Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wondere visvangst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wondere visvangst

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als Hij afliet van spreken, zeide Hij tot Simon: teek af naar de diepte, en werpt uw netten uit om te vangen. En Simon antwoordde en zeide tot Hem: eester, wij hebben de gehele nacht over gearbeid en niets gevangen; doch op Uw woord zal ik het net uitwerpen. En als zij dat gedaan hadden, besloten zy een grote menigte vissen, en hun net scheurde. En zy wenkte hun medegenoten, die in het andere schip waren, dat zij hen zouden komen helpen; en zij kwamen en vulden beide de schepen, zodat zij bijna zonken. En Simon Petrus, dat ziende, viel neder aan de knieën van Jezus, zeggende: eere ga uit van mij, want ik ben een zondig mens. Want verbaasdheid had hem bevangen en allen die met hem waren, over de vangst der vissen, die zij gevangen hadden; en desgelijks ook Jacobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die Simons medegenoten waren. En Jezus zeide tot Simon: rees niet, want van nu aan zult gy mensen vangen. En als zij de schepen aan land gestuurd hadden, verlieten zij alles en volgden Hem. Lucas 5 : 4—11.

Het bevel en zijn opvolging

Naar mijn mening hebben wij hier niet dezelfde geschiedenis van de roeping der discipelen, zoals die bericht werd in Matth. 4 en Marcus 1, maar een latere herhaling en bevestiging van de eerste, nu vergezeld van het grote visvangstwonder. Zo meent het ook Prof. Dr. S. Greydanus. Over Matth. 4 handelden wij vorige week.

De Heere Jezus was gaan prediken iets van de walkant af, vanaf de plecht van Petrus' schip. Zozeer had de schare op Hem aangedrongen, dat dat nodig was. Hoeft u niet te vragen, hoe begerig men was naar Zijn prediking, dat de achtersten, als zij het niet goed konden horen, opdrongen, zodat Hij bijna te water geraakt zou zijn. Bovendien, over het water hebt u altijd een goede klankbodem. Als er staat dat Hij af-liet van spreken, zal het een lijvige rede geweest zijn. De mensen volgden Hem soms dagen om te horen prediken. Prediking hoort tot de aard van het Koninkrijk Gods. Dat sticht het Koninkrijk!

Nu dan uit dank voor het als kansel ter beschikking gestelde schip raadt Jezus Simon van Wal af te steken tot waar het water diep is. Tevens deelt de Heere mee, dat het niet te vergeefs zal zijn. Hij zegt niet: werpt uw netten uit om te vissen, maar: werpt uw netten uit om te vangen. Des Heeren woorden zijn altijd zo wel gekozen, zo waar. Nooit heeft Hij eens iets gezegd wat niet uitkwam, wat Hij terug heeft moeten halen.

„Simon antwoordde 1 en zeide tot Hem: Meester, wij hebben de gehele nacht over gearbeid en niets gevangen; doch op Uw woord zal ik het net uitwerpen." Andreas wordt hier met name niet genoemd, reden voor ons om te menen dat wij hier met een latere geschiedenis te doen hebben. Simon is voor en na de enige, die spreekt. Zijn excuus lijkt nogal wettig. De hele nacht gewerkt en niets gevangen. Ja, mogelijk alleen klei en zeewier, want de netten zijn wel vuil; zij zijn ze aan het spoelen. Ordelijke zeelui, die na een mislukte visserij hun tuig toch weer gereed maken voor de volgende visserij. Zo vermoeid kunnen ze niet zijn, of ze hebben wel de tijd genomen om de netten schoon te maken en de preek van de Heere Jezus vanaf hun schip te horen. De hele nacht over gearbeid. 't Zijn geen luie vissers geweest, die te halver nacht na vergeefse halen de arbeid maar gestaakt hebben. Welnu, de hand van de vlijtigen zal gezegend worden. In letterlijke zin en straks ook in geestelijke zin. Die de Heere roept tot Zijn dienst moeten vlijtige mensen zijn. Maar Petrus had meer dan ijver. Grote achting voor de Heere, zodat hij Hem aanspreekt eerbiedig en onderdanig als „Meester". Hij erkende Hem zo diep als Leraar. Dat had hij trouwens al van Johannes de Doper gehoord, maar dat had hij ook al geleerd, toen hij voor het eerst op Andreas', zijn broeders, aanwijzing met de Heere Jezus had kennisgemaakt. Dat had hij ook al getoond, toen hij op Jezus' roeping Hem terstond gevolgd was. Dat had hij getoond toen hij zijn schip voor Jezus' prediking ter beschikking stelde. En nu toont hij het door na een nacht werken en na een prediking terstond maar weer te gehoorzamen.

„Op Uw woord zal ik het net uitwerpen." Dat was wat, als een ervaren visser na zo'n nacht maar weer de zee opgaat, op bevel van toch niet een ervaren visserman! Stil maar met die ervaren visserman. De Heere is alwetend. Petrus komt wel met zijn bezwaar voor de dag, maar hij laat niet na om tegelijk daarover heen te stappen.

„Doch op Uw woord zal ik het net uitwerpen."

Daar hebt ge het geloof: blind voor de toekomst, zien op het gebod. Doen wat de Heere zegt. Daar hebt ge het rechte geloof: „Meester." Gij moogt het zeggen, want Gij weet het. Al begrijp ik er als ervaren zeeman niets van, want de nacht is bij uitstek geschikt om te vissen. En de hele nacht niets gevangen. Meester, Gij weet het. Als Gij het zegt, zal ik het doen en wat Gij zegt zal ik doen!

Het veelvoudige wonder

„En als zij dat gedaan hadden, besloten zij een grote menigte vissen, en hun net scheurde."

Het is een wonderlijke zaak: heel de nacht niets vangen, en dan overdag niet wat vangen, maar zoveel vangen, als men nog nooit gevangen heeft. Dit gebeuren is voor de ervaren vissers van daar compleet een wónder geweest. Heel deze vangst staat door de eeuwen heen bekend als de „wondervolle visvangst". Daar is zelfs de visvangst uit Johannes 21 nog niet mee te vergelijken. Daar gold het één schip, daar werd één net op het land getrokken met een menigte grote vissen, met honderd drie-en-vijftig stuks. Daar scheurde het net niet. Hier scheurden de netten wel.

Aldus de wondervolle visvangst! Een grote menigte van vissen. Het andere schip van Jacobus en Johannes was op een niet te beroepen afstand. Zij wenkten ze van verre om hulp te bieden. Men weet op zee niet, als er om hulp gewenkt of geseind wordt, wat er aan de hand is: dat kan zijn averij of ook een of ander ongeluk met een lid van de bemanning. Als er hulp gevraagd wordt op zee, dan laat men alles los en gaat zo spoedig als maar mogelijk er op af. Zij komen daar en vinden dat de bemanning, ja het net maar net onder water vast kan houden. Aan leizij gekomen, gelukt het nu met vereende krachten het net boven water te krijgen en met alle krachtsinspanning zo maar in de naast elkaar gekomen schepen voor een deel op dit en voor een deel op dat schip te stor-

ten. Het is zo vol met vis op de beide schepen, dat zij geen been konden verzetten. Twee volle schepen. En wel zo vol, dat de beide schepen bijna zonken.

Bijna zonken.

Merkt ge wel wat een wonder dit was? Het is niet alleen in het leven van die vissers als een groot Goddelijk wonder bekend en in gedachtenis gebleven, maar het is in de geschiedenis van de kerk en in de geschiedenis van de bijbel bekend gebleven als de wondervolle visvangst. Twee schepen met vis, bijna scheurende netten. Bijna scheurend. Zo leest Greydanus de tekst. Ze scheurden niet. Het was er aan toe. Dat is ook een wonder, dat de hele vangst behouden bleef! Als de Heere wat geeft, dan laat Hij niets van dat gegevene verloren gaan. Wat Hij geeft, dat mag men hebben. De discipelen zijn er verbaasd van, allemaal, compleet van hun stukken, Petrus het meest.

Let vooral op dit wondervolle: de achtergrond. Deze mensen gaan nu dit werk verlaten. Hun schepen en gerei houden zij nog, zoals wij later merken, maar zij verlaten ze. Niet dan zonder buidel en male zullen zij de Heere moeten volgen. Maar wat zorgt de Heere dan eerst nog goed voor hun betrekkingen, dat die niet onverzorgd achterblijven. Gods knechten, die bij de Albestuurder en bij de Albezitter in dienst zijn, kunnen gerust zijn voor zich en voor de hunnen. Hij zal hen nimmer om doen komen in dure tijd en hongersnood. Dat is ook een wonder, een onder met een eindeloos vervolg.

Het tweede wonder, een meer geestelijk, is dit: Dit houdt een profetie in voor het werk, dat zij zullen gaan doen: mensen vangen. En als die God en Zaligmaker dan zo goed en zo rijk is, dan is Hij ook rijk genoeg om mensen te doen vangen in menigte, zodat het schip der kerk ze nauwelijks bergen kan. Wat is de vangst groot geweest op de Pinksterdag en daarna. En vooral voor dit viertal: Andréas en Petrus, Jacobus en Johannes. Daar zijn alzo de drie voornaamste apostelen bij. Wat zullen die een zegen gehad hebben. Wij rekenen altijd met zo kleine schaal, maar de Heere is rijk in barmhartigheid. De mannen zijn verbaasd over deze vangst, zij zullen ook verbaasd zijn over hun eestelijke vangst. Hebt u er wel eens op elet, dat deze apostelen nergens klagen over einig vrucht op de bediening? Zij hadden ok zo'n grote belofte meegekregen.

Mijn hart zal steeds op U vertrouwen, Mijn mond vindt tot Uw lof Gedurig ruimer stof, En zal Uw recht en heil ontvouwen. Schoon ik de reeks dier schatten Kan tellen noch bevatten.

Ik zal blijmoedig henentreden In 's Heeren mogendheid. Mijn hart is uitgebreid, O HEER', om Uw gerechtigheden, Ja die alleen te prijzen, Op aangename wijzen.

Verbaasdheid en verslagenheid

De schepen zonken bijna. Maar daar zonk meer. Simon Petrus zonk op de knieën. Hier wordt de apostel bij zijn volle en onder ons zo welbekende naam genoemd: Simon Petrus, of zoals in de brief staat: Simeon Petrus. Wij wezen reeds op Petrus' genade. En zo was het met zijn broeder Andréas en zo was het ook met Jacobus en Johannes, vier mensen met genade en ook nog met niet weinig genade. Dat kunt u merken aan hun verbaasdheid en aan hun verslagenheid. Er wordt ook nog gesproken over „allen die met hem waren". Mogelijk wordt hier gedacht aan de knechten van Zebedeüs, aan de knechten van Jacobus en Johannes. Ook bij hen dan verbaasdheid. Dat is een blijk van genade: verwondering, verbazing bij het zien van de daden des Heeren, bij het zien van de grote daden des" Heeren. De wereld verbaast zich over de Heere niet en over Zijn wonderen niet. Het geloof staat daarbij stil en het geloof bewaart dat in zijn hart.

Petrus is ook geheel verbroken. Bij de majesteit van Christus gevoelt hij zijn nietigheid en zijn zondigheid. Bij het wonder van deze beweldadiging zinkt hij neer aan Jezus' knieën. En dan zegt hij zijn befaamde woorden: „Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens." En Petrus gaat niet uit van Jezus, maar valt Hem juist te voet. Zo onwaardig gevoelt hij zich, dat hij zich de minste plaats bij Jezus niet waardig keurt. Daar hebben wij geen woorden voor. Daar kan een mens, als hij op zichzelf ziet en als hij op Jezus ziet, alleen maar bij vallen. Zo deden althans allen, die met Petrus waren. En zo deden op het andere schip ook Jacobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die Simons medegenoten waren. Ja, medegenoten in het vissersberoep, medegenoten in de beweldadiging van een schip zo volgeladen, medegenoten ook straks in het nieuwe ambt en in zijn zegeningen. Een Godzalig gezelschap, één in verwondering over de Heere!

De herhaalde roeping

Dan zegt de Heere tot Simon (en in hem dan ook wel tot de anderen, die Hij geroepen had!): - - „Vrees niet, want van nu aan zult gij mensen vangen." Voor vangen staat een Grieks werkwoord dzogreo. dat levend vangen betekent, of ook: het verloren gewaande leven terug geven. Dat duidt dus op het vangen ten leven, dat duidt op het overgaan van de dood in het leven van de bekeerlingen. Welnu. Petrus en de andere apostelen mogen metterdaad mensen vangen voor het eeuwige leven. Van nu aan zult gij mensen vangen. De ure tot dit werk is nu gekomen. Gij zult vangen. Van nu aan verlaten „zij" alles en volgden Hem, niet alleen Petrus, maar ook Andreas, de hier niet genoemde, in elk geval ook Jacobus en Johannes. Hadden zij een roeping ontvangen tot het discipelschap, hadden zij een roeping ontvangen tot het apostelschap, tot het predikambt, nu werd die roeping herhaald, bevestigd. God roept Zijn knechten nogal eens meer dan één keer, als om ze te doen gevoelen, dat Hij met hen niet laat varen het werk Zijner handen. En vooral, als zij zich zo onwaardig gevoelen. Dan geeft Hij ze de boodschap mee: „Vrees niet." En dat is wel nodig, om in het beweeg der wateren, om in het beweeg der tijden, te kunnen staan, om dit werk te doen. En zij moesten er zich nog voor gaan bekwamen. Dan is er veel te vrezen! Dan is er niets te vrezen. Ik zal u vissers der mensen maken. Ik zal maken. Dat worden zij niet, maar dat worden zij gemaakt. Door de Heere Zelf. Vrees niet, al moet gij mensen in hun doodsstaat vangen, vangen, ja maar vangen voor het leven. Zij worden de eerste keer met zijn vieren geroepen, dus met een collectieve roeping. Hier wordt dat voor hen drieën gezamenlijk herhaald, zodat zij niet alleen van eigen roeping weten, maar ook van elkanders roeping. Wat troost dat, wat bemoedigt dat, niet alléén te staan, het ook van elkander te mogen geloven.

Waar Andréas, hun medegeroepene, hier niet genoemd wordt, kunt ge dit drietal altijd bij Jezus vinden, als Zijn intiemste discipelen. En zij verlieten gezamenlijk alles en zij volgden Hem, gezamenlijk.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De wondere visvangst

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's