Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE MINSTE DE MEERDERE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE MINSTE DE MEERDERE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(5)

Aldoor hebben we het licht laten vallen op het eerste gedeelte van dat merkwaardige woord van de Heere Jezus: „voorwaar zeg Ik u, onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgetaan meerder dan Johannes de Doper; och die de minste is in het Koninkrijk er hemelen, is meerder dan hij."

Dat laatste vraagt thans onze aandacht: doch die de minste is in het Koninkrijk hemelen, is meerder dan hij. der

Wat daarmee de Heere bedoelde moet ons wel duidelijk worden, als we maar letten op die bijzondere plaats, die Johannes innam als heraut van de Koning. We hebben er aldoor op gewezen, dat krachtens zijn ambt Johannes als de laatste en grootste profeet nog tot de oude bedeling behoorde. Wel stond hij op de drempel

van de nieuwe dag. Maar hoewel het Koninkrijk Gods in Christus wel verschenen was. zo was het toch nog niet gevestigd in het volbrachte zoenoffer. Het bruggehoofd was wel geslagen en de Koning was wel aan land, maar de beslissende slag moest nog worden geleverd. Golgotha en Pasen waren er nog niet als vervulde heilsfeiten, hoezeer ze er ook waren — als ik het zo mag uitdrukken — in het voornemen Gods.

Daar de Heilige Geest is de Geest van Vader en Zoon, loopt Hij nimmer Hen vooruit. Daarom kon Hij ook niet — hoe zeer Hij ook werkte — als de Pinkstergeest de kennis der verzoening in het hart van zondaren brengen en die verzegelen.

Welnu, voor dat alles bleef Johannes staan. En ook al heeft hij gesproken over het Lams Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt, en ook al heeft hij Jezus als zodanig onderkend en aangewezen, zo bleef er toch een sluier voor hem hangen.

In dat licht hebben we toch ook ongetwijfeld zijn vraag te verstaan, waarmee hij zijn discipelen tot Jezus zond. Natuurlijk uit de grote nood van zijn ziel. Het is daarom niet Schriftuurlijk om deze vraag zo in te kaderen in het leven der kinderen Gods van de nieuwe dag, dat ze er eenvoudig in opgenomen is en blijft. Bij deze laatste gedachte trekt men er zich dan als het ware aan op: Ook Johannes twijfelde nog... Nog afgezien van de vraag, of hier zonder meer aan twijfel moet worden gedacht (ik meende de vraag ten dele anders te moeten verstaan), begaat men hier de fout een bepaalde wangestalte of gemis van afsnijding en doorbraak des geloofs te willen goedpraten met op de Doper te wijzen. Daarbij verliest men dan geheel uit het oog, dat wij in een andere bedeling staan dan waarin Johannes nog verkeerde.

Ik bedoel hiermee zeker niet te ontkennen, dat de gelovige in de nieuwe dag allerlei aanvechtingen kan hebben te verduren en dat er verschillende trappen van geloofskennis zijn, maar wel bestrijd ik de voorstelling als zou de zekerheid aangaande onze staat voor de eeuwigheid in het geloof in Christus eigenlijk boven het normale leven van. Gods kinderen uitgaan. Dat laatste is onschriftuurlijk en onreformatorisch. Ons leven moet — zal het wel zijn — verklaard liggen in Gods Woord. En in deze hebben ons de brieven veel te zeggen, daar zij geschenk zijn van de verheerlijkte Christus in Zijn Pinkstergeest. Het is wel een kwade zaak, als we ons leven Gods laten uitleggen. Dan leggen we onszelf er eerst in, om ons er dan uit te halen.

Als Gods levende Kerk in onze dag beneden haar Pinksterstand leeft (in het algemeen dan genomen), moet dat erkend en beleden worden. Ach, dat we daarin eerlijk voor Gods aangezicht mogen zijn en daarmee in de schuld voor Hem komen! Voert de aardsgezindheid ons niet ver van de Heere af? Schrijnt daarom het gemis niet?

Het gaat er tenslotte niet allereerst om, of we zalig worden, maar of God aan Zijn eer komt. Waar is het sieraad, waarmee de bruid voor haar Bruidegom versierd is?

Heeft dan Johannes op de drempel het Koninkrijk aangekondigd, in Jezus is het verschenen. Hij heeft niet alleen het Koninkrijk van genade, vergeving en vrede gepredikt, maar hij heeft het ook in Zijn eigen Persoon geopenbaard. En die Hij roept en vergadert zijn kinderen des Koninkrijks. Zij delen in de gemeenschap met Christus: zij staan niet voor, maar in het Koninkrijk.

In de voortgang van Jezus' werk is dat Koninkrijk van Gods genade ontsloten. Eerst is Jezus lerend bezig geweest, terwijl Hij met womieren Zijn leer bevestigde. Daarna heeft Hij in de weg van versmading het offer van Zijn leven gebracht. De machten heeft Hij op het vloekhout te schande gemaakt; duivel en hel heeft Hij onder Zijn voet gelegd. Hij heeft de kluisters van de dood verbroken en is uit het graf getreden als Hoofd van Zijn Kerk in eeuwige heerlijkheid. Hij is voor het oog met gejuich omhoog gevaren. Hij heeft Zijn Kerk meegenomen. Hij is door Zijn Vader gekroond met eer en heerlijkheid, gezet aan Diens rechterhand. Zo is Hem als Hoofd Zijner Kerk alle macht gegeven in hemel en op aarde.

Daar is onze Immanuël: Wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond. Maar we zouden Hem niet zien, indien we niet zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn door de Geest, die uit God is. En we zouden niet onze blindheid uitschreien, belijdenis van onze zonden en dwaasheid doen en weer ogenzalf en bij vernieuwing licht in de ogen krijgen om Hem te aanschouwen, indien niet waar was het woord, dat de scheidende Zaligmaker aan Zijn Kerk heeft achtergelaten: En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; namelijk de Geest der waarheid, welke de wereld niet kan ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn (Joh. 14 : 16 en 17).

Ja zeker, Immanuël heeft Zijn Kerk geen wezen gelaten. Hij heeft Zijn Geest van de Vader neergezonden. De Geest komt met Zijn bediening uit de verheerlijkte Christus en het goddelijk genoegen van de Vader in de verheerlijking van Zijn Zoon als Hoofd Zijner duurgekochte Kerk. Die Geest is het nu, die door het Woord Christus' gemeente vergadert, regeert en beschermt, en haar zegent met al de zegeningen van Zijn Koninkrijk, zoals genade, geloof, vergeving, vernieuwing, vrede, hoop, liefde, uitzicht op en doorzicht tot de eeuwige erfenis, die in de hemelen bewaard wordt; en dat alles met voortgaand of vernieuwd opzien tot onze Immanuël en in Hem op Zijn God en Vader als onze barmhartige God en Vader in Jezus Christus, onze Heere.

Daar is Zijn Koninkrijk, waar Zijn liefde en genade heerschappij voeren. Tijdens Jezus' omwandeling was in Hem het Koninkrijk in Zijn liefde en genade daar. Maar de Geest kon nog niet de aanneming tot kinderen verzegelen. Want de Geest als Pinkstergeest was toen nog niet, omdat Christus nog niet was verheerlijkt.

Wel werd al het discipelschap gekend en beleefd. Maar eerst met en na Pinksteren kan het Koninkrijk van genade en vrede in zondaarsharten in de Heilige Geest tot volle ontplooiing komen.

Johannes nu bleef niet alleen voor het verzegelde kindschap staan (uit de Pinksterbediening) staan, maar ook voor het discipelschap achter- Jezus. Daarom was echter de kleinste, die aan Jezus' voeten zat, meerder dan hij. Je zou kunnen zeggen: de Kananese vrouw was — naar de bedeling gerekend — meerder dan de Doper. De profeten voor Johannes hadden steeds geroepen: „Hij komt", en „Zo en zo zal Hij zijn en doen"; Johannes had getuigd: „Hij is er"; na hem is het: „Wij hebben Zijn heerlijkheid gezien en wij leven met en van Hem, in Zijn gemeenschap."

Het moet ons nu wel duidelijk zijn in welk opzicht de minste in het Koninkrijk der hemelen meerder dan Johannes de Doper genoemd wordt. Wie zou zich durven vergelijken met Johannes wat betreft het leven des geloofs en de kracht van zijn geloof. Maar daarom gaat het niet. Wij mogen verkeren in een andere bedeling en nu leven bij het licht, dat straalt uit het open graf, nadat het enige zoenoffer voor de zonde op Golgotha is gebracht. Gods kerk leeft, zoals gezegd, onder de zegenende bediening van haar verhoogde Zaligmaker in de neergezonden Geest van de Vader en de Zoon. Calvijn zegt van de dienaars van het Evangelie in vergelijking met Johannes het volgende: Velen van hen hebben ongetwijfeld een klein deel van geloof ontvangen en zijn daarom verre de minderen van Johannes; maar dit verhindert niet, dat hun prediking meer is dan de zijne, omdat ze inhoudt dat Christus een volle en eeuwige voldoening heeft aangebracht, door Zijn eigen offerande, en dat Hij de Overwinnaar van de dood is en Heere van het leven, en omdat de sluier is weggenomen, en deze prediking de gelovigen richt op het hemels heiligdom. —

Wij hebben de bediening niet meer in het aardse heiligdom in het brengen der offeranden, maar mogen dienen onder de zegen uit het hemels heiligdom, waar Christus is ingegaan, „niet met het bloed van stieren en bokken, maar met Zijn eigen bloed, een eeuwige verlossing te weeg gebracht hebbend".

De levende geloofskennis en - oefening zal daarom ook dienovereenkomstig zijn. Kruis en opstanding zijn daarin betrokken. Daarom zal de Geest in Zijn bediening altijd wat meedragen van het kruis en de opstanding van de levende en verheerlijkte Christus, als Hij arbeidt in de harten van zondaren, ook zelfs bij Zijn eerste werkzaamheden in ontdekking en in

uitdrijven naar Christus. Want dan drijft Hij uit naar Christus, die Zijn werk volbracht heeft; dan wijst Hij Hem aan als Borg. Daarvan is de zondaar kennis bijgebracht. En overeenkomstig die kennis richt de Geest het hart van hem op Christus' verdiensten.

Dat houdt nu echter ook in, dat ons hart nooit tot rust komt dan in geloofsvereniging met de Borg voor het aangezicht Gods, waarbij het recht in geding en vervulling zijn beslag krijgt. Gods deugden gloriëren voor ons zielsoog in de spiegel van het bloed van Christus. Wat de Geest in de 85e psalm had ingelegd bloeit nu open in volle pracht: De misdaad Uws volks hebt Gij weggenomen; Gij hebt al hun zonden bedekt. Sela. Gij hebt weggenomen al uw verbolgenheid; Gij hebt U gewend van de hittigheid Uws toorns.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 april 1973

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

DE MINSTE DE MEERDERE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 april 1973

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's