Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waaruit God gekend wordt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waaruit God gekend wordt

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Artikelen 2—5 N.G.B.

Natuur en Schriftuur

Over God en Zijn deugden handelde het eerste korte artikel van de Confessio Belgica, dat is van de Geloofsbelijdenis der Nederlanden. In een bijzondere geloofsworsteling waren in 1561 de beide Nederlanden, de Zuidelijke en de Noordelijke, nauw betrokken. Vandaar dat deze belijdenis naar beider landen naam werd genoemd.

„Wij geloven met het hart en belijden met de mond", zo begint artikel 1. „Wij kennen Hem door twee middelen", zo begint artikel 2. De kennis van God is niet een intellectualistische zaak. Zij wil hetzelfde zeggen als geloof. De kennis Gods is een zeer religieuze zaak, ze is het eerste stuk van het beeld Gods. Het Johannesevangelie zegt dan ook: „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Christus Jezus, die Gij gezonden hebt."

God te kennen is het leven. God te kennen geeft het eeuwige leven. Dat is het een en het al voor de kerk. Dat is het een en het al voor de mens.

Nu wordt God gekend in de eerste plaats uit de natuur. Hiermee is niet bedoeld een natuurlijke Godskennis, want die is de mens kwijt door de zondeval. Dat neemt niet weg, dat God Zich openbaart in de hele schepping, zowel van de grote als van de kleine dingen; in de hele schepping draagt elk ding het merk van de Schepper. Overal wordt door elk volk de stille sprake van de hemel gehoord. Er gaat een sprake uit zowel van de nacht als van de dag, te land en ter zee, van de hemel en van de aarde. Het zegt niet alleen dat God er is, maar ook hoe groot Hij is. Omdat Hij dit alles gemaakt heeft, omdat Hij dit alles ook van ogenblik tot ogenblik, van eeuw tot eeuw, onderhoudt. En omdat alles leeft en beweegt, wordt ook dit gans heelal geregeerd.

Voor het geloof, dat deze God ontdekt, kent, wordt de gehele wereld, hemel, zee en aarde, met wat er in en er op is, als een boek, als een prachtig boek, waarin het geloof kan lezen van de onzienlijke dingen Gods. Al ziet men God dan niet, dan leest het in dit alles toch, dat God er is en ook hoe groot Hij is. Het geloof leest in de schepping, in dat alles groot en klein, de eeuwige kracht van God en de Goddelijkheid van Hem. Abraham heeft dat gezien, David heeft dat gezien en gezegd, Job heeft dat gezien en betuigd, Paulus heeft daarvan geschreven. En „wij kennen" zegt de Geloofsbelijdenis! Wij kennen, zegt de kleinste en de grootste gelovige.

Deze kennis is niet genoeg tot zaligheid, daarvoor is de genade van Christus nodig, maar zij is wel een onweerlegbaar bewijs dat God de Schepper was en is en wezen zal. Dit schone boek der natuur toont toch aan elk mens met letters geschreven: „Gedenk aan uw Schepper!" Het beneemt ook aan elk mens alle onschuld, zo hij naar God niet vraagt.

Die letters der natuur, die letters van het wereldbewind kunnen namelijk duidelijker gelezen worden, door het tweede middel, dat God tot Zijn kennis gegeven heeft, namelijk de Schriftuur. Laat ons die maar dadelijk bij zijn eigen naam noemen: de héilige Schrift, het Goddelijk Woord! Calvijn vergelijkt de bijbel bij een bril (een béril), waardoor bijziende ogen de letters, die door onze slechte ogen door elkaar lopen, in eens klaar en duidelijk worden. En dan leest men in de ganse schepping de heilige naam van God. Daarin gaat het geloof, let wel: het geloof, duidelijker, klaarder, volkomener Gods naam, ja God Zelf kennen in al wat God schiep, onderhield, regeerde. Ja meer! In dat Woord gééft God aan de gelovigen Zichzelf te kennen, nog klaarder, nog volkomener. Het geloof met het hart is en blijft de voorwaarde om God te kennen zowel uit de natuur als uit de Schrift en het geloof is een gave Gods en het geloof is van de Heilige Geest.

Kan men dan God volkomen kennen? Klaarder, volkomener, zegt artikel II. Wie zal God kennen in Zijn volheid? Wie zal met zijn oog, met zijn verstand, met zijn hart vatten, omvatten, Hem, Die de hemelen niet omvatten kunnen? Maar de Heere geeft Zich zo klaar en volkomen te kennen, als wij nodig hebben voor dit leven. In de hemel zal de kerke Gods Hem kennen zoals zij gekend is! Hier is ons kennen ten dele, ons profeteren ten dele, hier zien wij als door een spiegel in een duistere rede. Maar hoeveel krijgt de kerk dan door de schepping en bijzonder door het Woord van God te kennen? Zoveel als God voor ons nodig oordeelt om tot Zijn eer te leven en ook zoveel als elk der Zijnen nodig heeft tot zaligheid. De kennis van de natuur maakt ons niet zalig, maar zij kan er toch ook niet bij gemist worden. Het „Gedenk aan uw Schepper" heeft toch ergens een plaats in het heilswerk Gods en in de kennis Gods.

Het leven tot Zijn eer en de zaligheid der Zijnen worden in de schepping gegeven, maar zij worden alleen door Zijn heilig en Goddelijk Woord gegeven. De natuur leert ons niet, hoe wij tot Zijn eer zullen leven. Dat leert de bijbel wel, dat leert de bijbel de Zijnen, door de genade, door het geloof, duidelijk. De natuur leert ons niet, hoe wij zalig worden, maar dat leert de bijbel de Zijnen, door de genade, door het geloof wel en wel duidelijk.

Zoveel ons van node is! De kennis Gods, het leven tot de eer Gods, de zaligheid wordt door de Schrift geleerd niet gebrekkelijk, niet ter helfte of voor driekwart. Neen, de wet des Heeren is volmaakt (dat is: het Woord des Heeren is volmaakt), bekerende de ziel. Maar de mate van de kennis, de mate van het geloof zijn met de volkomen Schrift in de hand verscheiden naar de mate der talenten, die God toebedeelt. En dan zo, dat de meest begenadigde moet bidden: „Heere, vermeerder ons het geloof, opdat ik U kenne!"

De herkomst der Schriften

Artikel III is een zeer kort, maar zeer schoon stuk van de belijdenis. Het gaat hier over de bijbel als over de kenbron der zaligheid. Hier is niet het „wij geloven" uit artikel I, niet het „wij kennen" uit artikel II, maar hier is het „wij belijden". Zodra het God belieft Zich in Zijn heilig Woord aan de Zijnen tot Zijn eer en tot de zaligheid der Zijnen te openbaren, dan gaat men van meet af het Woord Gods erkennen als „hét Woord Gods". Waarom van

stonde aan het geloof het Woord erkent, wordt niet slechts gezegd, maar beléden. Als toch Gods Woord op iemand afkomt, dan komt God Zelf tot die mens. En als een mens voor God staat. God ontmoet, dan heeft hij als nietig schepsel, en bovendien nog als zondaar, alleen maar te beamen, wat de Heere zegt, en wat Hij dan ook zegt. Het Woord is van God en het kómt van God! Het is gezonden, het is voortgebracht!

En dat niet door de wil van mensen. Welk mens zou dat willen, zou dat kunnen willen, om zo onzienlijke dingen, om zo onuitsprekelijke dingen te bedenken? Neen, het Woord is gezonden van de hemel, het is voortgebracht van God Zelf. Heilige mensen Gods hebben het gesproken, gelijk de heilige Petrus zegt. Petrus is een groot schriftgetuige en hij was zelf een heilige, die met heiligen omgegaan heeft, zelfs met Mozes en Elia op de berg. Petrus heeft de twee fundamentleggers van het Oude Testament ontmoet. En Petrus heeft met vrijwel alle schrijvers van het Nieuwe Testament omgegaan, hij heeft met... de Heere Jezus Zelf omgegaan en van Hem onderwijs ontvangen. Welnu, deze man heeft geweten, dat er heilige mensen Gods waren. Laat het vooral woord voor woord op u inwerken: heilige mensen Góds. En zoals Petrus zelf door de Heilige Geest gedreven werd, zo wist hij ook, dat die mensen door die Geest gesproken hadden.

Dat waren niet zo maar mensen, het waren mensen Gods, die de Heilige Geest dreef. De belijdenis denkt hier in de eerste plaats aan de oude Godsmannen, die het Woord Gods mondeling ontvingen en ook mondeling weergaven. Zo de tijd dus vóór Mozes! Is dat geen wonder, dat in de tijd van 2600 jaren het Woord Gods door mondelinge aanspraak onder die oude geslachten bewaard bleef? En dat die woorden van de schepping, van de Patriarchen door spreken en oververtellen onvervalst bewaard bleef? Dat is het wonder van de Heilige Geest, een even groot wonder als de Pinksterdag.

Daarna, zegt artikel III, heeft God door een bijzondere zorg Zijn knechten de profeten en apostelen, gebóden, Zijn geopenbaarde Woord bij geschrift te stellen. De oude voor-Mozaïsche Godswoorden en ook de later aan profeten en apostelen geopenbaarde Godswoorden heeft Hij geboden te boek te stellen. Dat hebben ze niet zelf verzonnen. Dat hebben ze niet naar hun ideeën gedaan. De Heilige Geest heeft hen gedreven. Gedreven! Weet u hoe dat is? Dat is een richting uit gedreven worden van God uit naar de Zijnen, tot hun zaligheid. Gedreven dat is naar Christus, naar de komst van Zijn Koninkrijk, naar God en Zijn vrederijk.

Daar heeft God nu zo'n bijzondere zorg voor gedragen van oude tijden af, om Zijn Woord, dat Hij tot Adam, Henoch, Noach en vele anderen sprak, te bewaren. Hij heeft het veilig bewaard overgeleverd aan Mozes en die laten schrijven en Hij heeft door een bijzondere zorg al die bijbelschrijvers onderricht, geleid, geïnspireerd, zodat al de Schrift van God is ingegeven, zodat zij nuttig is tot alle goed voor de Zijnen.

Met een machtig slot eindigt artikel III als het van de mondelinge overleveraars en van de Schriftprofeten en van de Schriftapostelen overgaat op, wederkeert naar God Zelf. En dan stelt de belijdenis in één rij de heilige bijbelschrijvers met God de Heere: , , En Hij Zelf heeft met Zijn vinger de twee Tafelen der wet geschreven." Dat is wat, dat wij in de Schrift een van God eigenhandig geschreven stuk hebben, namelijk de Wet. U behoeft niet te vragen, hoezeer zij zich bezondigen, die de wet zo ter zijde stellen, afdanken en overtreden. Dit Schriftgedeelte ijkt, maakt geldig, het hele Woord Gods, gezien op de te boek stelling. Gevoelt gij niet, hoe heilig Gods Woord dan is? Hièrom noemen wij zulke geschriften: heilige en Goddelijke Schrifturen." Zo besluit artikel III. En dit belijden wij dan maar!

Hoe wonderbaar is Uw getuigenis! Dies zal mijn ziel dat ook getrouw bewaren; Want d oop'ning van Uw woorden zal gewis, Gelijk een licht, het donker op doen klaren; Zij geeft verstand aan slechten, wien- 't gemis Van zulk een glans een eeuw'ge nacht zou baren.

Het ontvangen en geloven der Schriften

In artikel IV worden de bijbelboeken opgesomd. De zogenaamde kanonieke boeken. Kanonieke boeken zijn regelmatige boeken, waarin de regels voor geloof en bekering, voor geloof en leven zo zijn vastgezet, dat daartegen niets te zeggen valt. , , To kanon" kan betekenen een meetsnoer voor bouwwerken, of ook een bakening in een loopbaan, waarin de lopers om prijs lopen, zoals in 2 Corinthe 10 : 13 en Philippenzen 3:16. Zo geeft ons artikel alle boeken van de bijbel weer, die canoniek zijn. Dit was wel nodig in die tijd, omdat Rome ook aan apocriefe boeken autoriteit toekende. Het is, dacht ik, vandaag niet minder nodig de boeken der Schrift, die door een even bijzondere zorg Gods gezag in de kerk kregen en hielden, op de rij te zetten, te kennen, te lezen, in hun eigen aard als historische boeken, dichterlijke boeken enzovoort in ere te houden. Zij hebben alle zo'n eigen functie: sommige leren, sommige voorzeggen, sommige zingen, sommige bidden. En zij zijn alle nuttig en nodig tot zaligheid der kerk en tot zaligheid der zielen. Men moet ze lezen, prediken, leren, beleven in de bevindelijke zin des woords, en ook moet men ze in praktijk brengen. Zalig zijn zij, die het Woord Gods horen en hetzelve bezwaren. Zalig zijn zij, die het Woord Gods horen en hetzelve doen.

Zo ontvangt men ze: door het lezen, door het horen prediken, door het bewaren, door het als echt, als waar te bevinden, door ze kortom te geloven... en door er zalig door te worden! De kerk zegt: wij ontvangen ze voor heilig en canoniek, ontvangen van God, ontvangen van de heilige mannen Gods, ontvangen van de Heilige Geest.

Daarnaar wordt het geloof geregeld, want het geloof moet geregeld worden, moet gericht worden. Wij mogen maar niet geloven naar ons believen! Wij moeten de geloofsregels aanhouden en dan moeten wij heel wat lezen en leren aannemen, maar ook heel wat afleren en vaarwel zeggen. Al wat uit het geloof niet is, dat is zonde! Op de Schriften moeten wij ons geloof gronden en wij moeten het met de Schrift bevestigen. Al wat niet uit de Schrift is, moet u als grond wegdoen: gewoonten, menselijke inzettingen, en u moet, als ge geloof hebt, dat met de Schrift bevestigen. Wij lezen al die dingen altijd passief, maar de belijdenis zegt ze zo actief. Wij moeten het geloof bevestigen met de bijbel. Vandaar dat trouw Schriftgebruik, trouwe Schriftprediking doorgaans geoefende christenen geeft en ook gezonde christenen.

.Zonder enige twijfel geloven wij al wat daarin begrepen is." Wat een woord. Wat een woord voor deze tijd! Wat een woord voor onze jongeren! Wat een woord voor onze studenten. Zonder enige twijfel geloven wij al wat daarin begrepen is. Dwars tegen alle bijbelcritiek in geloven, alles geloven van de bijbel. Dwars tegen de geest van de tijd in alles geloven van de bijbel. Zonder enige twijfel!

, , En dat niet zozeer omdat de kerk ze^ aanneemt en voor zodanig houdt, maar inzonderheid omdat de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn."

Niet zozeer — maar inzonderheid. Het getuigenis der kerk is niet zónder waarde. Geloven op gezag mag wel, maar ongeloof hebben op gezag, dat mag niet. Laat ons maar gerust gaan in het spoor der vaderen, als het maar vrome vaderen zijn, bijbelgetrouwe vaderen zijn. Maar wat van meer belang is, is dat getuigenis van de Heilige Geest in ons. Dat zijn geen stemmen of loze gevoelens of loze beloften en uit het verband gerukte teksten, maar het instemmen met de waarheid van Gods Woord, als het ons beschuldigt, of als het ons om Christus' wil vrijspreekt. De Geest geeft mede getuigenis met de bijbel in onze harten. Dan wordt het Woord gehoord!!

En het krachtigste bewijs ligt in de Schriften zelf, de bijbel handhaaft zichzelf, verdedigt zichzelf, zowel wanneer hij vervloekt, als wanneer hij zegent. Gods Woord komt altijd uit, vroeg of laat: Wat zijn er al niet een profetieën vervuld. Het verdrijven van de mens uit het paradijs - — de zondvloed de weerkeer van Israël uit Egypte — de ballingschap — de komst van Christus. Dit hebben zelfs de blinden moeten constateren! En de blinden zullen ook constateren, dat al wat voor de toekomst voorzegd is, komen zal. Lees Daniël, lees de paroesieredenen van de Heere Jezus, lees Openbaringen — het zal alles geschieden!

De christen gelooft het woord van zijn God om Christus' wil.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 april 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Waaruit God gekend wordt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 april 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's