Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wet en Evangelie binnen het genadeverbond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wet en Evangelie binnen het genadeverbond

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

v. O. te B. is het met mij niet eens. Nu is dat niet zo erg. Het gaat er immers niet om, of hij het met mij eens is of ik met hem. maar of we het samen met Gods Woord eens mogen zijn. Daarnaar hebben we samen te zoeken.

Nu heb ik 14 maart 1.1. geschreven, dat we gevaar lopen van evangelieprediker moraalprediker te worden. Ik ga nu alles niet weer ophalen. Ieder kan in dit nummer lezen, wat ik geschreven heb. Dan is hij ook tegelijk op de hoogte van het verband. Maar ik vind het ook niet nodig om alles weer op te halen, want als ik niets beoogde dan een discussie op te zetten, zou ik dat beter per brief hebben kunnen doen. Ik meen echter, dat bovengenoemde schrijver een zaak heeft aangeraakt, die in bredere kring aandacht verdient. Daarom wil ik thans schrijven over , , Wet en. Evangelie binnen het genadeverbond". Ik hoop, dat dan de briefschrijver ook tegelijk dat wil aannemen als antwoord op zijn brief. Ik heb het gevoel, dat er wat misverstand is, maar tegelijk spreek ik ook de hoop uit, dat het hem mogelijk tot wat nadenken mag brengen over hetgeen hij meende te moeten bekritiseren. Het is trouwens voor ons beiden altijd weer goed dat te doen; het kan nooit kwaad. Alleen zou ik hem aanraden niet al te gauw woorden als „ongereformeerd", „onbijbels" en „er helemaal naast" te gebruiken. Je krijgt dan het gevoel, dat je het met zo iemand, die dat doet, eens moet zijn om gereformeerd te zijn. Maar goed, dat is natuurlijk zijn bedoeling niet. Nu ter zake.

God heeft aan al zijn schepselen een levenswet gegeven. Daarin openbaarde Hij zijn veelvuldige goddelijke wijsheid. Elk zijner schepselen ontving een levenswet overeenkomstig zijn aard en wezen. Zo bedacht God zijn mens met de levenswet der liefde, die overeenkomstig de aard en het wezen van de mens een zedewet is. D.w.z. dat hij in verantwoordelijkheid en in vrijheid deze wet der liefde had te vervullen, onder de altijd voortgaande openbaring Gods en in voortdurende gemeenschap met Hem. Daarin lag de zaligheid en het leven van ons mensen.

Wij hebben ons echter in Adam van onze God losgescheurd, onszelf tot een god verklaard en tot wetgever gemaakt. We hebben met de duivel gemene zaak gemaakt, en doen nu niet anders meer in en vanuit onszelf dan naar hem luisteren, onszelf de wet stellen naar ons believen, op Gods plaats gaan zitten, Gods wet uit zijn handen nemen en zelf ter hand nemen, alle dingen verdraaien en het licht in duisternis verkeren.

Daarmee hebben we ons — van ons uit — voor goed van de levende God onzer zaligheid afgewend, ons aan de dood en vervreemding prijsgegeven. Nooit kunnen we anders zijn — van ons uit — dan kinderen des toorns, die de wet des levens vertreden; die wet, die onze zaligheid is; ja, die nog is bedoeld als een vurige muur van heil en leven. Maar we hebben onszelf een wet gesteld en daarom leven we uit de werken des doods en der vijandschap tegen God. En wat in het paradijs begonnen is. verdeelt en vertakt zich in het leven der mensheid en in ons aller leven in oneindigheid, van de grofste tot in de verfijnste vormen toe.

Vandaar dat we of in openbar^verachting van Gods Woord leven, of godsdienstig zijnde toch leven in verfijnde vorm van eigengerechtigheid en zelfhandhaving. Maar ook in dit laatste zoeken we ons leven buiten onze God en zijn ons gegeven heerlijke levenswet der liefde. Nooit zou één mens naar zijn God en diens wet gevraagd hebben, laat staan, dat hij er zijn leven in zou stellen. Hij is immers zichzelf een wet geworden. Dat is de betekenis van het woord van de Heere God na de zondeval van de mens: Zie, de mens is geworden als onzer een, kennende het goed en het kwaad... We hebben het zelf in handen genomen om vast te stellen wat goed en kwaad is.

Zo hebben we ons willens en wetens aan de dood prijs gegeven en doen dat — van ons uit — nog dagelijks. Maar God heeft in zijn grote barmhartigheid zijn heerlijke wet, die voor zijn mens de wet des levens is, willen handhaven en weer oprichten tot eeuwige zuilen van barmhartigheid en leven, en daarmee zijn Hem ontroofde mens willen redden en terugbrengen tot Hem en bij zich behouden tot eeuwige zaligheid en heerlijkheid.

Zo heeft Hij zijn heerlijke wet, de wet van leven voor ons, tot eer en vervulling gebracht, namelijk in Jezus Christus, zijn enige Zoon, die in het vlees verschenen is. Daartoe moest Hij onder de wet en de vloek der wet torsen, maar ook in deze levenswet der liefde staan en leven, in vlees en bloed. Zo is de wet ten leven tot eer en heerlijkheid gebracht in Jezus Christus, de Middelaar Gods en der mensen. Daarin heeft God drieënig gehandeld naar zijn eeuwige raad en eeuwig welbehagen, opdat Hij uit het verloren menselijk geslacht zich een gemeente, uitverkoren in Christus ten eeuwigen leven, zou vergaderen door Woord en Geest, in eenheid van het ware geloof. Hij heeft vanuit dit eeuwig welbehagen zijn heil in het genadeverbond gesteld in deze Christus, de Middelaar van het verbond. Zo is alle heil en zaligheid alleen in Christus en in geen ander, ook niet voor een miljoenste deeltje. Waar God dit genadeverbond over ons gebracht heeft en brengt klinkt zijn roepstem van het Evangelie: geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden. In Hem alleen is de wet, het heilig gebod, tot zijn eer gebracht; in Hem alleen vinden we onszelf in God terug, in zijn gemeenschap, en vindt God zijn mens terug. Wat nooit meer verenigd kon worden is daar verenigd voor eeuwig en in alle volheid. Vurige zuilen omringen ons in de heilige en heerlijke geboden des levens in Christus. De levenslering en - leiding, de thora, is ons in Christus niet een last maar een eeuwige lust: Hoe lief heb ik uw wet, zij is mijn vermaking de ganse dag.

Dat heeft God gesteld in Christus, die ons geworden is wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, ja een volkomen verlossing. Zo belijdt Gods gemeente.

In Christus bewaakt en bewaart God de weg van de boom des levens. Daarom is Hij de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Hem. En niemand leeft met en in God, in zijn heilige tegenwoordigheid en gemeenschap. dan in en door Jezus Christus. Buiten Hem ontmoet hij op zijn weg het vlammende zwaard van Gods vurige wet aan zijn rechterhand. Want onherroepelijk blijft gehandhaafd: „dat hij zijn hand niet uitsteke en neme ook van de boom des levens, en ete, en leven in eeuwigheid".

Maar wat doen wij mensen, die door zo'n grote liefde en barmhartigheid Gods achtervolgd en omringd worden? Hoe stellen wij ons op tegenover God, die zijn Enige niet spaarde om onzentwil en in Hem al ons leven, heil en geluk stelt? Niet in het geloof, maar in ongerechtigheid en eigengerechtigheid. Deze doem ligt op ons, dat we alles geheel verdraaien; dat we het altijd weer eigenmachtig aanvatten; dat we altijd weer de wet in eigen hand nemen en God en zijn welgevallen in Christus en Christus zijn allesvervullende heerlijkheid roven. We hebben er in 't geheel geen besef van, dat in Christus alles ligt. Op zijn best probeert een mens het verbroken werkverbond buiten Christus om weer op te richten. Dat is onze ellende, onze dubbele ellende. Krachtens onze val ligt ons bestaan geheel gericht op onszelf en daardoor wijzen we onder de bediening van het genadeverbond het Evangelie van de enige Middelaar Gods en der mensen Jezus Christus — in zijn volheid en absoluutheid — af. Zelfs zonder er erg in te hebben nemen we in grote en kleine dingen — in het oppervlakkige en in de diepte onzer ziel < — de wet Gods uit Christus weg om er op eigen houtje en zelfstandig mee te werken. Daarin ziet God ons als verbondsbreker. Zo is het met ons gesteld, van ons uit.

Daarbij weten we dat handig en listig te camoufleren en te omhullen met evangelische woorden. Arglistig is ons hart. Evangelische opwekkingen, aanradingen en stuwingen kunnen geheel in de sfeer van het wettische „moeten" ingebed zijn, waarbij dit „moeten" met een evangelisch sausje overgoten is. Als het daarbij blijft komen we niet met ons leven in de brand, maar blijven we hangen in de sfeer van het werkverbond — wezenlijk zonder en buiten Christus, hoezeer we ook zijn naam noemen. We vermengen wet en evangelie. Jezus is ons meer een helper dan de enige en eeuwige Verlosser, in wie al ons heil is.

Als het „moeten" in deze sfeer gebruikt en gelaten wordt, wordt het eigenlijk gehanteerd als wet onder het hoofd van het Evangelie. En zo wordt het Evangelie

min of meer wettisch gemaakt, terwijl het in wezen niets anders dan boodschap van heil en verlossing is.

Nu gaat het mij niet om een woord en het gebruik ervan, maar wel om de gehele sfeer en omgeving, waarin men spreekt, handelt, denkt. Het moet toch duidelijk zijn, dat hier èn Christus èn de Wet het loodje leggen. Men komt nooit toe aan het radikale van Gods wet, evenmin als het radikale van het heil in Christus. God wil zijn wet gehandhaafd hebben tot in het allerlaatste en allerdiepste, en in de volle breedte. Daarom is zij voor ons zondaren zo'n verschrikkelijke majesteit, als we in Gods röntgenkamer worden doorlicht. En daarom heeft God haar volkomen in Christus geborgen en bewaard, opdat de zondaar toch zou mogen leven in haar voor Gods aangezicht tot in eeuwigheid.

Hoe nodig daarom om dit aan de gemeente te prediken. Onverkort moet de wet worden voorgesteld en uitgediept, opdat de heerlijkheid van Christus schitteren moge. Waar geen wetsprediking is, verliest de prediking van het Evangelie aan kracht en rijkdom, troost en licht.

Het zal duidelijk zijn geworden, wat het betekent in het een of het ander, in het minst of het geringst de wet uit Christus weg te nemen en er mee op stap te gaan in eigen kracht of mogelijk met een gedachte zogenaamde kracht der wedergeboorte. Het zal voelbaar moeten worden gemaakt, dat we een. slang aan ons hart koesteren, die onze dood betekent.

Zo wil de Heilige Geest de wet des HEEREN hoog oprichten, opdat we leren ze in Christus te laten en te zoeken, en het wel zullen nalaten om haar zelf ter hand te nemen door haar uit Christus weg te roven.

Dat is echter gauwer gezegd dan het geleerd wordt. God heeft wat werk aan ons. om dat voor het eerst te doen verstaan en er ons voor in te winnen, maar ook om ons er voortdurend in te oefenen. Hij kan daarbij zijn Evangelie alleen kwijt als deze kennis der wet bij ons door merg en been is gegaan. We zullen het wel altijd weer met de wet proberen, in de hoogte of in de diepte, bij dag of bij nacht, totdat we het sidderende opgeven onder de majesteit van onze eeuwige God. Daar wordt het geloof geboren, dat op Christus ziet, zijn schoonheid en heerlijkheid ontdekt; dat werkzaam is tot in elke vezel van ons bestaan en nooit meer rusten kan voordat het Hem bezit en in Hem rust, van wie de Kerk zingt in Psalm 40:

Mijn ziel, U opgedragen, Wil U alleen behagen; Mijn liefd' en ijver brandt; Ik draag Uw heil'ge wet, Die Gij den sterv'ling zet, in 't binnenst' ingewand.

Ik hoöp, dat het zonder meer duidelijk is, dat ik hiermee in geen enkel opzicht vleselijke lijdelijkheid predik; integendeel, ik stel voor Jezus Christus in kruis en opstanding tot heil, in en door wie alleen ons leven tot in eeuwigheid gedragen kan worden door Gods heilige geboden als even-

vele vurige pijlers.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 juli 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Wet en Evangelie binnen het genadeverbond

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 juli 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's