Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Opgestane en de vrouwen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Opgestane en de vrouwen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Toen zeide Jezus tot haar: reest niet; gaat heen, boodschapt Mijnen broederen, dat zij heengaan naar Galilea, en aldaar zullen zij Mij zien. Matth. 28 : 10.

Goede raad

„Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet, gaat heen."

Onze tekst is een zeer eenvoudige, gelijk heel het Paasevangelie heel eenvoudig is. Alle spanning, die het hele lijdensevangelie kenmerkt is gebroken. Niettemin is de vrede en de vredigheid van de Paasmorgen en van de Paasavond, niettemin zijn alle verschijningen vol van een liefelijke vrede. De hof van Jozef van Arimathea maakt op ons de indruk van de hof van Eden voor de zondeval. En zij wekt niet slechts de indruk van die paradijshof, maar zij heeft er zoveel van. Denkt u dit in: Daar werd een engel geplaatst om die hof te bewaren. Hier verscheen een engel en de wachters werden als doden en zij vluchtten haastig weg. Daar kwam de zonde de vrede verstoren, hier wordt omgekeerd de verstoorde vrede hersteld. Daar kwam de dood, ziekte en het graf als de bezoldiging der zonde. Hier komt het leven en de onverderfelijkheid als vrucht van de door Christus verworven gerechtigheid. Daar wandelde God met Adam voor de val als een vriend met zijn vriend. Hier is door het herstel door de tweede Adam weer een wandelen van mensen met God mogelijk. Het is mogelijk en het geschiedt.

Het ruist alles van een lieflijke vrede. Jezus spreekt niet tot de vrouwen. Hadden de vrouwen geen wederwoord als groet dan alleen het knielen aan Zijn voeten en hun onuitgesproken aanbidding, nu heeft Jezus geen wederwoord op hun aanbidding, dan alleen straks Zijn goede raad en Zijn goede opdracht. Daar zijn beden, die zo maar stil gebeden worden. Daar is ook aanbidding, die zonder woorden geschiedt. Zoals er ook een lofzang is, die in stilheid tot God klimt. Omgekeerd wordt door de Heere veel aanbidding stil aangehoord. Aanbidding maakt geen ophef en het aanbeden worden door God maakt al evenmin ophef. Dat is het stil aanvaarden van dank, in dit geval de onuitsprekelijke dank voor het verzoenend en verlossend werk, dat Christus voor de Zijnen, ook voor deze beide Maria's gedaan heeft. Hier wordt stil aanvaard door Jezus de dank der vrouwen voor het grote heilswerk van de opstanding uit de doden, door Christus verricht, door Hem verricht ook voor en ten bate van dit tweetal vrouwen. De stilte in Gods schepping is altijd een zeer welsprekende zaak geweest. Zo is het ook met de stilte in het werk der herschepping, in het Koninkrijk van Christus' genade. Waar de Heilige Geest gaat werken, daar schept Hij eerst stilte. Waar Christus woont, daar komt ook stilte. En in de stilte woont de vrede. Daar is geen rumoer. Daar is geen krakeel. Daar is geen zonde. Daar is geen ongenoegen.

Na de aanbidding der vrouwen en na het stil aanvaarden van die dank door Jezus, gaat Jezus wel spreken. Het zijn weer korte woorden, zoals Hij pleegt te spreken. Korte en zinvolle woorden. Men kan dit geen gesprek noemen; er is geen vraag en antwoord. Alleen maar een goede raad. Een kort woord van troost, bestaande uit twee woorden: „Vreest niet." En een kort woord van raad, bestaande eveneens uit twee woorden: „Gaat heen!" Ik zeide: Zijn woorden zijn altijd zinvol. Ook in deze tweemaal twee woorden zit heel wat goede raad voor Maria van Magdala en voor Maria, de vrouw van Kleopas. Volgt dit nu.

Vreest niet! Daar was voor de vrouwen heel wat te vrezen. Zoals aan het groene hout, Christus, een hele vervolgingscampagne ontketend was, zo konden zij verwachten dat aan het dorre hout, stel dat zij en de discipelen daar bedoeld werden, hetzelfde overkomen zou. Ik las juist in Handelingen 8: „En daar werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente", en in vers 3: „En Saulus verwoestte de gemeente, gaande in de huizen; en trekkende de mannen en vrouwen, leverde hen over in de gevangenis." Ik weet, dit geschiedde te Jeruzalem en zij woonden in Galilea. Maar zulke dingen konden zij verwachten. En de kerk des Heeren kan dat in elke tijd verwachten.

Tegenover deze dingen: Vreest niet. Ziet hoe de wachters vluchtten voor de verschijning van één engel. Vreest niet degenen die alleen het lichaam kunnen doden, maar vreest veel meer hem, die beide lichaam en ziel kan verderven in de hel.

Daar is een ander motief om te vrezen, namelijk als de Heere van hen gegaan is, wat zal er dan van een wankele zondares worden? Vreest niet. Vreest niet, want Ik ben met u. En Hij, Die in u een goed werk begonnen is, zal dat voleindigen tot op de dag van Jezus Christus. Zij zijn toch in zo goede handen, in Middelaarshanden. Daarin zijn hun namen gegraveerd. Dit was goede raad.

Niet bevreesd zijn. Daar is nog een" goede raad.

Zij is deze: Gaat heen. Zij konden bij dit graf niet blijven. Al was het dan in Jozefs hof. Liefelijke plaats. Schone plaats. Gastvrije plaats, want Jozef van Arimathea verwachtte met hen het Koninkrijk Gods, was dus, al was het op een afstand, hunner een. En toch: gaat heen. Gij behoeft bij Golgotha's kruis en bij 's Heeren graf niet te blijven staan. Hij is hier niet. Hij is opgestaan. Wat een troost, dat de kerk verder kan, ook verder mag. Waar de Heere van dood en graf ontslagen wordt, worden zij er ook van ontslagen. Een mens kan van de dood niet leven, wel van het leven, dat welt uit de opstanding van de Heere Jezus Christus. Hier breekt het nieuwe leven door.

Goede boodschap

„Gaat heen, boodschapt mijnen broede-99

ren... 't Zou anders wel aangenaam geweest zijn om hier in dit stukje paradijs van Jozefs hof nog wat te mogen blijven, 't Zijn zulke aangename herinneringen die ontmoetingen met Jezus, 't Is geen wonder, dat rondom Pasen elk vertelt de gang en wegen, hoe hem Jezus is ontmoet. Dat doen de vrouwen, dat doen de Emmaüsgangers, dat doen de discipelen. 't Was anders niet overal met evenveel gunstig onthaal. Hier leest u: „en ze geloofden haar niet." Daar leest ge: „en hun woorden schenen hun als ijdel geklap." Leest u er maar dit uit, dat discipelen, dat Gods kinderen ook maar mensen zijn en dat zij u tenslotte ook niets geven kunnen.

Neen, wij kunnen op de aangenaamste plaatsen niet blijven. Wij kunnen ook bij de kostelijkste Godsontmoetingen niet blijven staan. Wij moeten verder. Het leven in, het gewone leven. Dat betekende voor Maria, de vrouw van Kleopas, haar man en haar gezin. Dat betekende voor Maria van Magdala de plaats, die God haar gaf en de taak, die God haar gaf. Met de genade van Golgotha, met de genade van Pasen het leven in, het gewone leven in. En is dat niet een goede boodschap? Straks zegt de Heere tot Zijn discipelen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen. Maar voor de vrouwen wacht een andere taak, ook de wereld in met de verkregen genade, om ook daar hun licht te laten schijnen, Maria de vrouw van Kleopas voor haar zonen, Jacobus en Joses en de andere Maria dan maar in Magdala.

Zij krijgen ook een bijzondere taak opgelegd, namelijk: boodschapt Mijnen broederen. Het wordt dezelfde boodschap, die de engel aan de vrouwen had gegeven. Engelen geven geen andere boodschap dan de Heere Zelf. En de Heere geeft geen andere boodschap dan de engelen. Dat gebeurt nog al eens, dat de Heere herhaalt wat Zijn knechten hebben gezegd. Het is maar opdat wij overtuigd zullen zijn van de echtheid van de boodschap van Gods gezanten. Opdat wij weten dat de Heere achter het woord van Zijn dienaren staat. Hoeveel te meer klem moet nu het engelenwoord krijgen voor de vrouwen, nu de Heere Zelf de opdracht herhaalt. Een engelenverschijning is al zo geweldig voor de Maria's en een engelenboodschap moet ook al zo geweldig voor ze geweest zijn, hoeveel te meer nu dit woord van de Meester. Al is het maar de gewoonste opdracht, zo maar een boodschap, wat is het heerlijk voor die twee Maria's gebruikt te worden, nuttig, dienstbaar te zijn ook tot de eenvoudigste zaak. In Zijn dienst is elke boodschap een goede boodschap. Vooreerst is de boodschap het bewijs dat Hij leeft, daarna is ze het bewijs dat Hij aan hen denkt. Daar is iets zeer bijzonders in dat denken. Hij zegt: „boodschapt Mijn broederen!" Hij had ze geheten Zijn discipelen, dat zijn Zijn leerlingen. Hij had ze wel eens genoemd Zijn vrienden. Dat was een hele vertrouwenszaak: vrienden. Dat geeft goede relatie weer. Maar nu de broedernaam. Zo had Hij ze voorheen nooit genoemd. Dit duidt op de vervulling van de verzoening. Aan de glorie van Pasen was verbonden dat God Hem stellen zou tot een Eerstgeborene onder Zijn broederen. Golgotha en Pasen maakt de discipelschap tot broederschap. Psalm 89 gaat in vervulling. De engel zegt nog: Zegt Zijn discipelen. Jezus verandert het, verhoogt het in: Zegt Mijn broederen. En dit is de boodschap, de goede boodschap, die de Maria's mogen brengen:

„Gij", zal Hij zeggen: „zijt Mijn Vader en Mijn God, de rotssteen van Mijn heil, 'k Zal Hem ook stellen tot een eerstgeboren Zoon, door al Zijn broed'ren t' eren. Als Koning zal Hij Zelf de koningen regeren. Mijn goedertierenheid Zijn rijkstroon eeuwig stijven en Mijn gemaakt verbond met Hem bestendig blijven.

Goede verwachting

„Boodschapt Mijnen broederen, dat zij heengaan naar Galilea, aldaar zullen zij Mij zien." De vrouwen zijn eerste boodschapsters van de opstanding. Trouw als zij geweest zijn boven de meeste discipelen aan Jezus toen Hij alleen Zijn strijd streed op Golgotha, trouw als zij geweest zijn aan hun overleden Meester bij de begrafenis, toen niemand van de discipelen met hen was, dan alleen twee onbekende nachtdiscipelen, Jozef van Arimathea en Nicodemus, trouw als zij geweest zijn eerder dan, meer dan de discipelen, krijgen zij nu het eerste loon van de eerste ontmoeting met de Opgestane. Die er het eerst bij zijn, die er het meest bij zijn, zullen ook doorgaans het eerst vinden en ook het meeste vinden. Dit gaat vast op in het Koninkrijk Gods.

„Vroeg zoeken doet vroeg vinden." „Vroeg zoeken doet zeker vinden."

Onthoudt u dat maar. Betrekt u dit nu niet op de ambten, betrekt u dit nu niet op de ambtelijke evangelieverkondiging, want daartoe hebt u de algemene kerkelijke lijn tegen in de bijbel, daartoe hebt u ook uitdrukkelijke geboden tegen. Wordt er dan door de Heere één vrouw tot apostel gekozen? Waar prediken dan vrouwen op de Pinksterdag? Waar leest u dan in Handelingen 8 bij de diakenkeuze van een vrouw? Waar leest u dan in de bijbel van een vrouwelijke ouderling?

Maar daarom mogen zij nog wel een goede boodschap brengen! En daarom is de vrouw niet gediscrimineerd! Daarom is de vrouw niet minder geacht in de gemeente Gods! Integendeel. Doorgaans is het aantal vrouwen in de kerkgang het grootst. En de Godsvrucht is bij de vrouwen zeker niet minder dan bij de man. Wij zouden die stille Godvruchtige wandel der vrouwen in de gemeente niet graag missen.

Zo'n boodschap als hier is toch niet gelijk te stellen aan de Evangelieverkondiging?

Zij moesten dan aan de discipelen zeggen, dat zij moesten heengaan naar Galilea. Aldaar zouden zij Hem zien. Het betekent niet, dat zij de Heere niet eerder zouden ontmoeten. Want zij hebben Hem in Jeruzalem. ontmoet en op de weg naar Emmaüs. Maar in Galilea gebeuren bijzondere dingen. Daar wordt Petrus weer in zijn ambt hersteld en wel met een drievoudige roeping. Daar wordt ook de roeping van alle discipelen herhaald. Daar wordt het Doopbevel en het bevel tot onderrichting gegeven. Daar wordt het arbeidsterrein uitgebreid nu tot alle volken. Daar wordt de bijzondere opdracht gegeven van handoplegging, van ge-' nezing van zieken, van tekenen en wonderen die geschieden zouden. Galilea, waar de meeste discipelen verkozen werden. Galilea, waar het licht des Evangelies het helderst geschenen heeft. Galilea der heidenen, waar zulke krachtige beloften voor gedaan en gegeven zijn, het wordt het land, van waaruit het Evangelie de wereld zou ingaan.

Galilea, het zal Jeruzalem te boven gaan. Dat Jeruzalem waarvan de Heere wenend gezegd heeft: Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt en stenigt degenen, die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijk een klokhen haar kiekens, doch gij hebt niet gewild. Zie, uw plaats wordt u woest gelaten.

Gr.-A.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 april 1974

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Opgestane en de vrouwen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 april 1974

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's