Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van onze rechtvaardigmaking door het geloof in Jezus Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van onze rechtvaardigmaking door het geloof in Jezus Christus

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus, met al Zijn verdiensten omhelst, zich eigen maakt, en niets anders meer buiten Hem zoekt. Want het moet noodzakelijk volgen, óf dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, of zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft. Nu, dat men zeggen zou, dat Christus niet genoegzaam is, maar dat er nog benevens Hem iets meer toe behoeft, ware een al te ongeschikte Godslastering; want daaruit zou volgen, dat Christus maar een halve Zaligmaker ware. Daarom zeggen wij terecht met Paulus: „dat wij door het geloof alleen" of „door het geloof zonder de werken gerechtvaardigd worden", Rom. 3 : 28. Doch wij verstaan niet, dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is dat ons rechtvaardigt; want het is maar een instrument, waarmee wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen; maar Jezus Christus ons toerekenende al zijn verdiensten, en zo vele heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze rechtvaardigheid, en het geloof is een instrument, dat ons met Hem in de gemeenschap van al zijn goederen houdt, dewelke onze geworden zijnde, ons meer dan genoegzaam zijn tot onze vrijspreking van onze zonden.

Art. XXII N.G.B.

Het ontstaan van het geloof

Na in de artikelen 17-—21 gehandeld te hebben van de oprichting van de gevallen mens door Christus Jezus, volgt nu in de artikelen 22 tot 26 de rechtvaardigmaking en de heiligmaking door Christus Jezus of door het gelóóf in Christus.

Hier is dan de rechtvaardigmaking, waarmee de kerk, zoals van ouds gezegd, staat of valt. Luther wordt niet moede op dit stuk telkens de volle nadruk te leggen. En ook Calvijn noemt het de hoofdsom van de ganse vroomheid. Nu dan het artikel.

„Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een waar geloof." Daar is te bekomen de ware kennis van de grote verborgenheid van Christus en Zijn werk. Dat is inderdaad een grote en zeer waardevolle verborgenheid. Dit is de parel van grote waarde uit het Evangelie. Dit is de schat in de akker verborgen. Het is een verborgenheid, die verborgen was van alle eeuw, maar die ten laatste geopenbaard is in Gods Zoon. Het is een verborgenheid voor de kinderen der ongehoorzaamheid, die verloren gaan, het is een verborgenheid voor de wijzen en verstandigen, maar die toch de kinderkens wordt geopenbaard. Christus als de Zoon Gods, als de Koning van het Koninkrijk, ging verborgen in Zijn knechtsgestalte. Nochtans was Hij de Koning vol van genade en waarheid. Christus en Zijn Koninkrijk gaan nog verborgen onder de dwaasheid van het Evangelie des kruises. En Christus en Zijn Koninkrijk zijn nog een dwaasheid in degenen die verloren gaan, maar zij zijn een kracht Gods — tot zaligheid — een iegelijk, die gelooft. Het geldt niet alleen een verborgenheid, maar een grote verborgenheid en hoe groter de verborgenheid, hoe dieper het geheim, hoe groter het heil van dat geheim, hoe groter en belangrijker, hoe waardevoller de zaak. Inderdaad: de parel van grote waarde.

Inderdaad: de schat in de akker.

De kennis van deze verborgenheid is te bekomen. Niet een twijfelachtige kennis, van het kan er zijn, 't kan er ook niet zijn. Niet een vage kennis, van hoe zal het toch wel zijn en hoe groot zal het wel zijn. Neen, het is een ware kennis. Niemand minder dan de Heilige Geest verleent ze, werkt ze, ontsteekt ze en onderhoudt ze. Hoewel niemand deze verborgenheid zal doorgronden, waar ons kennen ten dele is en ook ons profeteren, ons spreken daarover, ten dele is, is het toch een ware kennis. Men zal, als men in de heerlijkheid Jezus ontmoet, bekennen: de helft was ons niet aangezegd. Men zal daar verstaan: wat in geen mensenhart is opgeklommen, dat heeft God weggelegd voor degenen, die Hem vrezen. En toch zal men zien: En toch Deze was het, in Wie wij geloofd hebben. En toch Deze was het, die ons verkondigd is. Al de raad Gods tot onze verlossing in Christus heeft de Heilige Schrift ons geopenbaard, heeft Paulus ons verkondigd en hebben achter hem ook de dienaren van het Evangelie verkondigd.

De kennis van déze verborgenheid van Christus en Zijn werk nu is te bekomen door een waar geloof. Ware kennis door een waar geloof. Zij wordt niet bekomen door wetenschap, niet door de wijsheid dezer wereld. Hoe groot die ook moge zijn, zij geeft niet de sleutel tot de verborgenheid des Evangelies. Dat geeft het geloof alleen. De kerk ontvangt dit geloof. De kerk hanteert dit geloof. Het geloof is de gave Gods. Het geloof is de gave van de Heilige Geest, Wien het alleen eigen is, om Christus en al Zijn weldaden bekend te maken. „Die gekomen zijnde, zal het uit het Mijne nemen en u verkondigen", zegt de Heere Jezus. „Die zal Mij verheerlijken", zo zegt Hij.

De Heilige Geest, Die onwederstande^ lijk werkt, is de toegang vrij tot elk men-' senhart. Geen hart zo gesloten, zo versteend, zo onbuigzaam en vijandig, of Hij kan daarin toegang verkrijgen. Hij ontsteekt dat geloof in onze harten. Niet slechts in onze hand, niet slechts in onze mond, niet slechts in ons verstand, maar in onze harten. Daar, waar ons leven klopt. Daar, van waaruit de uitgangen des levens uitgaan, zodat èn hart èn mond èn verstand er door in werking gesteld worden.

En de Heilige Geest geeft een waar geloof, niet één dat alleen bestaat in historische kennis der dingen, niet één dat maar voor een tijd meegaat, niet één dat zich slechts op wonderen beroept, hetzij aan ons of door ons gedaan. Neen, het ware geloof.

En wat is dat? Dat omhelst Christus. Dat omhelst al Zijn verdiensten. De Heilige Geest heeft in de Schriften Christus en al Zijn verdiensten te boek gesteld. De Heilige Geest heeft Christus en al Zijn verdiensten doen prediken. De Heilige Geest wekt nu het geloof, dat in de kennisname van zonde en ellende, nu kennis maakt met Christus en met al Zijn genadeschatten en Christus aanneemt. Dat geloof neemt niet alleen Christus en Zijn genaden aan, omvat het niet alleen, maar omhelst Hem met al de liefde van zijn hart, met al de drang, met al de nood van zijn

schuldig hart. Dit omhelzen als het liefste, wat er ooit te beminnen was, is de meest innige wijze van zich eigen maken. Het hart dat dit doet, wil en durft niets anders meer buiten Hem zoeken. Hier is 't woord van de gelovige psalmdichter: Niets is er waar ik in kan rusten. Bezwijkt dan ooit mijn hart of mijn vlees, zo zijt Gij de Rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid.

Dat is het waar geloof, dat de Geest ontsteekt in onze harten, naar de belijdenis der kerk. Zegge onze ziel daar amen op.

Het voorwerp van het geloof

Wie is Hij dan, die de ganse kerk zo omhelst? Weet, dat Hij de Christus is, Jezus onze Heere.

„Want het moet noodzakelijk volgen, óf dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij; óf, zo het alles in Hem is, dat degene, die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft. Nu dat men zeggen zoude, dat Christus niet genoegzaam is, maar er nog benevens Hem iets meer toe behoeft, ware een al te ongeschikte godslastering; want daaruit zou volgen, dat Christus maar een halve Zaligmaker ware. Daarom zeggen wij terecht, met Paulus, dat wij door het geloof alleen, of door het geloof zonder de werken gerechtvaardigd worden."

Hier staat het dan met ronde woorden, wat de Heere Jezus voor ons is en zijn moet. Of niet alles, wat tot onze zaligheid dient, is in Jezus. Of de gelovige, die Jezus Christus bezit, heeft in Hem de hele zaligheid. Of wij hebben bij Jezus allerlei nodig, of wij hebben aan Jezus genoeg voor tijd en eeuwigheid.

Daar is heel wat te zeggen over wat men naast en bij Jezus meent nodig te hebben. U denkt terecht aan Maria, als middelares des hemels. Aan de tussenspraak van heiligen, die eens op aarde woonden of nog wonen. Aan de offeranden en de aflaten, die na iemands dood, of vóór iemands dood toegevoegd worden aan het enig en algenoegzaam offer van Christus. U denkt even terecht aan gewicht, dat in protestantse kringen gelegd wordt op de overtuiging van zonden (op zichzelf een nodige zaak, om als zondaar tot Jezus te gaan), wat men gaarne gepaard laat gaan met boetvaardigheid en berouw (wat ook al weer niet gemist kan worden). Maar al deze dingen doen niets van onze schuld af èn doen niets aan het enig en volkomen offer van Christus toe. Noch de diepte van de zondekennis, noch ons berouw, noch onze tranen, noch onze boetvaardigheid kan het offer van Christus vervangen of aanvullen.

In het offer van Christus ligt inderdaad onze zaligheid, onze volle zaligheid. Zodat degene, die Christus door het geloof bezit, — ik zeg: die Hem door het geloof bezit — die heeft zijn hele zaligheid. Die God is onze zaligheid, die God is onze volkomen zaligheid. Die God is ons een God van heil. Als men zou zeggen — en het wordt gezegd — dat Christus' offer niet genoegzaam is, maar er nog benevens Hem iets meer toe behoeft, dat zou godslastering zijn. Een ongeschikte godslastering.

Dat wil zeggen een godslastering, die u het doel doet missen. Zulk een geloof is ijdel. Dat berooft u hier van al de troost des geloofs. Dat berooft u in het eind van al de hoop voor de eeuwigheid. Dan zou Christus maar een halve Zaligmaker zijn, een helpende Zaligmaker. En die helpt u niets, als u het zelf voor de helft moet doen of voor welk deel ook.

Daarom zeggen wij - — en dan hebben wij Paulus als een voorbeeld in dit zeggen: dat wij door het geloof, of door het geloof zonder de werken gerechtvaardigd worden. Het wil niet zeggen, dat de werken er niet op volgen zullen! Zeer zeker wel, maar die verdienen niets, die doen aan Jezus' offer niets toe. Zo min als onze ontdekking, hoe diep ook, ons schuldgevoel, hoe smartelijk ook, ons berouw, hoe oprecht ook, onze boetvaardigheid, hoe bereidvaardig en mild ook, iets aan Jezus' offer kunnen of zullen toedoen. U gaat hopelijk zien hoe groot van waarde het geloof is. Geen wonder, dat is een gewrocht van de Heilige Geest. Geen wonder, het doet u bekomen de grote verborgenheid: Christus en Zijn weldaden. Geen wonder, het is het enige middel om de hand op Jezus te leggen, amen op Zijn offer te zeggen. Geen wonder: het geloof alleen omhelst Christus... en Zijn heil.

Gij zijt mij, HEER', ter schuilplaats in gevaren, Gij zult mij voor benauwdheid trouw bewaren; G' omringt me, daar Ge mij in ruimte stelt, Met blij gezang, dat mijn verlossing meldt. Mijn leer zal u, o mens, naar 't recht doen hand'len En wijzen u de weg, die gij zult wand'len. Ik zal u trouw verzeilen met mijn raad, Terwijl mijn oog op u gevestigd staat.

Rechtvaardig volk, verhef uw blijde klanken Verheugd in God, naar waarde nooit te danken, Zingt vrolijk, roemt zijn deugden t' aller tijd, Gij, die oprecht van hart en wandel zijt.

Niet om het geloof, maar door het geloof

„Doch wij verstaan niet, dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is, dat ons rechtvaardigt; want het is maar een instrument, waarmee wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen. Maar Jezus Christus, ons toerekenende al Zijn verdiensten, en evenzo vele heilige werken, die Hij vóór ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze rechtvaardigheid; en het geloof is een instrument, dat ons met Hem in de gemeenschap aller Zijner goederen houdt: dewelke de onze geworden zijnde, ons meer dan genoegzaam zijn tot onze vrijspreking van onze zonden."

Het geloof rechtvaardigt ons niet, maar het geloof stelt voor de armen die Christus omhelzen. Het geloof stelt voor de armen, die Zijn rechtvaardigheid omhelzen. Als uw vader door hard werken en met de inzet van zijn leven u een groot vermogen nalaat, dan verdient u toch met het D z v i d h in ontvangst nemen van die erfenis niets? Hoe erg dan als mensen niet het geloof op hoge prijs stellen. Wel zo erg als zij daaraan zoveel verdienende waarde aan toekennen! Dan zet men meer op eigen geloof dan op Jezus' offer! Het geloof rechtvaardigt zelf niets en niemand. Het geloof verzoent, betaalt niets. Het is maar een instrument, een aanvaardende hand. een omhelzende arm.

Christus rekent ons toe al Zijn verdiensten. Denkt u dat in: dat heilige bloed, dat Hij stortte, dat verzoenende, dat met God verzoenende bloed, dat voor alle zonden betalende bloed, dat van alle zonden reinigende bloed, dat rekent Hij Zijn gelovigen toe. De priester in het Oude Testament nam van het offerdier, dat hij slachtte voor een offeraar, het bloed, dat hij offerde en streek daar wat van op het rechter oorlapje van de offeraar, op de rechterduim van de offeraar en op diens rechterteen, ten teken dat aan die hele man werd toegepast de vergeving van zonden door dat vervangende bloed.

Maar Jezus rekent toe niet het bloed van een offerlam, dat de gelovige brengt en niet het bloed van een ander, maar Zijn eigen bloed, dat zo ongezocht, dat zo ongevraagd gestort werd. En dat past Hij toe aan Zijn schuldverslagen gelovige. Veel intenser dan op oorlapje, duim en teen. Hij past dat toe, reinigend die hele mens, reinigend zijn hart, zijn ziel, zijn geweten, zijn lichaam, zijn verleden en zijn toekomst. Hij besprengt hem ermee. Hij doopt hem er in. Hij wast hem er mee. Al Zijn verdiensten: Jezus' gebeden en Jezus' smekingen in Gethsemané en aan het kruis < — die rekent Hij elk boetvaardig, elk schuldbewust gelovige, die Hem omhelst, toe. En ook al Zijn heilige werken, die Hij gedaan heeft voor ons en in onze plaats, die rekent Hij toe. Wat woudt gij nog voor verdienende werken daaraan toevoegen? Ik zou zeggen: uw werken? Brengt ze toch niet in rekening! Maar als gij op Zijn borgtochtelijke werken ziet, brengt dan maar veel werken der dankbaarheid voort. Veel werken der dankbaarheid. En zegt dan: „Onze beste werken zijn niet dan met zonden bevlekt en bezoedeld."

Vraagt gij ten slotte naar de waardij van het geloof? Zij is deze, maar niét dan deze, maar dan ook deze, dat het ons met Hem niet alleen in gemeenschap bréngt, maar ook met Hem in gemeenschap hóudt. Daarom is het geloof van grote waarde! En de waardij van het geloof is ook deze. dat het ons met al Jezus' goederen in gemeenschap houdt. Niet alleen brengt, maar ook houdt. En met deze gerechtigheid spreekt onze God ons vrij en zal Hij ons vrijspreken.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 december 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Van onze rechtvaardigmaking door het geloof in Jezus Christus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 december 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's