Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods verborgen omgang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods verborgen omgang

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nun. Zijn ziel zal vernachten in het goede, en zijn zaad zal de aarde beërven.

Samech. De verborgenheid des HEEREN is voor degenen, die Hem vrezen en Zijn verbond om hun die bekend te maken.

Ain. Mijn ogen zijn geduriglijk op de HEERE; want Hij zal mijn voeten uit het net voeren.

Psalm 25 : 13—15.

't Goed, dat nimmermeer vergaat

„Zijn ziel zal vernachten in het goede, en zijn zaad zal de aarde beërven. In het vorige vers is de vraag gesteld: „Wie is de man die den HEERE vreest? " Nu worden al de zegeningen opgesomd, die dien man zullen geworden. Het gaat hier over zijn ziel, zijn zaad, zijn ogen, zijn voeten. Gezegend zal zijn ziel zijn, gezegend zal zijn zaad zijn, gezegend zullen zijn ogen zijn, gezegend zullen zijn voeten zijn. En al deze zegeningen zijn gegroepeerd rond de verborgenheid Gods en het verbond Gods, of ook al deze zegeningen vloeien uit de verborgenheid Gods en uit het verbond Gods.

Nu dan: zijn ziel zal vernachten in het goede en zijn zaad zal de aarde beërven. De Engelse vertaling zegt: zijn ziel zal gerust wezen in het goede. Calvijn vertaalt: zijn ziel zal vertoeven in het goede. De Statenvertaling geeft: zijn ziel zal vernachten of herbergen of verblijven in het goede. De bedoeling is duidelijk: Terwijl de psalmist door moeilijkheden omringd is en door vijanden, die hem haten met een wrevelige haat, doet God hem te midden van dit alles verblijven, herbergen, vernachten in het goede. In de nacht van het lijden kan men het zo goed hebben bij God. Dan wil de Heere een toevlucht, een sterke toevlucht zijn voor de Zijnen, waarin zij Zijn lof zelfs in de nacht zingen kunnen.

Temidden van dit alles wil de Heere een toevlucht zijn, die als een herberg is, waarin men vertoeft, de nacht van het lijden doorbrengt, totdat dat lijden voorbijgegaan is, over is. Bij God gevoelt men niet de twist der tongen, der boosaardige tongen, daar gevoelt men niet het gekrakeel, de nijdige twist. Bij Hem kan men rusten en zelfs slapen te midden van dat alles. Moet u dat indenken: slapen zelfs, rustig slapen als een kind, te midden van de zorgen en van de tegenheden. Doch gij mijn ziel, het ga zo 't wil, stel u gerust, zwijg Gode stil; ik wacht op Hem, Zijn hulp zal blijken. Totdat de nacht zal zijn voorbijgegaan, de nacht van het lijden, de nacht van de tegenspoeden, de nacht van de boze bejegeningen.

Vernachten in het goede. Er is zoveel goeds bij God. Hij Zelf is goed. Al Zijn deugden, al Zijn eigenschappen zijn de bronnen van alle goed. Dat is het wezenlijke goed, God te kennen, bij God te schuilen. Men kan vernachten inderdaad in Gods almachtigheid, dan als men zelf zwak is, onbeschermd, aangevallen door de satan, door de wereld, door de zonde. Men kan vernachten in Gods gerechtigheid, dan als men zelf geen gerechtigheid heeft, als zijn recht aan zijn God voorbij gaat, als zijn zaakgerechtigheid als die van Job aangevallen wordt. Men kan vernachten in Gods genade als de schuld der zonde, als de zonde hem benauwt, als de satan en de wereld en het eigen geweten hem beschuldigt. Men kan vernachten in Gods trouw, als men wanhoopt aan eigen standvastigheid, aan de houdbaarheid van eigen geloof, aan de volharding der heiligen. Dan vernacht men in het goede Gods. Dat is aangenaam verblijven in goede dagen, dat is bijzonder aangenaam verblijven in kwade dagen. En als de nacht voorbijgegaan is, de nacht der duisternissen, de nacht van het lijden, dan is het een aangenaam opwaken in het goede Gods. Dit is een verblijf, dat men dan niet verlaat, maar waar men zich dicht bij houdt, ook als de nacht voorbij is en als de dag is aangebroken en als de duisternissen over de ziele is opgeklaard.

„En zijn zaad zal de aarde beërven." Het zaad is voor een christen een belangrijke zaak. Dat is het voor elk mens, maar vooral voor een christenmens. In het zaad leefde de naam voort, leefde het geslacht voort, leefde ook het bezit voort, leefde het erfdeel voort.

In Israël was het land het beloofde land, dat Israël van geslacht tot geslacht erfelijk zou bezitten. In het Oude Testament werd tegelijk de blik gericht op het aardrijk en in het Nieuwe Testament wordt zelfs de middelmuur des afscheidsels afgebroken, zodat inderdaad de hele aarde als des Heeren beschouwd wordt. Nu krijgt de man, die den Heere vreest, deze belofte, dat zijn zaad de aarde zou beërven. Dat is dus de belofte van zaad, dat hij nakomelingschap zou hebben. Wat een rijkdom, wat een eer, een geslacht te mogen hebben. Wat een rijkdom, als dat geslacht mag delen in de vreze Gods, als een Godgeheiligd zaad mag delen in deze belofte Gods. Dat is iets zeer bijzonders, als een geslacht, dat den Heere vreest, dit aardrijk mag bezitten. Als er alleen al zo'n volk woont op de aarde, dan is dat al zo'n zegen. Die mensen brengen zegen mee. Maar nu ook de belofte, dat dit volk de aarde erfelijk zou bezitten. Dat is een geslacht, dat niet uitgeroeid wordt, maar dat ook steevast en door eeuwen heen een land mag bewonen.

Soms spuwt, zoals de bijbel zegt, een land het volk uit. Dat is ook met het oude Kanaan geschied. Dit land was moede geworden dit volk te dragen. Zo nu zal elk volk, dat God verlaat en dat Zijn geboden overtreedt, ten slotte verdaan worden van de aarde. Gelukkig is het volk dat God de Heere bemint! Op het land Israëls lag een belofte, namelijk de belofte van heil. Daar waren heilige plaatsen, die bronnen van zegen waren, 'k Noem er drie: Bethlehem, de plaats van de geboorte van Christus, Jeruzalem, de plaats van Zijn lijden, Bethanië, de plaats van Zijn hemelvaart, waaruit al het heil vloeide. Daar hebt u bijzonder de zegen van Israël en ten slotte de zegen der ganse aarde. Welnu, nu zal het zaad, het Godgeheiligd zaad, dat gezegend aardrijk beërven. In God, in Christus ligt de erfenis der aarde voor het zaad vast. Gezegend is het geslacht, het zaad dat Hem kent en dat om Hem het heil der aarde beërft. Dat geeft hem deel, erfelijk deel ook aan de aarde zelf.

Gods verborgen omgang vinden

Noemden wij u twee grote voorrechten voor die God vrezen, hier is het derde, een voorrecht, dat bepaald alleen aan die God vrezen toekomt. Voor hen is de verborgenheid des HEEREN en Zijn verbond om hun die bekend te maken. Het is nu eenmaal een feit, dat die tot God komt, móét geloven, dat Hij is en dat Hij een Beloner is dergenen, die Hem zoeken, en dat het zonder geloof onmógelijk is, Gode te behagen. Het is nu eenmaal een feit, dat -die geen eerbied hebben voor God, dat die Hem niet vrezen, vóór de dingen blijven staan, buiten de dingen blijven staan. Voor hen blijft God een onbekende, voor hen blijft Gods Woord dicht, voor hen blijft de kerk met haar schatten vreemd. De vreze Gods is het enige, wat toegang geeft tot God, tot Zijn woord, tot Zijn kerk. De vreze Gods, de afhankelijke, de diepe, de hartelijke eerbied voor God is een schone, diepe en onmisbare zaak. Zij vloeit uit de wedergeboorte, uit de vernieuwing van het hart voort. Zij is die gave van boven, waardoor alle heil een zondaar toevloeit. En dat vloeit hun allen toe. Geen van die God vrezen is er, die niet deel krijgt aan de verborgenheid Gods en aan Zijn verbond. Dat krijgen zij allen, ongeacht leeftijd, ongeacht hun burgerlijke staat, alléén zij krijgen de verborgenheid Gods te zien en het verbond te kennen naar de mate huns geloofs. Alle de heiligen worden toegelaten tot Gods verborgen omgang en tot de geheimenissen van Zijn verbond met zijn schatten. Hij behandelt de zonen van Abraham, zoals Hij deze eerste vriend van God behandeld heeft.

U weet, dat God in de verborgenheid woont en dat Hij in de duisternis wandelt. Op de heilige berg Sinaï woonde Hij te midden van wolken en donkerheid. In de tabernakel woonde Hij eveneens in het donker van het Heilige der heiligen. Zo is God nog. Hij woont in de hemel en bij die, die van een nederige geest is en van een verslagen hart. Maar ge ziet Hem niet, ge hoort Hem niet. Totdat de genade u ontdekt aan het zonder God zijn, totdat de ogen u geopend worden en de oren u geopend worden en het hart u besneden wordt. Daar gaat ge God zien als de onzienlijke, ge gaat Zijn stem horen, ge gaat Zijn voetstappen zien in de geschiedenis, in de kerk, in uw leven. De Schriften worden u geopend en ge gaat God zien, horen in Zijn heilig Woord, ge gaat inzien in de Bijbel, die u de geheimenissen Gods gaat openbaren. Hij gaat in de Schrift Zichzelf openbaren, Die is het uitgedrukte beeld van Gods zelfstandigheid en het afschijnsel van Gods heerlijkheid, namelijk de Christus, Die toch van Zichzelf gezegd heeft: , , Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien." In Christus licht de verborgenheid Gods, want niemand heeft ooit God gezien, maar de eniggeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard.

En in Hem, de Verbonds-Middelaar, in Christus wordt ook het verbond gesloten tussen God en de zondaar. Nu wordt dat verbond ook bekend gemaakt, met al de verbondsweldaden. Is er groter weldaad, is er groter schat denkbaar dan een band tussen een heilig God en een nietig en schuldig zondaar? Is er groter weldaad denkbaar dan een verbond, een genadig verbond tussen deze beiden? En dan niet een verbond voor korte tijd, dan niet een verbond voor lange tijd, maar een verbond voor de tijd, voor al de tijd, en ook voor de eeuwigheid, voor alle eeuwigheid.

Wilt ge weten de schatten van dit verbond, dat wil zeggen de schatten die dit bondgenootschap meebrengt? Zij zijn geloof en al wat tot het geloof behoort, zij zijn hoop en al wat tot een gegronde hoop behoort, zij zijn liefde en al wat tot de liefde hoort. De verbondsweldaden zijn: de wet huns Gods, geschreven in hun harten, een wet om naar te leven, een liefdewet; voorts het Evangelie met al haar beloften, die toch in Christus Jezus ja en amen zijn, die toch in Christus Jezus al hun vervulling vonden. De verbondsweldaden zijn deze, dat God in Christus hun Vader is, dat Christus h un oudste broeder is, dat de Heilige Geest hun Leidsman is, als de Geest der beloften. Dat en niets minder zijn de schatten des verbonds, die hun bekend gemaakt worden. Bekend gemaakt in de bediening des Woords en in de bediening der heilige Sacramenten. Dit worden de heilgeheimen, dit worden de schatten, vér te waarderen boven al wat een mens ooit kan bezitten, ver boven gezondheid, ver boven een lang leven, boven alle voorspoed, welvaart, ere en aanzien.

Wie heeft lust de HEER te vrezen, 't Allerhoogst en eeuwig goed? God zal zelf zijn leidsman wezen, Leren hoe hij wand'len moet. 't Goed, dat nimmermeer vergaat, Zal Hij ongestoord verwerven. En zijn godgeheiligd zaad Zal 't gezegend aardrijk erven.

Gods verborgen omgang vinden Zielen, daar Zijn vrees in woont; 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, Naar Zijn vreêverbond, getoond, d' Ogen houdt mijn stil gemoed Opwaarts, om op God te letten; Hij, die trouw is, zal mijn voet Voeren uit der bozen netten.

oeren uit der bozen netten

, , Mijn ogen zijn geduriglijk op den HEERE; want Hij zal mijn voeten uit het net voeren." Als iemand in het goede mag vernachten en als iemand de verborgenheid des Heeren mag smaken en als voor iemand het verbond geopend wordt, dan is het te verstaan, dat iemand op God gaat letten. Als iemand God in het oog kreeg, zo in het oog kreeg, dan kan het niet anders, of hij slaat zijn ogen naar de hoge. Dan gaat men met Mozes de Onzienlijke zien. Laat mij u daarvan iets mogen zeggen. Men gaat niet op God letten óf Hij er is, maar omdat Hij er is. Men gaat niet op Hem letten, om Hem critisch te volgen t z in Zijn doen en laten. Neen, Zijn doen toch is enkel majesteit, aanbiddelijke heerlijkheid en Zijn gerechtigheid onendig. Dan gaat men op God letten in Zijn gangen in het Woord, in Zijn dienst, in Zijn kerk. Dan gaat men op Hem letten in de gangen met hemzelf, in zijn eigen leven, op de vermaningen Gods, op Zijn bestraffingen, op Zijn genadebetoon, op Zijn beloften, op Zijn schuldvergeving, op Zijn zegeningen, op Zijn leidingen, op Zijn vertroostingen. Bijzonder gaat men op God letten in de bedieningen des Woords en der sacramenten. Daar toch heeft God bijzonder Zijn wandelingen. Daar toch liggen Zijn gezegende voetstappen. Men gaat letten op de gemeente Gods onder de levende gelovigen, op de gangen en wegen, die de Heere met hen houdt en die Hij met hen gaat. En men raakt thuis in het Sion Gods, bijzonder ook in de aanwas van de gemeente bij hen, die nieuw tot de gemeente Gods worden toegedaan. Wat een oog en hart krijgt men dan ook voor de vreze Gods, als die ontluikt onder het aankomende, onder het jonge geslacht!

Mijn ogen zijn geduriglijk op den HEERE. Laat ons nog letten op dat „geduriglijk". Wij weten zo wèl, dat Sion zoveel heeft te klagen over eigen af- en omzwerven, ver van de Heere. Wij weten zo wèl, dat de kerk Gods zo menigmaal moet klagen over het verbergen van Gods aangezicht, over de dagen, dat zij Hem bij het voorwaarts gaan niet vindt, noch ook bij het achterwaarts gaan. Zo is het echter niet altijd. Daar is vooreerst de tijd van de eerste liefde, daar zijn ook de goede tijden voor de kerk, en dan ook de vreze Gods zelf. Die schenkt altijd een nabij leven. Die schenkt metterdaad ogen, die het stil gemoed opwaarts houdt om op God te letten.

Gelukkig heeft de kerk ook haar goede en gezegende tijden. Tijden van een innig gebedsleven, tijden van veel in het onderzoek van Gods Woord verkeren, tijden van een hartelijke en behoeftige kerkgang. Dan is er inderdaad dat gedurig de ogen op Hem houden. Is het de bruid ooit te veel om naar de Bruidegom te zien?

In dit alles nu hééft de Heere airede de voeten van David, de voeten van Gods kinderen uitgevoerd uit het net. Waar de liefde Gods niet is, daar is alle boze handel. Daar gunt men een ander de genade niet. En dan worden daar strikken gezet, lagen in verborgene plaatsen. Men zou daar nooit van weten, totdat men dat ervaart. Wij kunnen dat jaar en dag zo zingen: „Hij die trouw is zal mijn voet voeren uit der bozen netten", zonder goed te weten, wat dat is. Totdat men opeens ontdekt, dat wat in Davids dagen bittere werkelijkheid was, een bestaande zaak, een voorkomende zaak is. Helaas. Helaas. Maar die trouwe Verbondsgod gedenkt om Christus' wil aan de noden en angsten van Zijn Sion. En Hij kent die netten, Hij ziet die strikken en valkuilen. Een christenmens behoeft geen onnozelheid te veinzen, maar hij kan ook in alle onnozelheid

in strikken en netten geraken. Dat is van het paradijs uit satans practijk geweest en zij is het nog. De Heere redt echter hun voeten uit die netten om der wille van Christus, voor Wie de kuil gedolven werd,

waarin Hij wel gevallen is.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 oktober 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gods verborgen omgang

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 oktober 1970

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's