Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een man van smarten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een man van smarten

11 minuten leestijd

Hy was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een man van smarten en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht. Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten, die heeft Hy gedragen; doch wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. Jesaja 53 : 3 en 4.

Smarten en krankheid

Het gaat maar weer over Hem, die de tekst thans noemt de Man van smarten. Eens heeft de profeet Jeremia, die leed onder de slagen, die op zijn volk neerkwamen, gezegd: „Wie kent een smart gelijk mijne smart." Dit kan de Heere Jezus in veel volkomener zin zeggen. Hij is aan het kruis inderdaad de Man van smarten, vol van smarten. Smart, dat is leed, pijn en droefheid, welke stil en zonder klagen of misbaar gedragen worden. Het is pijn overal, pijn door en door en dat gemengd met droefenis. Van het hoofd af tot aan de beide handen in de volle breedte, van het hoofd af tot aan de voetzolen toe, de ganse rug, de schouders vol van smarten. Niets geheel of vrij van pijn!

Wat heeft de zonde, die geen deel van het menselijk lichaam buiten spel laat, toch ontzettend veel teweeggebracht. Ons hoofd zondigt in zijn denken, in zijn ogen, in zijn zien, onze oren zondigen in hun horen naar alles, waar wij het oor aan lenen, in onze mond in wat wij eten, wat wij drinken en vooral in wat wij zeggen. Wat doen onze handen niet, waarheen brengen ons onze voeten niet. Wie dat enigszins bedenkt, hoe wij inderdaad zondig zijn, melaats van onze hoofdschedel af tot onze voetzolen toe, die kan verstaan waarom wij zo geslagen kunnen worden en ook geslagen worden in geheel ons lichaam en in al zijn leden. En dat met tijdelijke en met eeuwige straffen. En wie daar het rechtmatig oordeel Gods in ziet, in hoort, in proeft, die verstaat hoe al die pijn tot smart wordt, tot droefheid. Hoe heb ik toch zo gezondigd tegen de Mensenhoeder! ? Welnu, dat is over Christus gekomen in zijn geheel en dat voor al Zijn volk. Dat was smartende pijn overal, gemengd met het gevoel van de oorzaak, gemengd met het gevoel van al onze zonden, gemengd met het gevoel van de toorn Gods over de zonde: smartende pijn door heel het lichaam, smartende pijn in de ziel. „Een Man van smarten.

En verzocht in krankheid. Men kan ook vertalen: gewend, gewoon aan krankheid, vertrouwd met krankheid. Bekend met krankheden, vermaard door krankheden. Wij lezen niet, dat de Heere Jezus ooit ziek geweest is. Wij lezen niet van enige zwakte of van enig lichaamsgebrek of van enig ongeval, dat Hem ooit overkwam. Nu wordt Hij ver-zocht in krankheden, bezocht met, maar ook verzocht in krankheden.

Geestelijk is Jezus ettelijke malen verzocht. Wat verzoekt gij Mij? Wij denken bijzonder aan de drie zware verzoekingen in de woestijn, gedurende de veertig dagen. Als iemand zwaar ziek wordt of veel en iets ergs moet lijden, dan spreken wij ervan: Hij wordt wel bezocht. Een bezoeking is doorgaans zo totaal, die treft het hele lichaam, 't Was een bezoeking toen Job met zweren overdekt werd. Dat totale had Jezus ook. Maar nu ver-zocht. Kan er in ziekte of pijn ver-zoeking zijn? Ja, dat kan. Bij Job zegt zijn eigen vrouw: „Man — zegen God — en sterf!" Dat was verzoeking om zich aan de ziekte over te geven, er zich geheel in te storten, en dan daarin maar te sterven. En dan vooral God vaarwel zeggen. God afzweren. God vloeken. Dat is de grote verzoeking in het lijden bij Job geweest. Ik dacht dat dat hèt punt is. En dan staat er: En in dit alles zondigde Job niet met zijn tong. Niet klagen. Vooral niet over God klagen. God vaarwel zeggen: Neen! Nooit! Juist aan God zijn nood klagen. Juist bij God de toevlucht zoeken. Juist bij God schuilen. Juist dat hele lichaam en die hele ziel aan God aanbevelen, dan maar met al die pijn, die ondragelijke pijn, met al die smart.

Welnu, in deze verzoeking is Jezus de Borg geweest. Verzocht in krankheden. En in dit alles geen klacht. Dat is geen karaktervastheid geweest. Dat is geen heldhaftigheid geweest. Dat is stil aanvaardende, lijdende borgtocht geweest. En in dit alles, in deze totale verzoeking, geen enkele aanklacht tegen God, de God van het leven, Die het leven geeft en Die het leven neemt. Ook geen enkele klacht over God! Wel de vraag naar het waarom. En daar weten wij het antwoord op: niet om Zijn zonden, maar om ónze zonden. Daar weten wij het antwoord op uit Jezus' eigen vraag: „Waarom hebt Gij Mij verlaten? " De zonde brengt ons Godverlatenheid, het van God verlaten worden. En dat is dan ook van de mensen verlaten worden. Daarom zegt Jobs eigen vrouw: „Man, zegen God en sterf."

In die verzoeking is Jezus door al Zijn krankheden geweest. En Hij heeft in dit alles niet Zijn God en ook niet de mensen verlaten, losgelaten, vaarwel gezegd. Hij heeft aan Zijn God vastgehouden en mensen behouden!

Nu verstaat gij tevens, waarom er in dit verband staat: „En een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem." Hoewel Golgotha vol van mensen was, verborg ieder zijn aangezicht voor Hem. de moordenaars vooreerst lasterden Hem, al kwam dan later die ene tot verandering, tot bekering zelfs, als loon op Christus' lijden. Lasteren, dat is iemand verlaten, dat is het aangezicht grondig voor hem verbergen.

De militairen rond het kruis hoonden Hem, bespotten Hem. Zo deden ook de priesters, de óverpriesters. Dat is een diepe manier van iemand verlaten. Spot zowel als laster, dat is iemand van zich afduwen, zijn aangezicht van hem verbergen, iemand voor goed verstoten. Overgeven aan het lijden. Dat is ten diepste de hel: Van God en van mensen geestelijk en lichamelijk verlaten zijn in al zijn lijden. Ziet hier, de Man van smarten en verzocht in krankheid... opdat wij nimmermeer van God verlaten zouden worden... opdat wij een plaats zouden ontvangen in de kerk Gods, in de gemeenschap, de liefdevolle gemeenschap der heiligen.

Veracht en niet geacht

Het derde vers van Jesaja 53 begint en eindigt met verachting. Ons tekstvers zegt: Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen... dan volgen de woorden die wij u juist uiteenzetten — en dan volgt er weer:

„Hij was veracht" en als een schuldbelijdenis volgt er dan: „en wij hebben Hem niet geacht."

Paulus zegt in kleinachting van zichzelf, dat hij de minste van de apostelen is. Dat is voor een man, die zeker één van de grootsten onder hen was, heel mooi en heel goed. Later noemt hij zichzelf de minste van alle heiligen. Om zich zo gering te schatten moet dit wel een man zijn die diep aan zijn zonden ontdekt is: de minste van alle christenen!! Later noemt Paulus zich de grootste der zondaren. Groter zondaar dan ik ben is er niet. En dit was bij Paulus menens, dit was bij hem zo ten volle oprecht.

Zo nu sprak Jezus niet van zichzelf, want Hij had geen zonde, kende geen zonde. En dat Hij nu door de mensen zo diep werd veracht, zo laag werd neergezet: de onwaardigste onder de mensen. Dit kan men dan alleen doen omdat Hij onze zonden op Zich genomen heeft en dus de straf op de zonden, smarten, krankheden en verachting op Zich genomen heeft. Daarom wordt de Heere Jezus in Zijn smart en verzoeking omgeven door een viervoudige verachting. Verachting van vier kanten. — Hij was veracht — de onwaardigste onder de mensen — Hij was veracht — en wij hebben Hem niet geacht. Ziet daar de verachting rondom, aan alle zijden. En dat zelfs de kerk, namens welke Jesaja spreekt, Hem niét achtte! Zie, dat is de hel, waarin Jezus nu verkeert. Zo de mensen. Zo de duivelen, die daar rond het kruis huis hielden. De hel is de plaats, waar men geen achting meer heeft en geen achting meer geeft.

Daar erkent en eert men God niet. Daar erkent en eert men elkander niet. Daar is alle hoogheid en heerlijkheid weg.

Daar erkent en herkent men God niet en de Christus niet. Daar veracht men ook de mens Christus Jezus.

Daar wordt veracht de mens, die heilig is. Alles wat heilig is en goed, is daar contrabande. Niets geacht.

Daar verbergt men zijn aangezicht, daar sluit men zijn oog voor. Iets daarvan ontwaart men in deze losgelaten tijd, waarin alle gezag en ontzag, alle heerlijkheid en alle heiligheid weggeworpen wordt.

Maar dit draagt de Heere borgtochtelijk, opdat Hij de Zijnen bereiden zal heerlijkheid, heiligheid, genade en ere. Let wel: genade en ere. Waar de genade komt, daar komt de ere, de gloria. Zie nu hoe die trouwe Borg dat voor de Zijnen verdiende. Nu komt voor Zijn kerk in plaats van Godverlatenheid nabijheid Gods. Zo kan de kerk weten: Hoe goed is het mij nabij God te zijn. Die nabijheid wordt eeuwig genoten in de hemel. Die wordt ook genoten hier in de kerk. Wat kan de nabijheid Gods toch gevoeld en genoten worden. Dat geeft aan de kerk Gods haar ere, haar heerlijkheid, dat legt op haar glans. Dat geeft haar gloria.

Zo mag de kerk ook delen in de gemeenschap der heiligen. Wat erkennen zij toch elkander. Wat hebben zij. elkander hartelijk lief. Wat achten zij en eren zij elkander van harte en ongeveinsd. Alle liefde, alle eerbied, alle hoogachting onderling, alle heerlijkheid der kerk komt van Golgotha, de bron van heerlijkheid, eer en macht, van liefde en eendracht, de bron van genade en ere bij God. Zo wordt het kruis der verachting ons een bron van achting, genade en ere, waarvan wij zingen:

Bij U, HEER', is de levensbron; Uw licht doet, klaarder dan de zon. Ons 't heuglijk licht aanschouwen. Wees die U kennen mild en goed. En toon d' oprechten van gemoed Uw recht, waar z' op vertrouwen. Dat mij nooit trotse voet vertrapp'. Noch boze hand in ballingschap Ellendig om doe zwerven! Daar zijn de werkers van het kwaad Gevallen in een jammerstaat Waarin zij hulploos sterven.

Gedragen - geplaagd

„Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten, die heeft Hij gedragen."

Het Hebreeuwse woord akén, dat hier vertaald is door waarlijk, betekent ook: toch, evenwel. Het wil dus zeggen: Niettegenstaande, dat wij Hem niet geacht hebben, niettegenstaande, dat Hij veracht was, heeft Hij onze krankheden op Zich genomen en onze smarten, die heeft Hij gedragen. Hier hebt u dezelfde woorden weer, die wij in het vorige vers aantroffen. Wat Hij leed, wat Hij droeg, dat was onze smart, onze smarten, wat Hij leed, wat Hij droeg, dat waren onze krankheden.

Al wat wij verdiend hadden door onze zonden, naar lichaam en ziel en dat voor tijd en eeuwigheid, dat heeft Hij op Zich genomen en dat heeft Hij gedragen, verdragen, doorgedragen ten einde toe.

Hij heeft dat gedragen — alleen in een zich van Hem afwendende wereld, die zelfs zijn aangezicht voor Hem verborg. Gedragen! Toch, waarlijk. Als ergens vrije genade, onverdiende genade schittert, dan is het hier. Straf gedragen voor degenen, die naar Hem niet vragen, van Hem niet weten willen. Daar ligt dan allerlei vertroosting voor de kerk, die daar dan toch maar bijgebracht wordt. Toch. Waarlijk! In dagen van smarten, in dagen van pijn, in dagen van krankheden, soms in een leven van smart en pijn, in dagen waarin banden des doods iemand omknellen, waarin angsten der hel treffen, daarin is troost bij de Heere Jezus. Hij verstaat dat, Hij kent dat, Hij droeg dat. Daarin is troost, daarin is redding. Ge zult daarin niet verlaten zijn. Gij zult daarin niet gelaten worden. Hij droeg het uwe, nu draagt Hij u met al het uwe.

Doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd was en verdrukt was, van God geslagen was. En Hij was van God geplaagd met al de plagen, die wij verdiend hadden, Hij was van God geslagen met al de slagen, die wij hadden moeten hebben, Hij was verdrukt met al de verdrukking, die over de kerk had moeten en kunnen komen. En dat alles, opdat Zijn volk van druk, van zorg, van pijn ontslagen zoude worden, uit de druk verlost zoude worden. Zo is Christus de Verlosser, Die verlost uit al wat de smart, de druk, de plage van het leven kan uitmaken. Neemt Hij het dan altijd nog niet van u, dan kan er een zegen in zijn als bij Job. Dan maakt Hij het draaglijk, als bij de doorn in het vlees bij Paulus. En ten einde schenkt Hij de Zijnen een ontkomen aan de grote verdrukking, waarin God de slagen zal tonen tot nut en tot zaligheid geweest te zijn.

Gr.-A.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 april 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Een man van smarten

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 april 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's