Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heere des oogstes

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heere des oogstes

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus omging al de steden en vlekken, ' lerende in hunne synagogen en predikende het Evangelie des Koninklijks, en genezende alle ziekte en alle kwalen onder het volk. En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen herder hebben. Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige; Bidt dan de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote. Mattheüs 9 : 35—38.

Jezus' lering

Van slechts enkele tempelgangen, van slechts enkele preekbeurten, van slechts enkele synagoge bezoeken van de Heere Jezus geven ons de Evangelieën een beschrijving. Er is natuurlijk veel meer geweest. De Evangelist Mattheüs, Levi, vult de lacunes in de berichtgeving op. Wij wisten het toch wel, van jongsaf, dat de Heere als naar Zijn gewoonte op de Sabbath naar de synagoge ging. Als het Woord zegt, dat men de onderlinge bijeenkomsten niet moet nalaten, dan kan men er zeker van zijn, dat Hij Zelf die bijeenkomsten zeker niet zal nalaten. Achter die synagogegangen staat toch het gebod Gods. Als de Heere, de Vader, wóónt tussen de lofzangen Israëls, dan kan de Zoon nooit de bijeenkomsten der gemeente nalaten. Zelfs zegt Hij, dat Hij in het midden zal zijn, waar twee of drie vergaderd zijn in Zijn naam. Bezoekt u dan maar ononderbroken de bijeenkomsten, laat geen sabbatmorgen, laat geen sabbatavond de gemeente vergaderen zonder u. Laat u, hoe jong gij zijt, hoe oud gij zijt, geen sabbatmorgen, geen sabbatavond Jezus alleen.

Jezus dan omging al de steden en vlekken, lerende in hunne synagogen, 't Was dus niet maar die enkele keer in Nazareth, t.was niet alleen in Zijn woonplaats Kapernaüm, 't was niet alleen maar bij Zijn jaarlijkse gang naar de tempel, dat Hij de dienst bijwoonde, Hij omging al de steden en vlekken. Geen stad des lands of Hij bezocht er de ettelijke synagogen. Ziet Hem gaan naar deze stadssynagoge naar gene stadssynagoge. Ziet Hem gaan ook naar de nederigste gehuchten, die zelfs de naam van dorpen niet konden halen. Hij was de prediker. Die maar overal kwam, waar mensen waren, Hij was de prediker van de ontwikkelden en van de eenvoudigen. Tot Hem kwamen de adellijke Sadduceeën, kwamen ook bedelaars, kwamen vrijzinnigen en stipt rechtzinnigen, kwamen Zelotische ijveraars voor de Israëlietische staat en ook de landverraderlijke tollenaars. Hij predikte voor stedelingen en dorpelingen, voor burgers en voor boeren. En Hij ging maar voort: Hij omging al de steden en vlekken.

Lerende in hunne synagogen. Calvijn merkt op, dat de Heere als de Apostelen ook toen er reeds christengemeenschappen ontstaan waren, toch altijd de band aanhield met het oude huis, met de tempel en met de synagoge. En dat terwijl de leer daar zeer kwalijk was. Daar moest nog een volk uitgehaald worden, dat nog het verschil tussen zijn linker- en rechterhand niet kende. Calvijn zegt: Christus kwam waar het volk was. Zo verdorven kan een leer niet zijn of de Heere stelt er de Zijne tegenover. De Heere leerde daar, overal, in elke synagoge. Straks roept Hij Zijn discipelen en beveelt hen te léren. Laat dan onder ons de prediking het één en het al zijn. Daarin ligt voor ons het groot aanbelang der zaligheid. En laten onze preken léérredenen zijn. Het is de leer des geloofs, het is de leer der zaligheid, het is de leer des Heeren. Daar zijn zo veel nuttige onderdelen in, zoveel nodige geloofsstukken, dat wij er al onze •: _.* jaren voor nodig hsbben om ze te leren, omdat het geloof nu eenmaal is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods.

Predikende het Evangelie des Koninkrijks. Dat is het Evangelie, dat is de blijde boodschap, dat in Christus het Koninkrijk Gods nabijgekomen is. Dit Koninkrijk is het Koninkrijk Gods, dit Koninkrijk is het Koninkrijk der hemelen.

Dat is het Evangelie, dat in Christus God Koning kan worden in uw hart en leven, in uw huis, in uw gezin, in uw bedrijf, in uw kerk, in uw land, in uw staat. Artikel 36 staat niet zo maar in de geloofsbelijdenis, staat er ook maar niet voor de overheid alleen, maar staat er voor het vólk. Christus moet als Koning heersen, op alle terrein des levens. Door het Evangelie, door de bekering breekt het rijk des Heeren door. Dan wordt niet alleen uw hart bekeerd, maar dan wordt alles bekeerd tot uw God en Koning!! Hij moet toch als Koning heersen. Dat is Zijn recht, Dat is Hij waard. En het is voor elk levensterrein zo gezegend goed, als deze Koning het te zeggen krijgt. Een méns, een huis, een bedrijf, een dorp, een stad, een land bekomt het grootste geluk, als God daar alles te zeggen krijgt. Daarom is het „het Evangelie" des Koninkrijks, de „blijde boodschap" des Koninkrijks.

Als tekenen van deze leer van Jezus de zonden vergaf, maakte Hij hem gezond, der het volk. Het begin van dit hoofdstuk spreekt van de geraakte en als de Farizeeën zeiden in zichzelven dat de Heere Jezus God lasterde toen Hij de geraakte de zonde vergaf, maakte Hij hem gezond. De genezingen zijn dus tekenen van de bekering, tekenen van het Koninkrijk. Het gaat — onthoudt dat eens en voor altijd om de bekering, het gaat om het koningschap Gods over allen en over alles. Als wij het bewind kwijt raken en die genadige God en Koning krijgt het, dan verliezen wij niets, maar dan winnen wij alles.

Jezus' ontferming

„En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, - die geen herder hebben". Jezus zag de scharen. Grote scharen. Kleine scharen. In steden. In vlekken. Zij kwamen Hem niet alleen onder de ogen in al die synagogen en synagoge-tjes, maar Hij sloeg ze aandachtig gade met Middelaarsogen en Hij zag ze zoals zij zichzelf niet zagen. Hij zag ze als dwalende schapen, heel dat volk van stad en land. Schapen zonder herders. Leden van de gemeenten van Israël, bezoekers van de synagoge-diensten en toch schapen zonder herders. Zij waren vermoeid vanwege de

leer der Farizeeërs, die uitzichtloze leer, die de mensen zware lasten op legde, welke leer zij geloofden, waar zij aan tilden, waar zij 't moeilijk mee hadden, vooral die van de nauwgezetste secten der Farizeeën waren. Ja, er komt heel wat kijken, als men zijn eigen zaligheid moet oprichten. Dat is een werk zonder einde. Dat is ook een onbegonnen werk, want niet alleen de laatste percenten slagen er niet van, maar ook de eerste percenten niet. Niemand, die het probeert, heeft er één streepje van klaar gekregen. Vermoeide trouwe kerkgangers, die er nooit komen en die de lasten, de zware lasten volledig aanvaarden en blijven aanvaarden. Zij nemen alles serieus, ook al komen de leraars met gebod op gebod, met regel op regel, met hier een werking en met daar een werking. En de herders bekommeren zich nooit om de schuldvergeving van hun arme gehoor. Vermoeid gehoor — vermoeide schapen!

Ook verstrooide schapen. Wij moeten hier waarschijnlijk denken aan de leer der Sadduceeën, die dit niet geloofden, die dat niet geloofden, niet aan geesten, niet aan een hel, niet aan een hemel. Dit is precies als de leer van deze tijd. En zij leverde verstrooide schapen. Leraars van het ongeloof preken de synagogen en de kerken leeg en verstrooien de schapen, zij zijn niet bij hen, zij zijn alle stuur en houvast kwijt. Wie God kwijt raakt, raakt de bijbel kwijt, raakt de kerk kwijt, raakt zijn leraars kwijt, raakt ook elkander kwijt.

Zo ziet Jezus het volk van Zijn dagen, zo ziet Hij de kerk van Zijn dagen: vermoeid — verstrooid — zonder leiding — zonder verzorging — zonder liefde. Een herder vergadert niet alleen, leidt niet alleen, maar een herder verzorgt en voedt ook de schapen. Let u daar eens op de lammeren. Als de schapen zo moe zijn, onder een uitzichtloze geboden- en verbodenleer, die dan geboden zijn van ménsen, niet Góds geboden, en als de schapen weggestrooid zijn van kerk en godsdienst, waar zijn dan de lammeren? Waar zijn de kinderen van de mensen, die doodgelopen zijn in een leer zonder evangelie, waar zijn de kinderen van de mensen, die al het geloof zijn kwijt geraakt in een leer zonder gebod?

Wat doet nu Jezus. Hij is innerlijk met ontferming bewogen over de schare, zowel ter enerzijde als ter anderer zijde. Dat is geen mededogen, dat Hem luid doet roepen, dat Hem luid doet weeklagen. Het is een innerlijke ontferming, diep medelijden met een volk, dat het niet weet, dat het niet wil, dat het niet heeft.

En voor dat volk heeft Hij maar één ding, namelijk: de prediking van het Evangelie des Koninkrijks èn Bidt de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders uitstote. Het medelijden van Christus dringt tot bekering. Daar is een volk, dat het niet weet en dat volk behoeft: bekering! Daar is een volk, dat het niet wil en dat volk behoeft: bekering! Daar is een volk dat het niet heeft en dat volk behoeft: bekering! En deze bekering ontstaat alleen door het Woord Gods en dat Woord komt slechts tot ons door het gehoor. Dit is wat wij nodig hebben. Dit is wat het vólk nodig heeft. Dit is wat de kerk nodig heeft. Het is het ene nodige!

Hij heeft voorheen aan Mozes Zijne wegen, Aan Isrels zaad, tot hun behoud genegen. Zijn daan getoond, en trouw'lijk hen geleid. Barmhartig is de HEER' en zeer genadig; Schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig: De HEER' is groot van goedertierenheid.

Hij zal zijn volk niet eindeloos kastijden, Noch eeuwiglijk Zijn gramschap ons doen lijden; Hij is het, die ons Zijne vriendschap biedt. Hij handelt nooit met ons naar onze zonden; Hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten [schonden. Hij straft ons, maar naar onze zonden niet.

Jezus' opdracht

, , Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige; bidt dan de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote".

In het volgende hoofdstuk, dus onmiddellijk aansluitende op dit tekstwoord, volgt de redevoering, waarmede de Heere Jezus Zijn discipelen. Zijn apostelen tot hun arbeid zendt. Het woord van onze tekst moet dus bepaald ambtelijk gezien worden en de roeping en de zending der "twaalven is niet genoeg. Er moeten nog veel meer predikers komen. Nadat onze tijd in onze kerk de prediking gedevalueerd heeft, verkort, verkort en nog eens verkort heeft en ook van zijn inhoud beroofd heeft, gaat onze tijd consequent verder en wil bijzonder het predikambt afschaffen en de predikers weg hebben. Dit is duidelijk een duivelse geest, die door de kerk waait, een oproerige geest, een anarchistische geest. Hier is ook in deze zelfde lijn, dat men de opleiding der predikanten te minimaliseert en dat men de opleiding op andere sporen dan de theologie zoekt te brengen, op zijsporen.

De kerk heeft predikers nodig, Evangeliepredikers. Zo was het in de synagogale gemeenten van Jezus' dagen, zo is het ook vandaag. Dit woord kon voor onze tijd geschreven zijn en het is ook voor onze tijd geschreven, zoals voor elke tijd. Jezus dan zegt: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige."

Hierin ligt een grote bemoediging en het bewijst, dat de prediking van Christus in al die synagogen aangeslagen was. Daar was niet alleen zeer veel volk, dat verkeerd bepreekt en verkeerd geleid was, daar was niet alleen zeer veel volk, dat het niet wist en dat dwaalde, vermoeid dwaalde, maar op Jezus' prediking ontwaakte en veel behoefte, veel begeerte naar de rechte prediking. Jezus ziet daarin reeds een grote oogst. Jezus' woord vindt grote ingang in deze voor ons onbekende geschiedenis van de steden en vlekken van dat land.

Het is zo'n kostelijke zaak, als het volk te hoop loopt, om Gods Woord te horen, het is zo'n kostelijke zaak als het volk naar de prediking van de Heere hoort, het is zo'n kostelijke zaak als het volk het Evangelie van het Koninkrijk, het Evangelie der bekering, van zijn bekering begeert te horen. Dat geeft hoop, dat belooft goede oogst. En als veel volk dat doet, dat belooft grote oogst.

„Bidt dan de Heere des oogstes." De oogst is van de Heere, niet van ons. Hij belooft ook oogst. Hij geeft ook oogst. Wat is dat een wonderheerlijke zaak, dat de Heere, de almachtige God voor de oogst instaat en dat Zijn zaak niets dan oogst te verwachten geeft. De zaak des Heeren geeft geen misgewas. Zij stelt Hem niet teleur. Al is het, dat de gelijkenis van de Zaaier te verstaan geeft, dat er vierderlei zaad in de akker valt, of liever dat het goede zaad ook in ondiepe aarde, ook bij de weg, ook in de doornen kan vallen, toch ziet de Heere Christus hier op het positieve gewin. En vanuit de verkiezing en de roeping Gods die onberouwelijk zijn, mag men oogst, goede oogst verwachten.

Daar is een andere gedachte in de tekst, namelijk deze, dat de Heere Jezus het gebed der discipelen invlecht in het feit, dat de Heere de Heere van de oogst is. Daar hebt u de menselijke factor: het gebed. Wij mogen bidden om arbeiders om het aanstellen van arbeiders. Het is namelijk zo, dat de Heere alleen arbeiders aanstelt, want niemand neemt zichzelven die ere aan, maar die van God daartoe geroepen is. Toch mogen wij Hem er om vragen, moeten wij zelfs Hem daarom vragen. Als de zaak der kerk ons ter harte gaat, als wij zien op de behoefte aan predikers, aan goede predikers, als wij zien op zovelen die als dwalende schapen zonder herder zijn en overgeleverd zijn aan hen, die geen ware herders zijn, dan zal ons gebed tot Hem moeten zijn, Die alleen herders kan verwekken.

Twee dingen nog. De arbeiders worden gevraagd niet om te ploegen, om te eggen, om te zaaien, maar om te oogsten. De Heere zorgt zelf voor heel het werk en laat Zijn knechten eigenlijk alleen maar oogsten. Hij bekeert zondaars en laat Zijn knechten alleen maar inzamelen, die gewonnen zijn. Wat is het dus een schone zaak om die dienaar des Woords te zijn: het is alleen maar binnenhalen van Zijn oogst. Wie zou tot zulk werk geen lust hebben?

Het tweede is: de arbeiders moeten worden uitgestoten tot de arbeid. Uitgestoten, omdat van zichzelf niemand tot dit werk bekwaam is en ook uitzichzelf niemand tot dit werk lust heeft. Denkt aan Mozes. Denkt aan Jeremia. De valse arbeiders lopen van zichzelf, de ware worden door God Zelf tot dit werk gebracht. De zelfzuchtige arbeiders letten op hun eigen positie en hebben er behagen in met zo weinigen mogelijk te zijn. De onbaatzuchtige arbeiders zien op het werk en op de kerk, op het behoeftige volk en zij zoeken zoveel arbeiders voor het werk naast zich te hebben als mogelijk is. Welgelukzalig zijn Uwe knechten, die al den dag voor Uw aangezicht staan, en dienen al den dag.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 juli 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Heere des oogstes

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 juli 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's