Geloof en gevoel
Veel verwarring en duisternis werpt menige zoekende ziel op zich door geloof en gevoel met elkaar te verwarren. Bovendien komt daar dan meestal bij, dat ook wet en evangelie door elkaar worden gehaald.
Als een zondaar de rust in het leven is opgezegd en hij naar vrede en bevrijding uitziet, wacht hij — zo ligt het in zijn aard — op het gevoel der genade, opdat hij geloven mag, dat God in Christus in gunst aan hem gedenkt.
Mag ik beginnen het te wijzen op de geschiedenis van de bloedvloeiende vrouw. Zij was een krom gegroeid hoopje ellende. Twaalf jaren lang was haar levenskracht van dag tot dag weggevloeid. Overal had ze heil gezocht. Tenslotte was haar leeftocht op. Zij was een uitgestotene, mocht volgens de wet niemand aanraken en niet tot de tempel naderen (Lev. 15). Zo werd zij door de wet gezet buiten Gods gemeenschap.
Ik wil nu bijzonder wijzen op haar over-
leg: Indien ik maar zijn (Jezus ) klederen mag aanraken, ik zal gezond worden (Markus 5). Hiertoe kwam ze, toen ze van Jezus hoorde. Toen derhalve het Evangelie tot haar in haar nood gekomen
was. O ja, ze zal al wel eerder van Jezus gehoord hebben, maar toen was het aan haar voorbij gegaan. Nu echter greep de boodschap haar vast. We hebben er deze les uit te trekken, dat niemand voor zijn zielekwaal aandacht voor Jezus als enige Heelmeester zal hebben, indien hij niet reddeloos en radeloos met zichzelf en alles en allen aan een einde is gekomen. Dit bedoel ik niet in wettische, maar in evangelische zin. In wettische zin wordt dit door een mens gehanteerd, als hij zich als voorwaarde stelt van zó diep en zó afgesneden vernederd te moeten zijn, aleer hij tot Christus kan komen. Echter wordt het in evangelische zin verstaan als we met Ralph Erskine stellen: „indien gij maar zover vernederd zijt, dat gij ziet, dat Christus van enig gebruik voor u zou wezen, en dat gij door Hem geholpen zoudt kunnen worden wanneer gij Hem hadt." En dan laat Erskine er verder op volgen: „Dan bid ik u, om des Heeren wil, blijft niét van Christus af, door te wachten naar enige andere voorbereiding. Want dan zal de wet daardoor zo veel vat op u krijgen, dat ze niet zal toelaten, dat gij de belofte op u zult toepassen. De wet zal zeggen: „gij moet eerst deze en gene hoedanigheid hebben, vóór gij tot Christus komen moogt, en de belofte op u toepassen." Doch wanneer men die hoedanigheid dan al bekwam, dan zou ze weer zeggen: „houdt af, want gij zijt een zondaar; gij moet volmaakt zijn, vóór gij komen moogt", en zo zou daar geen einde aan zijn. Gij zult nooit tot Christus komen, indien gij nergens anders dan naar de stem der wet luistert, en naar de wettische neiging en consciëntie, welke van nature binnen in u zijn. — Het is waar, indien gij tot Christus, of tot de belofte komen wilt, met enige conditiën of hoedanigheden, en u verbeelden, dat gij aldus doen moet, zo is dat vermetelheid maar geen geloof. Want dan onderneemt gij met God te handelen op de oude conditionele weg van het verbond der werken. Dus zult gij het zeker bederven en niet voorspoedig zijn. Maar indien gij tot Christus komt, die u in de belofte aangeboden wordt, ten einde gij alles om niet zoudt mogen ontvangen, om Gods eigen naams wil, en om zijns Zoons Christus wil, dan moogt ge met vrijmoedigheid komen, zonder vrees voor vermetelheid." (De zwangere belofte en haar vrucht, blz. 101).
Zo heeft de bekommerde van hart in zijn overleg en zielswerkzaamheden wet en evangelie wel te onderscheiden. —
Letten we nu weer op het gezegend overleg van die bloedvloeiende vrouw: „Indien ik maar zijn klederen mag aanraken, ik zal gezond worden." Dat was gèloof. Als we aan dat overleg in het geloof vreemd zijn, komt dat alleen omdat we vasthouden aan onszelf en in onszelf wat zoeken. Het zij tot zielsbestiering gezegd. Uit het overleg van die vrouw spreekt allereerst grondig besef en erkennen van eigen onwaardigheid. Zij achtte zich immers niet waard, dat Jezus naar haar zou omkijken, laat staan, dat zij Hem in de ogen zou zien. Maar ze kon niet buiten Hem. Het is het geloofsoverleg van een vluchtende ziel, naar de bekende dichtregels:
Ik trek de stoute schoenen aan, ik wil naar Jezus henengaan, want zo ik weigeren bÜjf. dan is mijn dood en ondergang gewis.
Vervolgens was er in het hart van deze vrouw bij de erkenning van alle onmogelijkheden aan haar kant overgave aan het Woord, dat zij aangaande Jezus had gehoord. — Ja, stel u zó Jezus' gewilligheid om zalig te maken en zijn genadekracht tot uw behoud voor.
Zo is de Heilige Geest met zijn bediening over en in u bezig. —
Verder heeft deze vrouw zichzelf er aan gewaagd. Ja, doordat ze haar aandacht op Jezus richtte verloor ze al het hare uit het oog. Om Jezus deerde het haar niet meer al kreeg ze een duw, schop of scheldwoord. De wet verdoemde haar. Jezus was haar toevlucht, het Woord dat zij aangaande Hem gehoord had.
Dan, ze waagde er ook Jezus aan, want zij maakte Hem door Hem aan te raken volgens de wet onrein (Lev. 15).
Het staat geschreven tot onze leiding en ons nut. We mogen op deze wijze Jezus onrein maken in toeëigening: Hij mijn onreinheid. Want Hij is om onze zonden verwond en om onze overtredingen ver-
brijzeld. Zo wil de Heilige Geest de bekommerde vanwege zijn zondebreuk in het geloof werkzaam doen zijn met het Evangelie, in het verlaten van de weg der wet, omdat deze laatste een doodlopende is.
Die vrouw is ook doorgebroken door de haag van menselijke vooroordelen en weerstanden. Wat kunnen mensen in de weg staan, zelfs kinderen Gods! In het zich richten —- door de nood gedreven - — op het Evangelie alleen dringt de ziel door de mensen heen en stoort zich niet aan het gepraat dergenen die haar omringen.
Waarom ik dit alles naar voren breng? — Is het dan niet zo, dat deze vrouw pas haar levenskracht voelde terugkeren, nadat ze Jezus' klederen had aangeraakt. Hier wordt ons geleerd te onderscheiden tussen geloof en gevoel. Het geloof richt zich op het Woord van het Evangelie. Het gevoel komt en wordt genoten als vrucht. Zo leert de Heilige Geest.
Dat we toch recht mogen onderscheiden. Het grote struikelblok is dat de ziel eerst gevoelen wil, aleer hij gelooft, ja dat hij zijn geloof daarvan afhankelijk stelt. Maar dat is niet anders dan de wet op naam van het Evangelie schrijven.
Ik wil nog wat doorgeven van het onderwijs van Ralph Erskine dienaangaan-, de in zijn reeds genoemd boek. Aangaande het verschil tussen het geloof en het geestelijk gevoel schrijft hij: „Het geloof neemt bezit van de belofte, maar het gevoel is een begonnen bezitting van de beloofde zaak. Het geloof is een aannemen van de belofte, maar het gevoel is een genieten van hetgeen beloofd is. Het geloof is een aannemen van Gods Woord, en het gevoel is een gevoelen van zijn werk, in overeenkomst met het Woord. De verzekering, welke men gemeenlijk alzo noemt, is gans geen geloof, maar gevoel; want ze is niet gegrond op het Woord buiten ons, maar op Gods werk binnen ons. Zij is de vrucht en de uitwerking van het geloof, maar niet deszelfs direkte daad. Zij is de terugstuiting van het geloof en van andere genaden, en het zien bij het licht van Gods Geest, dat men geloof heeft. Het geloof leeft op de belofte en het gevoel op de vervulling daarvan. Door het geloof gelooft een gelovige de waarheid van de belofte, maar door het gevoel smaakt hij daarvan de zoetheid. De verzekering des geloofs spreekt aldus: „Ik ben verzekerd, omdat God het zegt"; maar de verzekering van het gevoel zegt: „Ik ben verzekerd, omdat ik het gevoel." Een behoorlijk onderscheid te maken tussen deze twee zaken, zou van groot gebruik en nut kunnen zijn." —
Bij het lezen van dit heerlijk geschrift van één der Erskines wil je telkens ophouden om bepaalde opmerkingen door te geven. Zo b.v.: Een wettische leerwijze geeft een mens meer te doen om de zaligheid, dan hij doen kan; maar een evangelische leerwijze geeft hem minder te doen, dan hij doen wil. Want niemand is gewillig om door vrije genade gezaligd te worden, voordat God zelf hem op de dag van zijn heirkracht gewillig maakt. — Zo leidt een wettische leerwijze een mens in zichzelf; doch een evangelische leidt hem buiten zichzelf tot Christus om en tot alles.
De zondaar in zijn onmacht wordt aldus door Erskine aangesproken: Zijt gij een machteloos zondaar, die bevindt, dat gij, hetgeen God u aanbiedt, niet kunt aannemen? Hier is een schat van versterkende genade voorhanden, in deze belofte: „Hij geeft de moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft." Jes. 40 : 29. En „Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag Uwer heirkracht", enz. Ps. 110:3. Daar wordt kracht beloofd, en er zou, u aangaande, hulp in Israël zijn, indien gij onder het gevoel van uw machteloosheid uitriept: O Heere! Schenk mij kracht, om mij bekwaam te maken; de belofte op mij toe te passen. Want het geloof wordt nooit geoefend onder een gevoel van kracht, maar onder een gevoel van machteloosheid. Nooit redeneert het geloof op deze wijze: ziet, nu heb ik kracht; ziet, nu heb ik sterkte in mijzelf, daarom zal ik door de ontvangen genade zó en zó doen. O nee! Zo spreekt het geloof nooit; maar het spreekt aldus: O!, ik heb geen kracht of sterkte in mijzelf. Ook heb ik die nooit gehad; daarom zal ik buiten mijzelf gaan en zeggen: In de Heere heb ik gerechtigheid en sterkte; volgens de belofte: „Men zal van mij zeggen, gewisselijk in de Heere zijn gerechtigheden en sterkte", Jesaja 45 : 24.
Steeds is Erskine er op uit om de zon-
daar zijn verlorenheid onder de ogen te brengen en de algenoegzame Christus aan te prijzen. Hij weet zich daarbij instrument van de Heilige Geest, omdat hij spreekt naar het Woord. „Daarom is het ook", zo schrijft hij, „wanneer de Geest des geloofs wordt uitgezonden, dat Hij de mens komen doet onder het begrip van een verloren zondaar tot een Zaligmaker; als een arme en verlorene tot een Borg, en als een vuil en onrein vat, ledig zijnde van alles goeds, tot een onmetelijke oceaan van alle volheid, waar alle genade verkregen kan worden. —
Ik heb zo maar enige grepen gedaan uit de bladzijden 85—110 van dit boek. Graag zou ik het in handen zien van allen, die worstelen in de nood en bekommernis hunner ziel om licht en leven voor God in het aangezicht van Jezus Christus.
Ik wil nu eindigen met een opmerking van Erskine ten opzichte van de bediening des Woords: „Niemand kan behoorlijk de wet, als verbond prediken, tenzij hij Christus verkondige als het einde der wet. Insgelijks kan ook niemand, zoals het behoort, de wet als regel prediken, tenzij hij Christus verkondige als het begin van
haar" (blz. 116).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 november 1971
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 november 1971
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's