Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dat er een énig God is

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dat er een énig God is

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er is een enig eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig; volkomen wijs, rechtvaardig, goed, en een zeer overvloedige fontein aller goeden. Artikel 1 N.G.B.

Van God en het geloof

In de nacht van 1 op 2 november 1561 werd over de muur van het kasteel te Doornik een pakje geworpen, dat bestemd was voor de koning van Spanje, die daar juist vertoefde.*) Het was de Confession de Foye, die Guido de Brés geschreven had, waarin hij aan de koning in 37 artikelen uiteenzette het geloof van de Reformatie. Als zoon van een blauwschilder in Bergen en van een trouw Roomse moeder was hij bestemd om glasschilder te worden. Omstreeks zijn twintigste jaar brak hij met de Roomse kerk. Herhaaldelijk moest hij vluchten en op die vluchten maakte hij kennis met de kopstukken van de Reformatie. Na de aanbieding van de N.G.B. werd er wel heel naarstig op hem gejaagd, een bewijs dat de belijdenis aan de andere kant van de muur wel gelezen was. Zo verwoed was men op hem, dat men èn zijn boeken èn zijn beeltenis verbrandde. Eerst na zes jaren gelukte het hem als predikant te Valenciennes te vangen, waarna hij met de predikant Peregrin de la Grange opgehangen werd.

De Brés stierf op 45-jarige leeftijd. Hij is de eigenlijke vader van het Protestantisme van Noord-Frankrijk en de Nederlanden. Een zeer kundig en ook gematigd man. De hele geloofsbelijdenis draagt daar de sporen van: een geleerde en positieve uiteenzetting van wat wij geloven. Hij heeft ontmoet a Lasco, Micron, Datheen, Utenhove, Calvijn en correspondeerde ook met de Prins Willem van Oranje. Het is wel opmerkelijk, dat juist omtrent Hervormingsdag 1561 de N.G.B. in het licht verscheen.

Wij willen zien of het ons mogelijk zal zijn deze belijdenis geheel of gedeeltelijk voor u te behandelen en zoeken haar in de vorm van preken voor u te stellen. , , Moge de Vader van onze Heere Jezus Christus ons daartoe in staat stellen door Zijn genadige Geest." Amen!

„Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond."

Wij geloven allen, wij belijden allen, zo begint De Brés zijn belijdenis. Dat is geheel naar de stijl van de Reformatie. Soortgelijk vindt gij in de Catechismus de vragen als tot het geloof gericht en de antwoorden als uit het geloof gegeven. Soortgelijk vindt ge bij voorbeeld het Doopsformulier van a Lasco geheel gericht over de kinderen tot de geloven. De Reformatie richt zich tot het geloof en spreekt vanuit het geloof. „Wij allen", zo zegt De Brés. Als men de kerk benadert vanuit degenen, die het niet hebben of nog niet hebben, dan is elke geloofsgrond weggevallen en dan spreekt men eigenlijk niet meer vanuit de kerk. Meent u maar niet, dat het in die tijd van strijd en vervolgingen allemaal echt geloof was bij de aanhangers van de Nije Leer, maar de man van onze belijdenis stelt zich op het standpunt des geloofs en omvat dan allen, die een even dierbaar geloof deelachtig zijn geworden. Hij begint met woorden, die ontleend zijn aan Romeinen 10:10: „Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met de mond belijdt men ter zaligheid." Het geloof is toch een zaak van het hart. In dat hart, waarin eens het beeld Gods werd ingedrukt bij onze schepping, begint bij de herschepping toch de genade, als de liefde Gods in het hart wordt uitgestort. In dat hart wordt dan bij de herschepping de hoop gewekt, die een mens dan voor het eerst naar God doet vragen en tot God doet bidden. En in dat hart wordt bij de herschepping ook het geloof gewekt, waardoor men God leert kennen. En waar het hart gelovig wordt, daar wordt ook het verstand gelovig. Daar wordt het verstand verlicht door de Heilige Geest. Daar wordt ook het beeld Gods weer in een mens opgericht en het eerste deel van dat beeld Gods is kennis. Men ontvangt weer het ken-vermogen, waardoor men metterdaad God gaat kennen. Men gaat zijn verstand gevangen geven tot de gehoorzaamheid van Christus, zodat men alles gaat nadenken, wat God in Zijn Woord heeft voorgezegd. Uit het hart zijn de uitgangen des levens en vandaar uit, vanuit het hart wordt de voet gebracht in Gods wegen, wordt de hand geslagen aan Gods werk en wordt de mond gebracht tot het belijden van Zijn naam, tot het spreken tot Zijn eer en tot het zingen van Gods lof. Die met zijn hart gelooft, wordt geheel een christen, wordt met lichaam en ziel een gelovige.

Wij geloven! Zo is het met elk gelovige en met een iegelijk gelovige.

En wij belijden! Allen! Dat kan niet zijn, dat iemand dat geloof ontvangt en daarvan zou zwijgen. Waar het hart toch vol van is, daar loopt toch de mond van over. Eerder zouden toch de stenen spreken, dan dat deze zwijgen zouden! Een ieder naar zijn plaats, een ieder naar zijn aard, een ieder naar zijn beroep. En daar komt weer dat „allen".

In het belijden houdt niemand zich op zichzelf. Elk gaat naspreken, wat de Heere in Zijn Woord heeft geopenbaard, elk gaat meespreken en naspreken, wat de Heere in Zijn Woord heeft voorgesproken. En als zij allen datzelfde Woord naspreken, dan kan het niet anders of dat wordt een samenstemmen. Dan komt men te staan in de gemeente Gods, men wordt toegevoegd aan de vergadering der oprechten. De vergadering — de gemeente — de kerk. En de kerk is altijd kenbaar geweest aan haar belijden. Het doopsymbool — de Apostolische Geloofsbelijdenis .— de belijdenis van Nicea - — de belijdenis van Athanasius — ónze belijdenis. Dat is voor de mensen, allen, altijd geweest een accoord van gemeenschap, van geloofsgemeenschap, waaraan zij elkander hérkenden en waarop zij elkaar èrkenden. De belijdenis der kerk, ontstaan in een tijd van strijd en aanvechting, is ook altijd geweest een getuigenis naar buiten. Dat was een getuigenis voor de waarheid, om ook

anderen daarvoor te winnen en ook tegen het ongeloof en tegen de dwaling, om anderen van hun ongeloof te overtuigen. Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond!!

Van God en Zijn deugden

„Wij geloven en belijden dan, dat er een enig en eenvoudig geestelijk Wezen is, hetwelk wij God noemen."

Niemand stote zich aan het woord , , Wezen", als aan een te rationalistisch woord. Het valt mij telkens op, dat deze tijd, die overloopt van rationalisme, dat is van een louter verstandelijk benaderen van de dingen, telkens aanstoot neemt aan de belijdenis, als daar een woord in voorkomt, wat eigenlijk in hun kraam precies moet passen. Zo doet men ook met de Psalmen. Laat mij zeggen, dat die vervolgde gelovigen wel wat anders te doen hadden, dan met verstandelijke gedachtenspinsels te werken. Daar waren zij te verstandig voor. Daar waren zij vooral ook te gelovig voor. Het woord , .Wezen" valt terug op het oud-Hollandse woord „Wezenaar" en betekent: wat op zichzelf en van zichzelf bestaat. U vindt het ook terug bij de brandende braambos, waar God Zichzelf voor het eerst aan Mozes openbaart: , , Ik zal zijn, die Ik zijn zal". Het is dus niet een philosophisch woord, maar een bijbels woord, een openbaringswoord. God is de enige, die is, die was, die wezen zal. Hij is de enige, die van zichzelf bestaat.

Hij is ook een eenvoudig Wezen, namelijk zo, dat er in Hem geen tegenstellingen zijn, ook al heeft Hij vele deugden. De gerechtigheid en de heiligheid strijden niet tegen Zijn liefde en Zijn genade. Die zijn in Hem één. Zoals de kleuren van de regenboog nooit met elkander in contrast zijn en samen vormen dat ene licht, het zonlicht. Al Gods werken zijn eenvoudig. Al schept Hij de schoonste, de diepste, de ingewikkeldste dingen, dan doet Hij dat eenvoudig, want Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Gods genade is zo'n diep, maar ook eenvoudig werk, zij bestaat slechts in dit ene: de vergeving.

En God maakt ook eenvoudige mensen, al zijn zij in nog zo hoge staat, al verkeren zij op nog zo hoge post, de Heere bewaart de eenvoudigen en Hij slaat de eenvoudigen gade. De eenvoud Gods is het kenmerk van Zijn wezen, zij is het kenmerk van Zijn werk, zij is ook het kenmerk van Zijn volk.

Hij is een geestelijk Wezen. Dat wil zeggen, dat die Hem aanbidden, Hem aanbidden moeten in geest en in waarheid, omdat God een Geest is. Wij kunnen en mogen ons van Hem geen beeld vormen, omdat Hij boven elke natuurlijke en aardse begrippen verre verheven is. Met wie zoudt gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? Hij is de onzienlijke God, Hij is ook niet lichamelijk. Al is het dat de Schrift spreekt over Gods handen, dan is dat om onze menselijke zwakheid tegemoet te komen en dan wil dat zeggen, dat God wat doet. Al is het, dat de Schrift spreekt van Gods ogen, dan drukt de Heilige Schrift daarin uit Gods alwetendheid. Hem nu nóémen wij God. omdat de Heere Zichzelf alzo in Zijn Woord geopenbaard heeft.

En nu dan Zijn deugden. Dat zijn die volmaakte eigenschappen, waaruit wij leren kennen hoedanig God is. De deugden, de eigenschappen zijn God zelf. Als Hij zweert bij Zichzelf, dan zweert Hij bij Zijn heiligheid. Daar wordt onderscheid gemaakt tussen Zijn mededeelbare eigenschappen, die op enigerlei wijze ook in de mensen kunnen zijn, zij het dan door de genade Gods en de onmededeelbare eigenschappen, die nooit in een mens gevonden kunnen worden. Dr. J. Koopmans meent, dat het onderscheid tussen mededeelbare en onmededeelbare eigenschappen te kwader uur in de Gereformeerde theologie is opgekomen. Mag ik er op attent maken, dat 2 Petrus 1 : 4 zegt, dat de gelovigen de Goddelijke natuur deelachtig geworden zijn? Nóóit en te nimmer zal een mens, ook met genade, almacht hebben, alomtegenwoordig worden, maar wél rechtvaardigheid, heiligheid, wijsheid en goedheid ontvangen. Deze laatste zijn dan dus wat wij noemen mededeelbare eigenschappen.

Keren wij dus nu tot de deugden Gods terug. Hij is de eeuwige God, dat wil zeggen zonder begin, zonder vervolg van tijden, zonder einde. Duizend jaren zijn voor Hem als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is en als een nachtwake. Van eeuwigheid tot eeuwigheid is Hij God. Wat een diepe gedachte, dat wij zo'n God hebben en dat wij Hem mogen eren en aanbidden, maar ook wat een troostrijke gedachte, dat die God ook dezelfde voor Zijn volk zal blijven, wat ook kome en wat ook verga. Hebt dan, o volk, niet zoveel zuchten, niet zoveel zorgen voor dit vergankelijke leven. De dingen die men ziet, zijn toch tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet zijn eeuwig.

Zo is Hij dan ook oneindig — Hij is onbegrijpelijk, dat wil zeggen: nergens in te vatten. Als nu zelfs de hemel der hemelen Hem niet omvatten kan, waar zou dan toch dat huis zijn, dat gij Mij bouwen zoijdt? Zal de kleine mensenhand Hem dan omvatten? Zal dan het kleine mensenverstand Hem vatten? Onnaspeurlijk zijn Zijn wegen en ondoorgrondelijk Zijn gedachten. Hij is wonderlijk van raad, groot van daad. Hij is alles machtig. Ons past dan niet dan diep eerbiedig voor Hem te buigen: God God te laten! Ons past nederig Hem te aanbidden. En geen andere goden, oude of nieuwe, voor Zijn aangezicht te hebben, want zij zijn ijdelheid.

God is groot, ik weet, dat Hij Hoger is dan alle goön; Onze God voert heerschappij! Hij beheerst van Zijne troon Hemel, afgrond, zee en aard'; God is aller hulde waard!

Van geslachte tot geslacht Wordt, naar onze dure plicht, Bij het volk Uw gunst herdacht; Wijl Gij zelf, o HEER', hen richt,

En aan hen, schoon diep in schuld. Met berouw gedenken zult.

Van God en Zijn mededeelbare eigenschappen

Dit zijn dan die deugden Gods, waarvan Hij een zekere mate ook geeft aan Zijn begenadigden. De Heere is de God der wetenschappen. In Hem is een oneindige wijsheid, waardoor Hij de wijsheid der verstandigen doet vergaan. Biologen graven wat na, maar Hij schiep voor. Sterrenkundigen rekenen wat na, maar Hij rekende voor en stelde in het groot heelal alle dingen paal en perk. Tot de biologen zegt Hij: „Waar waart gij toen de bergen geboren waren en Hij verzet de bergen in het hart der zee, Hij zet de bergen vast door Zijn kracht." En tot de sterrekundigen zegt Hij in Job 9: „dat Hij de Zon gebiedt en zij gaat niet op, dat Hij de sterren verzegelt, dat Hij alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee, die de Wagen maakt, de Orion en het Zevengesternte en de binnenkameren van het zuiden; die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan, en wonderen, die men niet tellen kan." Deze dingen en vele dingen meer zegt de Heere, Die de opperste Wijsheid is. En dit is de hoogste wijsheid, dat God door de dwaasheid der prediking van Jezus Christus_? alig maakt, die geloven. En dit is de hoogste wijsheid, dat Hij mensen, zondaars, de vreze des Heeren leert, die het beginsel der wijsheid is. Zo wordt dan deze hoge deugd Gods medegedeeld aan mensen. Hij is volkomen wijs en Hij leert wijsheid aan eenvoudigen.

Van de mededeelbare eigenschappen wordt ook genoemd de rechtvaardigheid Gods. Dat heeft Adam wel ondervonden terstond bij de zondeval, dat de Heere rechtvaardig is en heilig in Zijn richten. Hoewel Hij aan Adam genade bewees en hem in de moederbelofte het heil in Christus toezegde, heeft Hij Adam nochtans het Paradijs ontzegd, heeft Hij hem nochtans een pad en werk met doornen en distelen voorgesteld en is niet de dood, die in uitzicht gesteld was in geval van overtreding, achter hem aan gegaan bij zijn uittocht uit het Paradijs! Laat niemand 'twijfelen aan de rechtvaardigheid Gods. Abraham heeft het reeds geweten: „Zou dan de Rechter der ganse aarde geen recht doen? " En God maakt Zijn volk tot de gemeente der volmaakt rechtvaardigen.-

Goed is de Heere en een zeer overvloedige fontein aller goeden! Goed is Hij, als Hij aan al Zijn schepselen op de aarde weldoet. Goed is Hij, als Hij met Zijn volk gaat een weg van heil, een weg van zegen, een weg van voorspoed, maar niet minder goed is Hij, als Hij met Zijn volk gaat wegen van tegenspoed, wegen van kruis en druk. Zijn volk heeft het zelfs geleerd, Hem Zijn rechtvaardigheid en goedheid niet te ontzeggen, als Hij ze voor eeuwig zou verstoten: Goed is de Heere!

En Hij is een fontein, een zeer overvloedige fontein van goedheid, van allerlei goedheid. Deze bron geeft die wateren van

goedheid op van zichzelf, hij geeft overvloed van water, hij geeft genezend water. Dit nu maakt de christen goed in Gods ogen. De christen gevoelt klein van zichzelf, wordt deelgenoot van het beeld Gods, spreekt van zijn God uit eigen kennisname, zoekt naar Gods wil te leven, leert van al Gods deugden gebruik maken, houdt de onwankelbare belijdenis vast en verlangt naar de plaats, waar hij al Gods deugden volmaakt mag prijzen.


*) Een andere lezing is dat de commissarissen van Margaretha van Parma daar vergaderden met de bevelhebber van het kasteel, Floris de Montigny, om de ongeregeldheden te Doornik te onderdrukken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 februari 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Dat er een énig God is

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 februari 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's