabij, of althans dan vóélt hij God niet altijd nabij, dan kan het zelfs zijn, dat hij zich door spoken en geesten belaagd gevoelt. Wat buigt de Heere kinderlijk laag neer, als Hij dan zo vertroostend zegt: , , Ik ben het!" Dan is het niet eens nodig, dat Hij Zijn naam bekend maakt, want dan kennen ze Hem aan Zijn stem. Ik ben het. Ik ben immers bij u? Ik kom immers tot u? Geen schepsel, geen vader en moeder kan in nood, in geloofsnood - — beter gezegd in bijgeloofsnood — zo bemoedigend spreken als de Heere. Vreest niet.

Nadat de Heere gezegd heeft: Zijt goedsmoeds, zegt Hij nu ook nog: „Vreest niet." Wij zouden zeggen: als goede moed gevat wordt, dan is vanzelf alle vrees overbodig. Dan is ook alle vrees weg. De liefde toch bant alle vrees uit!

Maar dan kennen wij het mensenhart niet. Daar liggen moed en vrees vaak zo vlak naast elkaar. Naast de grootste moed huist vaak de diepste vrees. U hebt hier in Petrus een levend en klassiek voorbeeld ervan voor u. Maar de Heere weet raad daarvoor. Hij kent de Zijnen zo door en door. Hij weet zo hun ops en hun neers. Hij weet zo wat van Zijn maaksel is te wachten; hoe zwak van moed, hoe klein zij zijn van krachten en dat zij stof van jongsaf zijn geweest. Daarom is ook Zijn onderwijs, Zijn Woord zo vol begrip en zo vol goede raad. En dan niet alleen voor Petrus, maar voor al Zijn discipelen. Vreest niet! Gij behoeft toch voor Mij niet te vrezen? Ik ben geen spooksel, maar niemand minder dan de Zoon Gods, uw Heiland. En als Ik dan tot u kom, wat hebt gij dan te vrezen voor storm of wind. Hoezeer deze goede raad van de Heiland nodig is blijkt wel uit het feit, dat Petrus enkele minuten later vreest voor de wind.

Petrus’ geloof

, , En Petrus antwoordde Hem en zeide: , , Heere, indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water."

Let u er dus wel op, dat Petrus niet zonder meer over boord stapt, om op het water tot Jezus te gaan. Zo denken wij het doorgaans, maar zo is het niet. Petrus vraagt eerst netjes verlof aan de Heere, de Gebieder van wind en van water, of hij mag komen en dat niet alleen, maar of deze Gebieder ook hem wil gebiéden te komen. Vergeet dat vooral niet, dat Petrus niet buiten Jezus' scheppende macht, buiten Jezus' almacht deze stap over boord doet. Buiten dit zou het waaghalzerij zijn. Dan bovendien waagt hij het niet op Jezus' almacht alleen, maar wil hij bovendien Jezus' gebod er bij hebben. Niet dan op Uw bevel! Dit zijn, dacht ik, twee heel belangrijke stukken in deze geschiedenis.

Petrus' geloof rust ook hier niet dan in Jezus' almacht, maar ook in Jezus' bevel. Eigenlijk blinkt hier in Petrus' wandelen op het water niet minder dan Jezus' macht en genade èn over de natuur èn over Zijn dienaren en discipelen. Petrus' wandelen op het water is een blijk van Jezus' grootheid. Zo is Hij, Die de zee en het droge gemaakt heeft. En dit alles maakte Hij of vervormde Hij ten bate van de Zijnen. „Alles is uwe, doch gij zijt van Christus en Christus is Gods."

Het is niet alleen, dat Petrus het niet buiten Jezus' macht en toestemming waagt, maar Jezus staat het toe en beveelt het. De zaak van Petrus' wandelen op het water wordt een zaak van Jezus' macht en ook een zaak van Jezus' eer. Is Hij de Schepper of is Hij het niet? Heeft Hij de macht om water te scheppen en om wijn te scheppen of niet? Heeft Hij de macht om water om te scheppen in wijn of niet? Heeft Hij de macht om de zee te scheppen, om het droge te scheppen of niet? Heeft Hij de macht gehad om de Rode Zee te kristalliseren, zodat zij een droog pad gaf voor Israël, om ook de wateren van de Jordaan op te houden, zodat Israël daar door toog, om de engel uit Openbaringen zijn voet te laten zetten op de zee en zijn andere op het land, of niet? Wandelt de Heere op de vleugelen van de wind of niet? Welnu, deze Jezus staat hier en gaat hier op het water. Deze Jezus doet nu Petrus tot Zich komen op het waer.

Het grootste geloof van Petrus is niet, dat hij buiten boord op het water treedt, maar dat hij van Jezus zulk een macht verwacht, en dat hij op Jezus' woord metterdaad over boord stapt, als ware het op de wal, als ware het op de oever.

„Indien Gij het zijt", daarin ligt heel de kern van de zaak. En Hij is het. Zelf zegt Hij: „Zijt goedsmoeds, Ik ben het, vreest niet." Zo ziet gij, dat „Ik ben het" staan tussen het positieve „zijt vol goede moed" en het negatieve „vreest niet". Zo staat Zijn persoon borg voor de goede moed en voor het niet vrezen! d v

Intussen, wat een geloof bij Petrus om het hierop te wagen. Dit is hetzelfde geloof van Mozes, toen hij de wateren van de zee kliefde, van Jozua toen hij de wateren van de Jordaan ophield, dit is — ik waag het te zeggen — hetzelfde geloof, wat de engel zijn voet op de zee deed zetten. Petrus weet, en gelooft, dat voor Hem geen ding onmogelijk is. En Petrus weet ook, dat voor hem, die gelooft, geen ding onmogelijk is. Hier worden bergen verzet in het hart van de zee. Petrus was met de discipelen te berispen eerst over hun bijgeloof (een spooksel - — Jezus een spooksel), later was Petrus alleen te berispen over zijn kleingeloof, maar hier is hij te prijzen over zijn groot geloof. Ziet u, dat de dingen vlak naast elkaar liggen? Geloof. groot geloof geklemd tussen bijgeloof en kleingeloof in. Hier ziet u ook, dat ook de allerheilig sten het maar een weinig tijds bezeten hebben. Ik denk ook aan de reus in het geloof, de held in het geloof, Elia, die na zijn geloofsdaden op de Karmel, ongelovig moedeloos neerlag in de woestijn onder de jeneverstruik. Elia was een geloofsheld, één die past onder de geloofshelden van Hebreën 11. Daar mag toch Petrus ook wel bij gerekend worden, bij de geloofshelden. Door het geloof heeft Petrus het schip verlaten in zo'n storm, door het geloof heeft hij gewandeld p het water en door het geloof is hij gekomen tot Jezus. Zo zouden wij waarlijk kunnen zeggen. Het oude gezegde: „Zo genoten, zo weer toegesloten", vindt in onze dagen gans geen gunst. Het was onder Gods volk oudtijds een geliefd woord. Ik geloof dat het een waar woord is! Petrus grijpt hier vooruit door het geloof op de heilstijd, die komen zal. Petrus grijpt vooruit op de tijd, dat de gemeente Gods de Heere tegemoet zal gaan in de lucht, en op de tijd dat de gemeente Gods staan zal aan de glazen zee in de heerlijkheid. Daar zal de zee geen zee meer zijn. Openbaringen 21 : 1 verklaart ons het geheim van Petrus' wandelen op de zee, als die tekst zegt: „En de zee was niet meer."

Laat toch niemand twijfelen aan dit bijbelse wonder, want voorwaar, een iegelijk uwer, die gelooft, zal groter dingen zien dan deze. Voor de Heere is niets onmogelijk. Houdt u daar maar aan vast! En voor die des Heeren zijn, die wandelen door geloof en niet door aanschouwen, is ook niets onmogelijk. Wankelt uw leven dan tussen de goede moed en tussen het vreest niet, dan is hier een vaste baan, zelfs op ongewisse baren, zelfs bij storm en wind: door het geloof alleen zien op Jezus, de overste Leidsman en de... Voleinder des geloofs, die voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande veracht. Tot Hem kunt gij altijd gaan, al is het over of oor het water, al is het door zee of door uur.

God is een toevlucht voor de Zijnen, Hun sterkt', als zij door droefheid kwijnen; Zij werden steeds Zijn hulp gewaar In zielsbenauwdheid, in gevaar. Dies zal geen vrees ons doen bezwijken, Schoon d' aard uit hare plaats mocht wijken; Schoon 't hoogst gebergt' uit zijn steê Verzet wierd in het hart der zee.

Laat vrij het schuimend zeenat bruisen, D' ontroerde waat'ren hevig ruisen; De golven mogen, door haar woên. Het berggevaarte daav'ren doen; De stad, het heiligdom, de woning Van God, de allerhoogste Koning, Word in haar muren t' allen tijd, Door beekjees der rivier verblijd.

Petrus’ kleingeloof

Wij letten doorgaans veel meer op Petrus' zinken in de golven, dan op Petrus' wandelen op de golven. Sommigen vinden zelfs Petrus' zinken in de golven pas echt. De Heere niet. Die trekt hem uit dat zinken terstond op, maar Hij bestraft hem vanwege zijn kleingeloof. Die vraagt hem: „Waarom hebt gij gewankeld? " Wij mogen de Schrift geen onrecht aandoen en wij mogen het ongeloof niet prijzen en nog minder aanprijzen en nog minder het geloof misprijzen! Het is ten slotte zo, dat wij Petrus' zinken wel kunnen verstaan vanuit onze natuur, maar Petrus' wandelen niet: om dat te verstaan is genade nodig.

Petrus hééft tenslotte gewandeld op het water, om namelijk tot Jezus te komen! Hij is niet gezonken, zodra hij over boord stapte. En dan komt dat geduchte, dat verfoeilijke „maar". Als dit niet het „maar des geloofs" is, dan heeft dat „maar" al wat kwaad gedaan. Het spreekt tegen de bijbel in, tegen de schepping in, tegen de genade in, tegen het geloof in, tegen al de wonderen van God in en tegen al de wonderen van de Heere Jezus in. Dat maar... dat maar...

Toch is dit kleingeloof zo maar zachtjes aan bij Petrus binnengekomen. Het wordt door Jezus niet eens ongeloof genoemd.

Maar ziende de sterke wind... Nu was Petrus waarlijk wel meer wind gewend. En hij liep toch op het water, hij wandelde toch op het water? Wat wind dan toch voor een man in de opgang van het leven — een jongere < — denkelijk een man van dertig jaar? Een zeeman is toch niet gauw voor een briesje of zeg dan voor een stevige bries beducht? En hij liep op zo'n vaste bodem. Hij liep op de vaste grond. „Het geloof toch is een vaste grond der dingen die men hoopt" (Hebr. 11 : 1). Hij liep toch op de vaste grond van het heil van Christus en dat heil is toch vaster dan berg en rots?

Tweemaal is Petrus door de vrees gekweld, eerst toen ook hij meende, dat hij een spookverschijning zag en nu ten tweede male, toen hij op weg was naar Jezus. Wat is de vrees toch een nimmer aflatend kwaad en wat is de vrees toch een slechte raadgeefster. Vrees en dat nota bene bij zo'n moedige Petrus, bij een soms zelfs overmoedige Petrus. Er staat dat hij begon neder te zinken. Begon neder te zinken. U weet, dat als iemand te water raakt, er geen sprake is van zinken, hij schiet in één moment weg in de diepte. Petrus heeft nog tijd om te roepen: „Heere behoud mij!"

Maar tërstond strekt Jezus de hand uit en greep hem, om hem weer op het water als op de vaste baan te brengen. Hier is dan weer die reddende hand des Heeren, die hand omgord met macht, die machtige arm, die de vromen beschermt. Dit is voor Petrus niets minder dan de behoudenis. Denkt daar maar diep over na, wat dat woord voor Petrus inhoudt! Het is toch maar altijd zo, dat de Heere èn de Zijnen behoudt èn hun geloof, dat Hij niet laat varen de werken Zijner handen.

Beiden klimmen in het schip. En het einde van deze schone historie was, dat de schepelingen Hem aanbaden en zeiden: „Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon." Dit nu deden de schepelingen, die het tweetal tegemoet kwamen. Bij het scheepgaan van Jezus en Petrus stilde de wind. Er staat niet bij, dat dus Petrus Jezus aanbad. Maar in zijn hart kan wel geleefd hebben het psalmwoord: „en gij, mijn ziel, loof gij Hem bovenal."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 februari 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Petrus wandelend op het water

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 februari 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's