De zonde tegen de Heilige Geest
(4)
In Lukas 12 lezen we ook van deze zonde (de zonde tegen de Heilige Geest), echter in een geheel ander verband. Dat is echter voor ons des te leerzamer, daar het ons laat zien, welke gevaren ons bedreigen, indien we tegen beter weten in onze roeping verzuimen, waartoe wij geroepen zijn.
De Heere vermaant hier Zijn discipelen zich niet te laten leiden door valse vrees. Waarom zouden Zijn jongeren vrezen? „Worden niet vijf musjes verkocht voor twee penningskens? En niet één van die is voor God vergeten? Ja, ook de haren van uw hoofd zijn alle geteld. Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven.'
Dat bevestigt de Heere nader door er op te wijzen, dat Hij niet beschamen zal de verwachting der Zijnen, want „wanneer zij u heenbrengen zullen in de synagogen, en tot de overheden en machten, zo zijt niet bezorgd hoe of wat gij tot verantwoording zeggen, of wij gij spreken zult; want de Heilige Geest zal u in dezelve ure leren, hetgeen gij spreken moet."
Gezien in het licht van deze belofte moet het verloochenen van Christus voor de mensen verstaan worden als een wederstaan van de Heilige Geest en het onteren van Hem. En daarom heeft men met eventuele verloochening van de Christus zijn voet gezet op een weg, die voert naar die verschrikkelijke afgrond: „maar wie tegen de Heilige Geest gelasterd zal hebben, die zal het niet vergeven worden." Men is die weg nog niet afgelopen, maar wees gewaarschuwd, het kan er van komen. Waar nu valse vrees voor mensen de discipel te pakken heeft, daar kan — als er aan toegegeven wordt en de Heilige Geest niet geëerd wordt — straks dë~afstomping komen, dan de onverschilligheid, tenslotte de verstokking en de verharding, om te eindigen in de doldrieste en onbegrensde zelfhandhaving in het openbaar en remmingsloos uitbreken tegen God en Zijn Geest met een open geweten en duivelse opzettelijkheid.
Jezus waarschuwt dus. Niet om de wanhoopsgedachte in de ziel te gieten, dat deze zonde bedreven is, maar om des te meer tot Zich te trekken en op de belofte van de Heilige Geest, die zal geven te spreken, te doen vertrouwen. Hij spreekt dus de Zijnen moed in en giet ze tevens vol met troost.
En mocht onze voet aanvankelijk op die weg gezet zijn, dan weten we uit de geschiedenis van Petrus, hoe de Heere er van weet terug te halen: En de Heere, zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: Eer de haan zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En Petrus naar buiten gaande weende bitterlijk. — Als teken der genade en tot uitredding van aangevochten zielen blijft staan om ook nu vervuld te worden, het woord, dat op de eerste Paasmorgen van mond tot mond is gegaan: De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien.
Zo staat dus vast, dat de Heere in het spreken over deze vreselijke zonde, vermanend, waarschuwend, maar tegelijk lokkend op Zijn tegenstanders toetreedt, opdat ze nog mogen bekennen, wat tot hun zaligheid dient. Maar we moeten gevoelen, dat ze bij verharding tegen deze waarschuwing en nodiging in tot des te gruwelijker uitleving van deze zonde zullen komen.
Verder moet ons duidelijk zijn, dat de Heere met al de liefde van Zijn Middelaarshart Zijn discipelen, die geschokt mochten zijn over Zijn woorden en die op zichzelf gaan toepassen, naar Zich toehaalt opdat hun voet niet zal uitglijden. En mochten ze uitgegleden zijn, dan ontsteekt hij het rode licht en roept Hij ze krachtdadig terug van hun doolweg. Voor boeten en berouw is er altijd plaats aan Zijn bediening tot heerlijkheid van de Vader in de hemel.
Als we nu tot de omschrijving van de zonde tegen de Heilige Geest komen, moeten we allereerst er op letten, dat er zeer nadrukkelijk onderscheid gemaakt wordt tussen enig woord, gesproken tegen de Zoon des mensen, en het spreken tegen de Heilige Geest. Vervolgens valt de nadruk op het opzettelijke van de boosheid, dus het bedrijven ervan tegen beter weten in en met een open geweten. Verder kan er bij het bedrijven dezer zonde geen sprake zijn van boete en berouw. Zelfs van spijtgevoel kan niet gesproken worden. Of indien al, dan alleen in die voege, dat duivels opzettelijk tegen het geweten in wordt gemanipuleerd. Tenslotte moet ongetwijfeld gedacht worden aan een toestand, waarin de rampzalige gekomen is. We mogen niet maar denken aan een daad, die min of meer op zichzelf staat en op een bepaald moment geschiedt. Neen, het is een duivelse zielsgesteldheid, waarin de hel in menselijk zieleleven en bestaan wordt uitgeleefd: een wakkere vulkaan, waarin het in de diepte rommelt en werkt, maar die ook tot uitbraak komt.
Hoe zullen we het omschrijven? We kunnen alleen maar huiveren. Gode zij dank moeten we er over spreken als een blinde over de kleuren. Voor hem is het alleen beleefde werkelijkheid, die er aan ten gronde gaat.
Zoeken we naar verder onderricht in de Heilige Schrift, dan komen we in Hebreeën 6 tegen de waarschuwing tegen de afval van het geloof, en in 1 Joh. 5. de zonde tot de dood. Ik hoop later daarop nader in te gaan. Nu noem ik deze plaatsen alleen maar, om er op te wijzen, dat we deze Schriftgedeelten zeker in verband hebben te brengen met de zonde tegen de Heilige Geest, en dus niet mogen verklaren op de wijze van „afval van het geloof = zonde tegen de Heilige Geest". Als we ons afvrageen, of er ook in het Oude Testament heen gewezen wordt naar deze zonde dan moet enerzijds gezegd worden, dat juist de zonde tegen de Heilige Geest samenhangt met de nieuwe bedeling, de bedeling van de vervulling van de Heilige Geest. Daarom kon in de Oud-Testamentische bedeling niet van deze zonde sprake zijn als in de nieuwe dag, omdat het licht der openbaring nog niet was opgegaan als thans het geval is en de Heilige Geest nog niet inwoonde in de Kerk zoals dat met Pinksteren zijn beslag heeft gekregen. Anderzijds moet toch er op gewezen worden, dat in het Oude Testament wel de eerste huivering voor deze zonde wordt opgewekt. We hebben het oog op „de zonde met opgeheven hand". In Num. 15 wordt het volk Israël onderwezen betreffende de overtreding van de geboden des HEEREN. Als door dwaling gezondigd is, moest de priester verzoening doen over de dwalende ziel. Dat gold zowel voor de inboorling als de vreemdeling, die in het midden van het volk als vreemdeling verkeerde. „Maar de ziel, die iets zal gedaan hebben met opgeheven hand, hetzij van inboorlingen of van vreemdelingen, die smaadt de HEE- RE; en diezelve ziel zal uitgeroeid worden uit het midden van haar volk; want zij heeft het woord des HEEREN veracht en Zijn gebod vernietigd; diezelve ziel zal ganselijk uitgeroeid worden; haar ongerechtigheid is op haar". Voor die zonde was dus geen zoenoffer gesteld. De nadruk wordt gelegd op het opzettelijke van de zonde met opgeheven hand. De bedrijver ervan „veracht het Woord des HEE- REN en vernietigt Zijn gebod". Hetzelfde dus als wat we reeds telkens zijn tegengekomen. We zouden kunnen spreken van de zonde tegen de Heilige Geest in eerste aanleg of in zijn eerste kiem, gelijke tred houdend met de voortgang der Godsopenbaring. „Met opgeheven hand" wil wel zo veel zeggen als Gods gebod te overtreden met de gebalde vuist naar de hemel geheven.
Naarmate de Godsopenbaring voortgeschreden is, is er ook groei in de kennis ervan, maar is tevens ook te zien een toename der zonde in haar intensivering en duivelse geraffineerdheid. Dat laat ons Gods Woord duidelijk zien en daarvan geven onze dagen ook wel blijk. Maar daarin manifesteert zich nog niet zonder meer de zonde tegen de Heilige Geest, hoewel het op die zonde wel kan uitlopen. Die openbaart zich dan niet in de verwerping van de Waarheid tengevolge van misverstand. Dat deed Saulus van Tarsen. Maar zij treedt naar buiten in de haat tegen God, de haat tegen de Heilige als zodanig; een haat, waarin men de heilige indruk, die de Heilige Geest in het hart te voorschijn roept, bewust verwoest en vernietigt. In onze dag hebben we niet te maken met de op aarde rondtrekkende Jezus van Nazareth, de Zoon des mensen, maar met het Evangelie van de gekruiste en opgestane Christus, dat de Pinkstergeest doet uitdragen in de wereld. Jezus
Christus is krachtig bewezen te zijn de Zoon van God, naar de Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden (Rom. 1:4). Hoever kan een christenheid, die dit heil beleden heeft uit de bediening van de Pinkstergeest, gaan in haar geraffineerde afwijzing van dit getuigenis van de Geest. Ik spreek van „geraffineerd", als ik zie op het pogen om de woorden der belijdenis van de kerk der eeuwen te behouden, terwijl men, door de filosofie van deze eeuw gedreven, de inhoud verwerpt of op het onherkenbare aantast en dus vernietigt. En dat opzettelijk. Welk een gevaarlijk spel wordt er in een dergelijke theologische bezinning gespeeld!
Waar ligt de grens tussen het enerzijds wederstaan, verbitteren en bedroeven van de Heilige Geest en Hem smarten aandoen. en anderzijds het lasteren van de Heilige Geest.
Het kan alles geschieden uit misverstand. Maar gezien de evidentie, waarmee de Heilige Geest het heil de wereld heeft ingedragen en toegeëigend heeft aan de kerk, doet wel met huiver waarnemen het manipuleren van brede lagen der christenheid met het Evangelie van Jezus Christus. Waar zal dat op uitlopen? Want niet door de wereld wordt de zonde tegen de Heilige Geest bedreven en wordt Hij gelasterd, maar op het erf der kerk, waar sprake is van de verlichting des Geestes tot kennis van de Eniggeborene van de Vader uit de kracht Zijner opstanding uit de doden. En wie niet kan ontkennen, dat de Geest aan en in hem werkt, maar Hem (d.i. de Geest van Christus en het Evangelie Zijner opstanding) bewust opzettelijk verwerpt, zal hij nog de weg tot de boete vinden? En waarop zal dat uitlopen? Wordt de anti-christ niet geboren op 't erf der kerk en weet hij daarom niet zo goed zich als een god in de tempel te gedragen?
En wij, waarmee zijn wij bezig?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 mei 1973
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 mei 1973
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's