Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN VERGETEN APOSTEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN VERGETEN APOSTEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(6)

„En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, die een ieder mildelijk geeft en niet verwijt en zij zal hem gegeven worden." Jac. 1 : 5.

De lezers van Jacobus' brief leven in grote druk en moeite. Het valt niet mee overeind te blijven. Ze dreigen overspoeld en weggespoeld te worden. De weg waarop de Heere ze leidt is een kruisweg. Wat moeten ze doen? Hoe moeten ze handelen? Jacobus voelt het goed aan: indien u wijsheid ontbreekt. Dat is het wat ze nodig hebben: wijsheid.

Bij het horen van het woord „wijsheid" ijn wij direct geneigd te denken aan geeerdheid. Toch moeten we daar hier niet an denken. Wijsheid is in de Bijbel meestal geen kwestie van theorie, maar van praktijk. Bij wijsheid moeten we denken aan levenswijsheid. In het bijbelboek Spreuken vindt u een voorbeeld van wat de Bijbel onder wijsheid verstaat. Wijsheid is die gave waardoor een mens een juist inzicht bezit in allerlei levensverhoudingen. Waardoor hij ook in allerlei omstandigheden de juiste weg weet te gaan.

Ik zei: wijsheid is een gave, een gave Gods door de Heilige Geest gewerkt. Van nature is niemand wijs. Door onze afval van God zijn we dwazen geworden. Dwaas in de kennis van onszelf. Dwaas in de kennis van God. „Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in ons is, door de verharding van ons hart." Maar

ook na de ontvangst van Gods genade, blijven we dwazen in onszelf. Elke dag blijft het gebed nodig: Leer mij, o Heer', de weg door U bepaald, geef mij verstand met godd'lijk licht bestraald. Dat Uwe Geest mij ware wijsheid leer', mijn oog verlicht', de nevels op doe klaren.

Toen aan de jonge koning Salomo door de Heere gevraagd werd: begeer wat Ik u geven zal, toen was het antwoord: Geef uw knecht een verstandig hart om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad, want wie zou dit Uw volk kunnen richten? Om die wijsheid gaat het hier.

Jacobus heeft hier dus het oog op het juiste inzicht temidden van druk en beproevingen. Het is niet eenvoudig om in de nacht van de beproeving toch de weg des Heeren te bewandelen. Om in de mist en in de nevels van de Godverlatenheid toch het pad des Heeren te blijven gaan. Daartoe ontbreekt zo vaak de wijsheid. Gods kinderen ervaren in deze zo sterk hun onvolkomenheid. Ze slaan zo licht een dwaalweg in. Wat een wijsheid is er nodig om allerlei gevaarlijke klippen te omzeilen. Om de listen van de satan te onderkennen. Om in de geestelijke strijd het juiste wapen op een juiste wijze te hanteren. Wat een wijsheid is nodig om geen aanstoot te zijn voor de wereld. Wat een wijsheid is nodig om de vrede te bewaren. Wel, indien iemand wijsheid ontbreekt. En dan bedoelt Jacobus niet te zeggen: dat zullen er maar enkelen zijn, die zo af* en toe hun gebrek aan wijsheid ervaren. Nee, de letter van de tekst bedoelt te zeggen: het ontbreekt u allen aan wijsheid. Kohlbrugge merkt op: „Gods kinderen hebben hun wijsheid en hun verstand niet in hun hand, maar die moeten hun van dag tot dag, van uur tot uur, geschonken worden. Zij weten het maar al te goed, dat zij, meer nog dan anderen, in één oogwenk door dood, duivel en wereld meegesleept en verslonden worden, zij weten hoe dom, hoe blind zij in zichzelf zijn, zij weten dat de kinderen dezer wereld in hun geslachten veel wijzer zijn dan zij en daarom is hun aanhoudend gebed: leer mij, o Heere, Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God, Uw goede Geest geleide mij in een effen land, want, niettegenstaande hun verkeerdheid en hardheid des harten, hebben Gods kinderen toch deze vurige wens: bij God te blijven, dat is het deel, dat zij verkozen hebben en God de Heere Zelf is hun enige en eeuwige schat".

Wel, is het dat ons de wijsheid ontbreekt, er is er Eén die het daaraan nooit ontbreekt. „Dat hij ze van God begere". ..Want de Heere geeft wijsheid, uit Zijn mond komt kennis en verstand" (Spreuken 2:6). Daarom: van God begeren. Dat is een raad die we ter harte moeten nemen. Van God begeren en niet direct naar mensen toestappen van wie we memen dat ze wijs zijn. Het kan een verkwikking zijn in je leven wijze mensen te mogen ontmoeten. Wijs in de dingen van Gods Koninkrijk. Wijs gemaakt door Gods

Heilige Geest. Begiftigd met een inzicht in de Schriften en in de schatten van het Koninkrijk Gods. Mensen, zoals wij dan plegen te zeggen: die het van de Heere geleerd hebben. Gelouterd door beproevingen. Diep ingeleid in de heilgeheimen van Gods genade. Vaak het dwaze naar de wereld, maar door God uitverkoren opdat Hij de wijzen der wereld beschamen zou. Mensen voor wie Christus geworden is wijsheid van God. En toch blijven het mensen. Daarom: van God begeren. Dan zijn we bij de Bron. Bij Hem die het zegt: „Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand" (Spreuken 8 : 14).

Begeren, dat wil hier zeggen: bidden. Met onze dwaasheid moeten we bij God terecht komen. Bij Hem is raad, bij Hem alleen. En dat gebed heeft ook zin. Want Jacobus laat de zin doorlopen. Hij zegt niet: dat hij ze van God begere, punt. Zoals wij wel eens als een soort dooddoener tegen elkaar kunnen zeggen: je moet maar veel bidden. Nee, Jacobus laat de zin verder gaan en zegt: dat hij ze van God begere, (let op die komma), die een ieder mild geeft en niet verwijt. Als we de grondtekst letterlijk vertalen, dan luidt de zin: dat hij ze van de gevende God begere. Hier valt het hart van God open. De gevende God. Wat hebben we vaak een benepen voorstelling van God. We projecteren onze eigen krenterigheid op Hem die toch zo'n gevende God is. Elk mens die in de handen Gods is gevallen, die zal dit moeten beamen: Hij is een ge-

vende God. Paulus zegt dan ook: wat hebben we dat we niet hebben ontvangen? Ja, God is een God die geeft voor de tijd, een God die geeft voor de eeuwigheid. Een God die Zijn gevend hart heeft geopend in de onuitsprekelijke gave van Zijn eniggeboren Zoon, de Heere Jezus Christus. Ziende op deze gave, hoeft nooit geen mens zich meer af te vragen in onzekerheid: zou God wel geven? Hij heeft immers alles gegeven wat Hij bezat. En zou Hij ons ook met Christus niet alle dingen schenken? Nooit wordt tevergeefs een beroep gedaan op deze gevende God. Bent u arm en nooddruftig? Doe dan een beroep op deze gevende God, die alle nooddruft wil vervullen. Bent u dwaas in uzelf en weet u geen weg in de raadsels van het leven? Doe dan een beroep op deze gevende God die in Christus de schatkamers van Zijn wijsheid voor u wil ontsluiten. Hij die het beloofd heeft: Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn.

Die een ieder geeft, staat er. Wie hij of zij dan ook is. Hoe dwaas, hoe hulpeloos dan ook. Bij Hem is geen aanzien des persoons. Hij geeft, waar de nood tot nood geworden is, Hem bekend gemaakt wordt. Hij geeft mild, staat er verder in de tekst. Letterlijk staat er: een-voudig, zonder bijbedoelingen. Wat is dat geven Gods heel anders dan ons geven. Wij geven natuurlijk ook wel. We geven misschien heel veel. Maar hoe geven wij? We geven zo vaak om er zelf beter van te worden. Wie kent de arglistigheid van zijn hart juist ook in het geven? Hoe vol bijbedoelingen zijn we.

De heidenen kenden het principe: Do ut des, dat wil zeggen: je moet de goden geven, opdat ze jou ook zullen geven. Zit er dat bij ons ook niet vaak voor: geven om wat terug te krijgen, met je geven nog willen verdienen?

Hoe anders is God. Hij geeft, zegt de tekst, zonder bijbedoelingen. Hij geeft vanuit Zijn innerlijke barmhartigheid. Hij geeft mild. God is geen karig God. Bij God is alles overvloedig. Hij wordt niet armer van geven en niet rijker van inhouden. Hij zegt: Al wat u ontbreekt, schenk Ik, zo gij 't smeekt, mild en overvloedig. Dat we het eens meer verwachtten van deze overvloedige fontein van alle goed. Als de Heere geeft, dan kunnen we het niet op. Uit de hand van die milde, gevende God leert Gods kerk te leven. Het ontbreekt ze daarom aan niets. Ze zullen niet omkomen, in dure tijd niet, in hongersnood niet. Hij ontsluit Zijn Hand ontfermend en weldadig. Want God is goed. Ja, waarlijk, God is Isrel goed. Beter kunnen we het nooit hebben, beter zullen we het nooit krijgen.

„En die niet verwijt", voegt Jacobus er nog aan toe. Ja, want wie werkelijk met zijn nood bij de Heere komt, die zal daar altijd schuld over hebben. Deze regels willen over die heilige schroom heen helpen. Die niet verwijt. Nee, God is anders dan de mensen. Wie in nood bij mensen komt, moet nogal eens verwijten horen. „Dan had je maar dit en dan had je maar dat". Nee, God handelt zo nooit. Hij is een God die niet verwijt. Daarom is het veel beter in de handen Gods te vallen. Heeft de Heere dan geen reden om te verwijten? Ik zou zeggen: als er één reden heeft om ons verwijten te maken, dan Hij wel. Van Hem zijn we moedwillig afgevallen. Wij hebben de duisternis liever gehad dan het licht. Als de Heere in het gericht zou treden, wie zou dan bestaan? En toch staat het er: die niet verwijt.

Hoe kan dat? Wel, God verwijt het Zijn kerk niet, omdat Hij Eén alles verweten heeft. Hij die alleen maar wijsheid was, is tot dwaasheid gemaakt. De Opperste Wijsheid is aan het dwaze kruis genageld. En daar aan het kruis is de zonde en de ongerechtigheid van Zijn Kerk aan Christus verweten. Alle verwijten die wij verdienen, zijn op Christus aangelopen. En nu verwijt God niet meer. Dat heeft hij eens en voorgoed gedaan. Vanuit Christus wordt God een gevend God, die niet verwijt. Wat wordt voor het geloof deze Christus dierbaar, die op alle verwijten Zijn mond niet open deed. Opdat vanuit deze Christus alle gaven Zijn kerk zouden geschonken worden.

Wel, zegt Jacobus, begeer dan nu de wijsheid van die God, die mild geeft en die niet verwijt en zij zal hem gegeven worden. Wat klinkt dat vast en zeker: Ze zal gegeven wordèn. Als u aan mensen iets vraagt, dan moet u het nog maar afwachten of u het krijgt. Maar van God geldt: Hij zal geven. Dat staat vast.

Nu is het maar de vraag: willen we van gegeven goed leven? Dat zal alleen het geval zijn als we zelf niets meer bezitten. Als ons alles ontnomen is. Als we aan de grond zitten. Wel, houd dan uw schuldige hand maar open, doe uw schuldige mond maar open. Hij zal u vervullen met alle nooddruft naar lichaam en ziel.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 augustus 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

EEN VERGETEN APOSTEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 augustus 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's