Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ELIA EN ZIJN OFFER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ELIA EN ZIJN OFFER

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen zeide Elia lot het ganse volk: Nadert tot mij. En al het volk naderde tot hem en hij heelde het altaar des HEEREN, dat verbroken was. En Elia nam twaalf stenen, naar het getal der stammen van de kinderen Jacobs, tot welke het woord des HEEREN geschied was, zeggende: Israël zal uw naam zijn. En hij bouwde met die stenen het altaar in de naam des HEEREN; daarna maakte hij een groeve rondom het altaar, naar de wijdte van twee maten zaads. En hij schikte het hout en deelde de var in stukken en legde hem op het hout. En hij zeide: Vult vier kruiken met water, en giet op het brandoffer en op het hout. En hij zeide: Doe het ten tweeden male. En zij deden het ten tweeden male. Voorts zeide hij: Doet het ten derden male. En zij deden het ten derden male. Dat het water rondom het altaar liep: daartoe vulde hij ook de groeve met water.

Het geschiedde nu, als men het spijsoffer offerde, dat de profeet Elia naderde en zeide: HEERE, God van Abraham, Izak en Israël! dat het heden bekend worde, dat Gij God in Israël zijt en ik Uw knecht; en dat ik al deze dingen naar Uw woord gedaan heb. Antwoord mij, HEERE! antwoord mij, opdat dit volk erkenne, dat Gij o HEERE die God zijt, en dat Gij hun hart achterwaarts omgewend hebt.

Toen viel het vuur des HEEREN en verteerde dat brandoffer en dat hout en die stenen en dat stof, ja lekte dat water op, hetwelk in de groeve was. Als nu het ganse volk dat zag, zo vielen zij op hun aangezichten en zeiden: De HEERE is God, de HEERE is God! En Elia zeide tot hen: Grijpt de profeten van Baal, dat niemand van hen ontkome. En zij grepen hen en Elia voerde hen af naar de beek Kison en slachtte hen aldaar. 1 Kon. 18:30—40.

Het herstelde altaar

Het bidden van de Baaisprofeten duurde van de morgen tot op de middag en na Elia's spot nog des te heftiger tot aan de ure van het spijsoffer, dat is te middag 3 ure. De baaispriesters hebben dus wel het volle pond gekregen. De wereld neemt en krijgt doorgaans wel het volle pond. De kerk, de levende kerk, de gelovige kerk, krijgt veel minder kans, neemt ook veel minder. En is met dat mindere toch veel rijker. Elia krijgt zijn kans eerst te drie ure in de middag, maar dat was ook juist de tijd van God gesteld tot het avondoffer, het spijsoffer, het brandoffer. Daar lette heel die priesterlijke Baaisbende niet op. Gods knechten treden op op de van God bestemde tijd.

„Nadert tot mij!" zo zegt Elia tot het ganse volk. Wil Elia dan het hele volk hebben? Weet hij dan niet van de zevenduizend? O zeker, Elia weet straks van zevenduizend en hij gelooft zelfs van één en die ene is hij zelf. Toch wil hij het hele volk hebben, want dat is God waard en ook is dit het zaad van Abraham, Izak en Jacob. Zij zijn de kinderen Jacobs, tien van de twaalf stammen Jacobs. Nadert tot mij!

Hij wil dat hele volk bij zich hebben, al zijn het dan afkerige kinderen. Het volk kómt ook, al het volk. Daar zijn van die mannen, die onweerstaanbaar zijn. Elia is zo'n man. Een man Gods! Een profeet. Hij kreeg ze voorheen ook niet van hun Baalsdienst af. Zelfs niet door een zwaar Godsoordeel van een meer dan drie-jarige droogte. Nadert tot mij. Zo heeft voor kort Achab al het volk, de oudsten waarschijnlijk, tot Elia op de Karmel vergaderd, alsook de vier honderd en vijftig Baaisprofeten. Dat bevel is gehoorzaamd. Nu wordt Elia's bevel wederom gehoorzaamd. Nadert tot mij! Zo kan iemand spreken, die een boodschap van de HEE- RE heeft. En Elia heeft een boodschap van zijn God. Dit is niet iets, wat hij zelf bedacht. Niet iets, wat hij eerlijk meende, wat zijn oprechte levensovertuiging was. Neen, God had hem wat geopenbaard.

Daarom zullen wij ook zijn doen met de twaalf stenen als een Godsspraak moeten zien. Elia heelde een oud altaar, dat verbroken was. Dat kan een altaar zijn uit de oude dagen voor de tempelbouw, 't kan zijn zelfs voor Silo, 't kan zijn uit de dagen der richteren. Meer aannemelijk is, dat de getrouwen uit het Tienstammenrijk, voor wie de tocht naar Jeruzalem niet meer mogelijk was in die dagen, daar nog een Godvrezend altaar opgericht hadden, 't Was in elk geval weer verwoest door die Baaisdienaars. Denkt er wel om, dat wereldse godsdienst fanatiek is. Die laat u niet toe God te dienen naar Zijn Woord. Al was het het laatste altaar, dan zullen zij het u nog ontnemen. Welnu, Elia kende dat altaar, waar alleen het fundament nog kennelijk was. Dat altaar herstelde hij, niet met twee stenen naar de twee stammen, maar met twaalf stenen naar de twaalf stammen — let op de woordspeling — naar de kinderen Jacobs, van welke de HEERE gezegd had: Israël zal uw naam zijn. Vóór het brandoffer is het volk Gods een zondig volk, een Jacobsvolk, na het brandoffer der verzoening wordt dit volk een Israëlsvolk. De naam Israël betekent „vorst Gods". Elia is bezig om voor dit volk genade te verwerven. Wat men van Elia denke, wat voor wettische gedachten men hem toedichte, dit is zijn werk hier. En dat voor heel dat volk! Hoewel hij kostelijk wist, dat de HEERE hun hart afgekeerd had en afkeren zou: nochtans offeren voor dit gan-se volk.

Elia bereidt het altaar. Wie hem hielp die twaalf zware keien, die rotsblokken — twaalf nauwkeurig — geen min en geen meer — te verplaatsen en op hun plaats te leggen? Hij? Hij en zijn knecht? Hij en het volk? Wat gaat dat ons aan! Met zulke peuterige vragen houdt de heilige bijbelschrijver zich niet op! Hij schikt het hout, want het is voor de Heere, slacht en verdeelt de var. Laat het altaar met het hout, laat het altaar met de gracht daaromheen begieten weer met twaalf kruiken waters — driemaal vier. — Vanwaar dat water kwam, uit een bron, uit de beek Kison, uit de zee? Wat gaat ons dat aan? Wel wordt met dat getal twaalf de achterdocht van eventueel bedrog grondig de bodem ingeslagen bij al de twaalf stammen Israëls.

Zou dat een bedrieger zijn: deze man Gods?

Eerlijk tot op de bodem! Een man, die de raad Gods uitdient, die het Woord Gods volvoert!

Het gebed tijdens het spijsoffer

Het geschiedde, als men het spijsoffer offerde, dat de profeet Elia naderde. Hij heeft precies de tijd van het avondoffer (ten drie ure in de middag!) afgewacht. Of liever alles viel zo samen. De HEERE

leidde het alles van uur tot uur. Wie zich afvraagt, hoe lang de bouw van zo'n altaar duurde, het slachten van zo'n var — het schikken van het hout — het aandragen van het hout — die zal denkelijk wel tijd te kort komen. Dat kon voor hem wel eens één a anderhalve dag duren. Mijn antwoord op zulke bedenksels is: profeten zijn vlugge mensen, die als de engelen Gods vaardig passen op het woord van Zijn mond. Mijn antwoord is: in de vreze Gods kan één man meer doen dan vierhonderd en vijftig Baaispriesters. Mijn antwoord is: Achter Elia's doen staat Gods Woord en staat God Zelf. En Hij heeft maar te spreken en het is er, te gebieden en het staat er.

't Viel dan dus maar weer juist op de ure van het avondoffer. Wat houdt God Zijn knechten toch aan de inzettingen Gods. En wat houdt Hij Zijn knechten toch aan de vastgestelde tijden. En op elke vaste tijd van het spijsoffer, van het brandoffer, van het zoenoffer, dan zegt Elia, dan zeggen al Gods knechten: „Zie, hier ben ik!" Elia naderde, als de tijd naderde.

en hij zeide: Wat een eenvoud in dit bidden. Wat een soberheid. Wat een oprechtheid. Geen temerig gedoe, wat de mensen het meest eerbiedig vinden. Geen bulkende bombast, wat de mensen het meest zwaarwichtig vinden. Eenvoudig: „Hij zeide." Heeft de HEERE ooit zo gesproken? Ook Zijn stem in de natuur is met macht, ze is ook liefelijk. Zij is altijd waar en waardig. Zonder enige opsmuk. Zo dan ook deze Zijn knecht! Elia!

Elia bidt tijdens het brandoffer te Jeruzalem, dus op grond van het offer der verzoening. U weet, dat ook Christus op deze ure gestorven is. Op Zijn lijden en sterven zagen alle offers van het Oude Testament. Het is de enige grond, waarop voor een schuldig volk enige gunst gevraagd kan worden. En het is zo'n gunst als een volk van zijn valse godsdienst van dode afgoden bevrijd kan worden en als het gebracht mag worden tot de kennis van de levende God. Dit en dit alleen beoogt Elia. En dat het Christus' offer alleen is, wat hem voor ogen staat, bewijst wel dat hij, juist hij, met Mozes Jezus aan de ingang van Zijn lijden mocht voorzeggen Zijn uitgang, die Hij te Jeruzalem volbrengen zou. Daarom heeft Elia tot deze tijd toe de Baaispriesters zich laten pijnigen zonder enig resultaat. Daarom is Elia toegetreden, toen het de tijd was van het offer. Elia's tijd was Gods tijd.

„HEERE, God van Abraham, Izak en Israël! dat het heden bekend worde, dat Gij God in Israël zijt, en ik Uw knecht; en dat ik al deze dingen naar Uw woord gedaan heb. Antwoord mij, HEERE, antwoord mij; opdat dit volk erkenne, dat Gij, o HEERE! die God zijt, en dat Gij hun hart achterwaarts omgewend hebt." Ziedaar Elia's gebed. Een kort gebed, waar eenvoudig alles in ligt. Een stof om daar uren over te preken. Wij hebben dit gebed, noch zijn omgeving, durven breken. God zegene het maar aan u en aan mij! Elia roept de Heere aan als de God der vaderen. Zo is de Heere, zoals Abraham Hem gekend heeft, zoals Izak Hem gekend heeft, zoals Jacob Hem gekend heeft. Heeft de Heere met die vaderen een verbond gemaakt, zo kan Hij alleen een verbond maken met hun zaad. Zo kan Hij ook alleen zo'n zondig nageslacht genadig zijn. Dat zegt Elia ook met klare woorden: „dat het heden bekend worde, dat Gij God in Israël zijt." Zo diep kan een volk niet afgezakt zijn, of de Heere kan aan - Zijn verbond gedenken. Dat is de enige pleitgrond voor Elia's gebed. Elia bidt om een wonder van verhoring, opdat dit volk God erkenne en opdat de Heere daardoor hun hart achterwaarts om zoude wenden. Daarom gaat het Elia ten diepste! Het hart achterwaarts omwenden! Daar hebt gij de bekering! De afgoden verlaten. De zonde verlaten. Erkennen, dat Gij God zijt. In het offer genade vinden om weer aangenomen te worden. Ziet, daar hebt ge eenvoudig de hele bekering. Daar hebt gij alles.

Dat zij erkennen, dat ik Uw knecht ben. En al deze dingen naar Uw woord gedaan heb. De grote droogte naar Uw woord. Dat was Gods straf. Straks de berechting van de Baaispriesters. Dat was Gods oordeel.

Wij hebben God op 't hoogst misdaan; Wij zijn van 't heilspoor afgegaan; Ja, wij en onze vaadren tevens, Verzuimend' alle trouw en plicht. Vergramden God, de God des levens, Die zoveel wond'ren had verricht.

Nochtans was God met hen begaan; Hij zag hun angst, hun tranen aan, En hunner hateren verwoedheid. Hij dacht aan Zijn gestaafd verbond En had berouw, naar al zijn goedheid, Meedogendheid met Isrels wond.

Verterend vuur des Heeren

God antwoordde terstond op Elia's gebed. Elia heeft nog het Amen niet uit kunnen spreken, of het antwoord Gods is reeds daar. Die grote Hoorder des gebeds! „Eer zij roepen zal Ik antwoorden. Terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen!" Jesaja 65 : 24.

Toen viel het vuur des HEEREN. Wat is dat voor vuur? Men denkt aan een bliksemstraal. Ik meen, dat het veel meer is. Onze God is een verterend vuur. Niemand kan God zien en leven. Het is het vuur des Heeren, het vuur van Zijn gramschap over de zonde van het volk, en het vuur van Zijn liefde voor zijn Knecht Elia. Zoals het vuur, waarin de Héére was voor Israël, voor Egypte een ver-' schrikking en afweer was. Zoals het vuur in de oven de jongelingen spaarde en bevrijdde van hun boeien, en de soldaten van Babels koning doodde. Zo is het vuur des Heeren een straf voor de een en een zegen voor de ander Een vuur des HEE- REN. Filosofeer daar maar niet te veel over. Vrees dat maar liever! En geloof dat maar liever! Dat vuur had wat met dat offer te maken. Het verteerde het spijsoffer en maakte het geheel tot as. Het verteerde het brandoffer en verzoende zo de schuld. Dat is de HEERE, de God van Abraham, de God van Izak, de God van Jacob. De God ook van dit volk, als het achterwaarts gekeerd werd van hun onreine godsdienst tot de reine dienst des HEEREN. De God van genade voor een bekeerd volk. Dat is de HEERE en ook dit is Elia.

Dat vuur verteerde heel het offer, het vlees en zijn beenderen, ook het hout, zelfs de stenen, zelfs het stof. Het werd alles geheel tot as. Hoeft u niet te vragen, wat voor vuur dat vuur des Heeren is geweest. Nebucadnezar mocht zijn oven zevenmaal heter gestookt hebben, de lijkverbranding moge zijn doden met grimmige hitte doen vergaan, Gods vuurgloed is veel meer te duchten. Wie zal bestaan voor Zijne hitte? Alleen wie geborgen wordt voor het vuur van Gods gramschap, dat op Christus gewoed heeft, die zal bestaan. Zelfs het water lekte het op, dat Elia in driemaal vier kruiken had laten halen, om dat over het vlees en het hout en het altaar en in de gracht daar rondom te laten gieten. Neen, daar was geen gedachte aan bedrog gelaten door Elia. En onze God bedriegt niet. Hij bedriegt niet in Zijn oordeel, Hij bedriegt niet in Zijn genade. Let u op twee dingen. Hier wordt genade bewezen door het gebrachte en aangenomen offer. Hier wordt ook het altaar verteerd, omdat de HEERE naar Zijn woord maar één altaar en een énig altaar erkende, namelijk dat te Jeruzalem, dat op Christus en op Zijn kruis zou zien.

Toen dan het ganse volk dat zag, zeide het, zeiden zij: „De HEERE is God, de HEERE is God!" Wat een bekentenis, 't Zou wel blijken, dat niet een iegelijk, die zeide tot Hem „Heere, Heere", zou ingaan in Zijn koninklijk. Daarvoor was hun afgoderij te hardnekkig. Maar daar waren er toch, die de kracht van Gods Woord, de kracht der genade, de kracht der verzoening ervaren hebben. De honderd profeten van Obadja waren er nog. De zevenduizend waren er nog. De profetenscholen ontstonden. En de godsdienst leefde nog weer hier en daar op. Elia's arbeid was niet vergeefs geweest.

Grijpt de profeten van Baal, dat niemand ontkome. Zij grepen hen. Dit deed het volk, elk zijn man en met de velen des volks de vierhonderd en vijftig. De profeten van het bos, denkelijk Syriërs, dus niet-Israëlieten, waren niet gekomen. Zij zijn dit oordeel, dat in Israël geoefend werd, althans nu ontgaan. Achab en Izebel hielden het bij hun godsdienst en hebben daar hun verderf in gevonden. Elia voerde hen af tot Kison. Daar werden zij allen geslacht.

Weet voorzeker, dat dit Elia's doen ook van God was, naar Zijn woord, op Zijn bevel. Weet voorzeker, dat de Koning der verzoening, de Heere Jezus, al

Zijn vijanden zal vinden en verslaan. Weet voorzeker, dat ge zelf ten offer zult vallen, als het offer u niet bewaart.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

ELIA EN ZIJN OFFER

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1973

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's