Een ander neme zijn opzienersambt
En: Een ander neme zijn opzienersambt. Hand. 1 : 20c.
Het lot van Judas
In de dagen tussen de hemelvaart van de Heere Jezus en de uitstorting van de Heilige Geest heeft de apostelkring en heeft de gemeente niet stil gezeten. Zij waren in de opperzaal eendrachtelijk bijeen met bidden en smeken. De komst van de Geest geschiedt niet dan met bidden en smeken. Zij baden dikwijls en lang. Zij verzuimden geen gebedssamenkomst en geen gebedsure. Zij deden dit met volharding. Volharding is een nodige zaak in het Koninkrijk Gods, volharding in het samenkomen der gemeente, volharding in het horen van het Woord, volharding in het bidden. Zij deden ook al deze dingen eendrachtelijk. Tot de komst van de Geest is nodig eendrachtigheid, één zijn van hart en één zijn van zin, men moet daarin bewaren de band des vredes. Waar ongenoegen en verdeeldheid is, daar is de Geest niet.
Dat wil niet zeggen, dat daar geen ernstige dingen kunnen plaats hebben. Petrus staat op in de vergadering van de discipelen onder de schare van honderdtwintig man. Eén plaats was ledig gevallen, namelijk die van Judas. Die zaak stelde Petrus aan de orde. Een ernstige zaak, een vreselijke zaak! Petrus doet het met waardige woorden. Hij vertelt in alle ernst, wat er gebeurd was, maar weidt er ook weer niet te breed over uit. Het was in de Schrift al voorzegd, dat dit geschieden zou, namelijk door David in de honderdnegende Psalm. Waardig spreekt Petrus er over. Hij zegt: „Judas is de leidsman geweest dergenen, die Jezus vingen." Een leidsman der gemeente kan ook worden een leidsman der vervolgers. Het omgekeerde van Paulus! Dan zegt Petrus: „Want hij was met ons gerekend, en had het lot der bediening verkregen." Met ons gerekend, door ons gerekend en hij had de bediening verkregen, door Jezus daartoe verkozen en hij had nog wel de vertrouwenspost gekregen van de schatbewaarder te zijn geweest. Wat waagt de Heere het toch met een mens. Wat moeten wij er toch uit le^ ren, dat wij nooit een zuivere kerk met enkel gelovigen en met enkel Godvruchtige voorgangers kunnen hebben op de aarde. Koren groeit nooit zonder kaf! Met ons gerekend. Het moet ons maar altijd tot ootmoed en tot zelfbeproeving nopen. „Ben ik het, Heere? "
Judas heeft verkregen het loon des verraads.
Judas heeft verkregen, verworven, een akker: Akeldama.
Judas heeft verkregen, dat zijn woonstede woest werd en dat er niemand in zijn woonstede gewoond heeft.
Judas heeft een vreselijke dood gevonden. Hij is voorover gevallen en opengebarsten, zodat al zijn ingewanden uitgestort zijn. Merkwaardig, dat dat in heel Jeruzalem bekend geworden is en dat zij die voor bloedgeld gekochte akker zelf akker des bloeds genoemd hebben: Akeldama.
Judas heeft verkregen, dat hij ging naar zijn eigen plaats. Van hem is gezegd, dat het die mens beter ware geweest, dat hij niet geboren ware geweest. Judas heeft zijn plaats in de kerk verloren en ook zijn ambt in de kerk verloren. En deze man droeg de weidse naam: Godlover.
Deze geschiedenis staat in tussen het hemelvaartevangelie en het Pinksterevangelie. Ik weet het, er staat ook bij de keuze van een nieuwe apostel, maar ook dit staat er in. Het is u bekend, dat er in de kerk hoge voorrechten verkregen worden. Het is u ook bekend, dat er in de kerk veel ontrouw is, ontrouw aan de Heere, ontrouw aan Zijn dienst, ontrouw aan het ambt, ontrouw aan het geld, dat de Heere toebehoort (ook was Judas een dief van Gods geld!), ontrouw aan de broederen, ontrouw aan de goede leer, ontrouw aan een leven, dat God gewijd behoort te zijn. Dit alles staat in schril contrast met de geestelijke volhardende gezindheid met de broederen der honderdtwintig.
Het is wel waar, dat veler ontrouw niet tot de hoogte klimt als die van Judas, maar kleine ontrouw is ook ontrouw.
Het is wel waar, dat alle ontrouw niet zo vreselijk beloond wordt als die van Judas. Hij wordt ten slotte de zoon des verderfs genoemd! Maar wij willen toch wel ernstig manen tot trouw in alle dingen, die de Heere, die Zijn gemeente en die Zijn dienst betreffen. Trouw heeft wat met geloof te maken: het stamt uit dezelfde wortel. En geloof vraagt ten slotte de hele mens. „Gij zult liefhebben de Heere uw God met geheel uw hart en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand, en met geheel uw kracht." Zo leest u èn in het Oude Testament in Deuteronomium 6 : 5 èn in Mattheüs 22 : 37 in het Nieuwe Testament. Eerzucht en geldzucht werden de val van Judas. En alle halfheid en alle dubbelhartigheid brengen ten slotte aan de verkeerde kant.
Gij kunt niet God liefhebben en de Mammon!
Gij kunt niet tot de kerk behoren en tot de wereld.
Gij kunt niet naar de hemel reizen en naar de hel.
Kiest u dan heden, wie gij dienen zult. Hier de smaad der wereld en straks de eer bij God. Of hier de lof der wereld en straks de smaad bij God.
n De kiesvergadering
De vergadering stond onder goede leiding, namelijk onder die van Petrus. Dat is niet de eerste paus geweest. Maar hij was zo van nature de aangewezen man om de leiding te hebben. Hij was naar Marcus de eerste geroepen discipel geweest. Hij was, hoewel een eenvoudig man — zeldzaam begaafd man — een man vol des Heiligen Geestes en des geloofs, een man met een goed verstand, een helder oordeel, doortastend en een bekwaam spreker (leest u daar zijn brieven maar op na). Wat een stijl! Hij was een mens, met gebreken en zonden en niet onfeilbaar, maar ook een man met veel genade en geliefd bij de Heere en ook één, die met een drievoudige liefde de Heere liefhad. Hij was ook de grootste niet. Paulus was groter en misschien ook wel Johannes, maar dat geeft niet. Elk heeft zo zijn talenten.
Petrus begint zijn verhaal over Judas' vacature met de Schriften — David — Psalm 109. Dat is altijd een goed uitgangspunt. Houden daarbij! „Een ander neme
zijn opzienersambt!" „Het is dan nodig, dat van de mannen (let wel: mannen!), die met ons omgegaan hebben al de tijd, in welke de Heere Jezus onder ons is inen uitgegaan, beginnende van de doop van Johannes, tot de dag toe in welke Hij van ons opgenomen is, dat één van hen met ons getuige worde van Zijn opstanding." Petrus wil dus mensen hebben, echt uit de eigen kring der gelovigen. Het moet een man zijn, vol van de Heilige Geest en des geloofs. Hoe kan nu iemand de gemeente leiden of de kerk leiden, die de Heilige Geest niet bezit. Zo'n man bezit een andere geest. Hoe kan nu iemand de kerk - leiden, die dit niet gelooft en dat niet gelooft. Ketterijen blijven nooit bij één staan. Petrus wil dus iemand hebben, die in de kring der gelovigen thuis is en die ook bepaald met hen omgegaan heeft. En dan al de tijd. Van de doop van Johannes af. Vergeet u niet, dat het het apostelschap betreft. Zij zullen dus de kerkstichters zijn en zullen dus van meet af van alles op de hoogte moeten zijn. Als Petrus zegt: „tot de dag toe, in welke Hij van ons opgenomen is, één van hen met ons getuige worde van Zijn opstanding", dan is daarmee wel gezegd, dat de opstanding het kroonstuk van het christelijk geloof is, maar dan is daarmee niet gezegd, dat dit het enige is. In de opstanding ligt natuurlijk Zijn lijden en dood mede begrepen. Het moet een getuige zijn van Christus en van al Zijn werken en doen.
En door het geloof moet vandaag dit de eis zijn, die aan een prediker gesteld mag en moet worden. Kan hij dan al geen ooggetuige zijn, hij zal toch een geloofsgetuige moeten zijn en thuis in de kring der broederen van toen en ook thuis in de kring der broederen van nu. De kerk van vandaag schijnt liever predikers te zoeken, die een boodschap „van" de wereld heeft en die vooral thuis is „in" de wereld. Dit kan niet anders opleveren dan een anti-evangelie en een anti-kerk.
Zijn grondslag, zijn onwrikb're vastigheden Heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd; De HEER', die zich in Sions heil verblijdt, Bemint het meer dan alle Jacobs steden.
God zal hen zelf bevestigen en schragen, En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft, Hen tellen, als in Isrel ingelijfd, En doen de naam van Sions kind'ren dragen.
Dan wordt mijn naam met lofgejuich geprezen; Dan zullen daar de blijde zangers staan. De speelliên op de harp en cimbel slaan, En binnen u al mijn fonteinen wezen.
Het lot viel op Matthias
„En zij stelden er twee, Jozef, genaamd Barsabas, die toegenaamd was Justus, en Matthias."
Er wordt door de broeders een tweetal gesteld, misschien door de elven, misschien vanuit de vergadering. In elk geval boden Jozef en Matthias niet zichzelf aan. Dat komt ook voor in de kerk en het komt nogal eens vaak voor, dat sommige mensen zichzelf presenteren. Zo eens wat vaak spreken in de vergadering van de gemeente, zo eens de aandacht zoeken te trekken, zo eens laten blijken, dat zulk een ambt hun niet onwelgevallig is! Neen, het tweetal wórdt gesteld. Zij stelden er twee! Dit stellen zal niet geschied zijn dan in verband met dat voorgaande bidden en smeken. Hier hebben geen partijschappen en voorkeur gegolden. Dit kunnen wij afleiden uit de eerste en meest bekende van het tweetal, dat ons overigens behalve uit deze Schriftplaats volkomen onbekend moet zijn. Nimmer hoorden wij eerder van hen en ook later vernemen wij van hen niet. Maar dat Jozef nummer één gesteld is, zal wel te verklaren zijn uit het feit, dat hij de toenaam Barsabas voerde, dat is „zoon van de eed". Dat kan zijn, dat hij een man was, die bekend stond om zijn onkreukbare trouw, een man van zijn woord.
Die mensen hebt u, die niet veel zeggen, maar wat zij zeggen, daar kunt u op aan. Dat is in het hele leven veel waard, maar dat is vooral in de kerk veel waard. In de Bergrede zegt de Heere Jezus: „Laat uw ja ja zijn en uw neen neen." In het geestelijke en vooral in de leiding van de gemeente moet men weten, dat iemand niet vandaag afkeurt, wat hij gisteren goedkeurde. De kerk moet weten, waar zij aan toe is, wat er mag en wat niet mag. En vooral in de leer moet iemands ja ja zijn en zijn neen neen. Wat wordt de standvastigheid geprezen in de bijbel. Een ouderling in Elburg zeide vroeger: „Iemands avond moet overeenkomen met zijn morgen." Iemand, die leerstellig vandaag hiert hoort en morgen daar, is tenslotte nergens geaccepteerd.
Barsabas: zoon van de eed. Hij werd dan ook toegenaamd Justus, dat is: de rechtvaardige. Een man dus uit één stuk, een sieraad voor de gemeente, een steunpilaar.
De andere is dan Matthias, waarvan niets bijzonders gezegd wordt, dan alleen dit, dat hij op een tweetal gezet wordt. Hij moet intussen van gelijke waarde geweest zijn als Jozef — Barsabas — Justus, want zij kunnen uit hen geen keus maken, zij vinden ze gelijkwaardig. Jawel, die mensen hebt u in de kerk, die zich geen enkele naam verwierven, maar die toch wat zijn. Vol van de Heilige Geest en vol van geloof. Het is geen kleinigheid, om waardig gekeurd te worden door de hele gemeente, om het apostelschap te aanvaarden in Jezus' kerk en om eens te zitten op een troon, om te oordelen één van de stammen Israëls. Daar zijn van die onopvallende figuren in de kerk, die intussen voor de kerk van betekenis zijn, al blijven zij op de achtergrond.
De vergadering stemt niet, maar bidt tot de Kenner der harten om één aan te wijzen, die Hij uitverkoren heeft. De vraag kan rijzen, waarom ze niet uit de hele vergadering God iemand hebben laten aanwijzen tot de bediening van het apostelschap? Het is in de kerk van ouds de gewoonte geweest, dat de apostelen als medearbeiders Gods in de middellijke weg gedaan hebben, wat zij konden. En dat nooit zonder vooraf bidden en smeken. Maar waar zij niet verder konden gaan, daar gaven zij de beslissing in de hand des Heeren. En zo wierpen zij hun loten.
Het lot werpen mag alleen geschieden in heilige zaken. De Spreukendichter zegt: „Het lot wordt in de schoot geworpen, maar het ganse beleid daarvan is van de Heere." De Urim en de Tummim — de lotsstenen in de zak van de borstlap van de Hogepriester, kon in het Oude Testament onoplosbare zaken uitmaken. Zo geschiedde het hier in deze eerste kerkvergadering. Men zij in het algemeen voorzichtig daarmee. De aanroeping van de naam des Heeren is een zekere zaak. De Heere kan aanwijzing doen door Zijn Woord en vooral ook door de weg der voorzienigheid. En in die voorzienigheid is het belang der kerk een doorgaans duidelijk aanwijsbare zaak en zijn ook de merkelijke gaven van geloof en godsvrucht en talenten bij de candidaten ook menigmaal merkelijke tekenen van God, tot de vervulling van ambten.
In elk geval: het lot is in deze zaken naar het woord uit de Spreuken geoorloofd en werd Matthias gekozen. Later draagt Paulus aan Timotheüs en Titus op om om te zien naar ouderlingen van goede getuigenis en bekwaam om te leren, alsook, die hun eigen huizen wel wisten te regeren en bijzonder die vasthielden aan het getrouwe woord, dat naar de leer is, opdat zij machtig zijn, beide om te vermanen door de gezonde leer en om de tegensprekers te wederleggen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juni 1971
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juni 1971
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's