Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De toekomst des Heeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toekomst des Heeren

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(8)

De grote afval is op handen, zo zagen we de vorige keer, en... het begin is er. Want het geheimenis der ongerechtigheid is reeds in werking getreden.

Om in één zin het voorgaande samen te vatten, kunnen we zeggen: Het beginsel der wetteloosheid is te zoeken in de weerstand tegen het evangelie en in de daartoe aangewende middelen. Het bedenken des vleses is immers vijandschap tegen God, tegen Zijn Wet en ook tegen de aangeboden genade in het evangelie.

Nu moet het opvallen dat Paulus in 2 Thess. 2 : 7a niet alleen spreekt van de wetteloosheid, maar met nadruk zegt: et geheimenis der wetteloosheid.

Wat bedoelt hij met het gebruik van het woord geheimenis of mysterie?

Niet dat er van die wetteloosheid niets te zien is, ook niet dat de satan er in deze wereld een soort geheime dienst op nahoudt. De geest van de Anti-christ komt duidelijk genoeg openbaar. De geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, maakt er heus vandaag aan de dag — en trouwens nooit — een geheim van, dat het Gods banden wil verscheuren en opstaat tegen de Heere en Zijn Gezalfde.

Paulus noemt het een geheimenis met het

oog op het feit dat de wereld, waar de satan de overste van genoemd wordt, het niet in de gaten heeft waar het allemaal heengaat. Dit mysterie der wetteloosheid heeft alles te maken met het oordeel van verharding en verblinding, waarmee degenen die God niet vrezen geslagen worden. Geslagen — let wel — als vrucht van hun eigen onbekeer-

lijkheid. In zijn ware aard en werking is de Antichrist verborgen voor de ogen van mensen. Van die mensen wel te verstaan, die de verlichte ogen des verstands missen. Terwijl zijn verleidende geest zelfs zo krachtig werken kan, dat indien het mogelijk ware, hij de uitverkorenen nog zou verleiden. Jezus leert ons duidelijk dat slapende wijze maagden (en wie slaapt, heeft zijn ogen dicht) geen denkbeeldig verschijnsel zijn in het laatste der dagen.

Een geheimenis der wetteloosheid, omdat de mensen in het algemeen niet doorzien welke listen en lagen, welke voetangels en klemmen in de werking van de mens der zonde wegschuilen.

Juist dat is het verleidelijke van het mysterie der wetteloosheid, dat niemand bijna die wetteloosheid meer erg vindt. Dat we massamensen geworden zijn zo langzamerhand. We doen wat iedereen doet en we vinden niets meer erg omdat niemand het meer erg vindt. Geestelijk nemen we ons gemak ervan. We weten niet meer wat kiezen betekent. De wandel met God, zoals we dat lezen van Henoch en Noach (Gen. 5 : 22 en Gen. 6:9), schaffen de meeste mensen voor het gemak maar af.

We kunnen het woord „geheimenis" dan ook het beste in verband zetten met de uitspraken van Christus over de dagen van Noach en de dagen van Lot (vergelijk Matth. 24 : 36 - 40 en Lukas 17 : 26 - 30).

Kenmerkend voor de mensen in die dagen was dat het leven ogenschijnlijk normaal zijn gang ging. Ze aten en dronken, ze trouwden en bouwden, zij kochten en verkochten. Ondanks dat Noach 120 jaar lang het naderend oordeel van de zondvloed predikte, trokken zij zich niets van zijn goddelijke boodschap aan. Slechts drie dingen kenmerkten hun bestaan, verzakelijking, verwording van het léven en negatie van God. En zij werden er zó door beheerst, dat nieman de catastrofe zag aankomen. In de dagen van Lot steeg de onzedelijkheid bovendien ten top, zich openbarend in de meest schaamteloze tegennatuurlijke zonden. .

Nu zou men kunnen zeggen dat het op zichzelf toch niet verkeerd is als de mensen eten, drinken, trouwen en handel drijven.

Als antwoord op die vraag wil ik citeren wat Dr. H. Veldkamp hierover schrijft in „De dag van de Zoon des Mensen": „Immers alles wat er gezegd wordt, komt feitelijk hierop neer dat de mensen eten, trouwen en arbeiden... Dat heeft God toch Zelf allemaal zo ingesteld? Stel u eens voor, dat de mensen dit zouden nalaten — er zou geen leven meer mogelijk zijn!

En toch moet ik er bij blijven, dat dit de meest felle veroordeling van het mensenleven is, die maar denkbaar is. Niet zozeer om wat er gezegd wordt, dan wel omdat dit nu alles is, wat er van de mensen in de dagen van de Zoon des mensen gezegd kan worden. Eten. drinken, trouwen, werken.

Punt! Meer niet! Dat kan men per slot van rekening ook van de dieren zeggen. Die eten en drinken en paren en werken, en daarmee uit. Maar dat er nu van een mens. Adam. de zoon van God. de mens naar Gods beeld geschapen, niets meer gezegd kan worden. dat is de ontadelyking, de decadentie (verval), verdierlijking."

Er zijn heel wat mensen, ook kerkmensen, wier leven niet boven dit niveau uitkomt. „We hebben toch niets gedaan", zeggen ze dan! Nee, dat is het juist en u had zoveel moeten doen tot Gods eer en tot des naasten heil.

Zie hier het geheimenis van de wetteloosheid: e mensen bekenden het niet, tot de dag toe dat Noach in de ark ging en de zondvloed kwam die hen allen wegnam en tot de dag kwam dat het vuur en zwavel van de hemel regende over Sodom en Gomorra. En daarmee, met het „en zij bekenden het niet", dus zij bekeerden zich ook niet zijn de dagen van de Zoon des mensen gekarakteriseerd. Want het wil niet anders zeggen dan dat de mensen geen weet zullen hebben van het onheil dat hun wacht: e hebben er geen erg in. Juist dat laatste strekt hun tot bewijs van hun dwaasheid. Op deze wijze is het mysterie der wetteloosheid reeds „in werking getreden". Voor dit „in werking treden" gebruikt Paulus in 2 Thess. 2 : 7 één woord (energeitai). In dat Griekse woord hoort u gemakkelijk ons woord „energie".

Wij spreken van energie als we bedoelen: met inzet van alle krachten streven naar een gesteld doel.

De Anti-christ spaart, om zo te zeggen, geen kosten of moeiten om alles op zijn hand te krijgen en zo de bodem rijp te maken, waarop hij straks zijn anti-christelijk rijk kan vestigen. Planmatig en ondermijnend is hij bezig en over een energie-crisis zult u hem niet horen klagen.

In zó'n boze tijd leven wij en onze kinderen. Slechts met een geopend oog des geloofs zullen we deze werkelijkheid kunnen onderkennen en in acht nemen het woord van Christus: hetgeen Ik u zeg, dat zeg Ik u allen, Waakt!

De wederhouder

Christus' komst staat voor de deur. Maar ook, en daaraan voorafgaand, staat ons de komst van de Anti-christ en de grote afval te wachten.

Nu zouden we Paulus' prediking van de toekomst des Heeren tekort doen als we nu meteen zouden overstappen op de wederkomst van Christus zelf. Om de apostel in zijn beschrijving van de verschijning van Christus in zijn toekomst recht te laten wedervaren, moeten we hem helemaal uit laten spreken.

Hiermee komen we aan het moeilijkste gedeelte van 2 Thess. 2, met name de verzen 6 en 7b. Daar wordt immers gezegd dat de volle openbaring van de Anti-christ nog tegengehouden wordt. Op zijn eigen tijd, dat is niet anders dan op de door God bepaalde tijd, zal hij openbaar in de verschijning treden. Zolang wordt hij nog tegengehouden, geremd in zijn volle machtsopenbaring. Omdat het hier om zulke wezenlijke zaken gaat, zou ik u willen uitnodigen om met mij uw Bijbel voor u te nemen en de woorden van Paulus hier als het ware één voor één te spellen.

In vers 6a zegt de apostel: En nu, wat hem. d.i. de mens der zonde, wederhoudt, (voor de duidelijkheid kunt u ook lezen: tegenhoudt), weet gij.

Er is dus iets wat de Anti-christ tegenhoudt. Iets, wat, dat is onzijdig, waarvan je nu niet meteen kunt zeggen: dit is het nu concreet.

Nu is het merkwaardig dat dit „iets" of „wat", dus het subject (= onderwerp van de zin, de handelende persoon) in vers 7b verandert in een „hij". Die hem nu wederhoudt, (die zal hem wederhouden) totdat hij uit het midden zal weggedaan worden.

Het iets in vers 6 is in vers 7 tot een persoon geworden. Een iets én een hij staat dus de komst van de mens der wetteloosheid in de weg. En als de tijd door God bepaald gekomen is, dan neemt God zelf datgene, waardoor hij tegengehouden was, weg. Wat eenvoudiger gezegd, dan breekt God de trahes weg waardoor het gekooide beest uit de afgrond de gelegenheid krijgt om uit zijn kerker te springen. Dan komt de laatste machtsontplooiing van satan in deze wereld.

Dan zal de mens der zonde vrij spel krijgen om zich in zijn ganse lengte te kunnen uitstrekken en ongestoord zijn gang te kunnen gaan.

Nu wij de woorden van de apostel Paulus heel voorzichtig gespeld hebben, dringt zich de vraag op: Wat of wie is er met die wederhouder bedoeld? Moeten we nu hier denken aan een wederhoudende macht of aan een bepaald persoon?

Het aantal antwoorden op die vraag is bijna niet te tellen. Hoe interessant het ook is om eens te weten wat er al zo in de loop der eeuwen over ten beste is gegeven, wij willen dit voor de lezers toch maar laten rusten en trachten te komen tot een zekere samenvatting.

Paulus zelf zinspeelt er op dat de Thessalonicenzen het in ieder geval wel kunnen weten wie of wat de mens der wetteloosheid tegenhoudt. „En nu, wat hem wederhoudt, weet gij".

Nu is niet gezegd dat wij het ook even duidelijk weten als de gemeente van Thessalonica. Reeds Augustinus bekende eerlijk: Ik beken dat ik niet weet wat hij bedoelt". En wij willen ons niet aanmatigen dat we helemaal boven „het niet weten" van de kerkvader van Hippo Regius uitkomen.

Maar toch kunnen we het niet bij deze uitspraak van Augustinus laten. Er zijn in de uitleg van deze moeilijke passage een paar grote lijnen te trekken. Een eerste algemene gedachte is wel dat de Anti-christ wordt tegengehouden door het staats-en rechtsbestel dat God in zijn algemene genade aan mensen en volkeren verleent. Immers waar wetteloosheid het kenmerk is van de mens der zonde, kan hij niet ten volle uitrichten wat hij beoogt, zolang er onder de mensen nog algemene wetten en normen worden uit-

gevaardigd en zolang er op de naleving daarvan nog toezicht wordt gehouden.

Worden echter de wetten verkracht en wordt o.a. opgemerkt dat sommigen onder komt het gezag van de overheid dermate in de crisis, dat er van geen gezag meer sprake is, dan is deze remming voor de mens der wetteloosheid vervallen en de tijd van de grote afval aangebroken. De overheid als Gods dienaresse ons ten goede heeft dan afgedaan en de ruimte voor steeds grotere afval en verwording, voor de doorwerking van de Anti-christ is geschapen. Wie niet moedwillig de ogen sluit kan de duidelijke symptomen hiervan zien.

In de kanttekening op de Statenvertaling de „wederhouder" verstaan de zuivere prediking van het evangelie, en de oprechtheid der leraars in de gemeente Gods, die zolang zij in Christus' kerk zijn behouden, zulke geestelijke heerszucht en dwaling hebben weerstaan en tegengehouden". Zolang er nog een kerk is waar het Woord van God zuiver bediend wordt, fungeert deze kerk als de wederhouder van de Anti-christ.

In deze gedachte zit een kern van waarheid. Maar we kunnen hier de redenering niet konsekwent doortrekken. Dan zou het immers betekenen dat eer Christus' wederkomst nergens ter wereld de sporen van een zuivere evangelie-prediking meer aanwezig zullen zijn.

Deze konsekwentie durf ik niet aan. Gezien ook wat we nog steeds belijden met art. 27 van onze Ned. Geloofsbelijdenis: „dat de kerk somwijlen een tijd lang zeer klein en tot niet gekomen schijnt te zijn in de ogen der mensen, zo wordt deze kerk toch bewaard en staande gehouden, tegen het woeden der gehele wereld.

Deze kerk is geweest van het begin der wereld af en tot het einde toe zal zij zijn; gelijk daaruit blijkt dat Christus een eeuwig Koning is dewelke zonder onderdanen niet zijn zal".

Tenslotte worden we in dit artikel ook verwezen naar „de gevaarlijke tijd onder Achab toen de Heere Zich nog zevenduizend mensen had overgehouden die de knie voor Baal niet hadden gebogen."

Zeker, hoe krachtiger het zuivere Woord Gods werkt in de Kerk, hoe meer zij een stad op een berg en een licht op de kandelaar is, hoe minder kansen de mens der zonde maakt. Maar dat er helemaal geen kerk meer zal wezen gaat veel te ver. De kanttekenaren trekken gelukkig deze konklusie ook niet. Zij gaven alleen maar weer welke gedachten er in die tijd leefden zonder die opvatting ook maar nader te verdedigen.

Als het dan de Kerk niet is die als wederhouder van de Anti-christ optreedt, wie is het dan wel? Daar hopen we de volgende keer op door te gaan. z

B. H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 augustus 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De toekomst des Heeren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 augustus 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's