Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De engel en de vrouwen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De engel en de vrouwen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

PASEN

En in het graf ingegaan zijnde, zagen zij een jongeling, zittende ter rechterzijde, bekleed met een wit lang kleed, en werden verbaasd. Maar hij zeide tot haar: ijt niet bevreesd; gij zoekt Jezus de Nazarener, die gekruisigd was; Hij is opgestaan; Hij is hier niet; ziet de plaats waar zij Hem gelegd hadden. Marcus 6 : 5 — 6.

De ledige plaats

Het zijn de drie bekende vrouwen, Maria Magdalena, Maria de moeder van Jacobus en Salomé, die na de Sabbath specerijen gekocht hadden, opdat zij kwamen en Hem, de Heere Jezus, zalfden. Het was zoals de Schrift zegt zeer vroeg, op de eerste dag der week. Blijkbaar is het zakenleven reeds heel vroeg in de morgen op gang, dat zij zo vroeg in de morgen' terecht gekund hebben. Het zijn ook niet directe levensmiddelen, die men vroeg moet kunnen kopen. Een ander Evangelie meldt dat zij de specerijen vrijdagavond gekocht hadden!

Betrekkelijk een weeldeartikel: specerijen, zalven. De zon kwam pas op, als zij bij de hof van Jozef van Arimathea binnen gingen en het graf naderden. Van een wacht van soldaten weten de vrouwen denkelijk niets, want Marcus meldt ons daarvan niets. Wel zijn zij bezorgd over de opening van het graf, omdat die steen, die zij er hebben zien voorwentelen, er ook voor weggewenteld moest worden. En wie zal dat doen? Zullen die zes vrouwenhanden dat samen kunnen? Hoewel wij in het voorgaande lezen, dat Jozef hem er voor wentelde! De steen toch was zeer groot. Als zij aan komen lopen slaan zij hun ogen op: de rotshof moet dus tegen een berg aanlopen, zoals men in zo'n bergland doorgaans heeft. En daar boven zich zien zij het graf en de grafdeur open. De steen was weggewenteld. In de andere Evangeliën blijkt dat Christus opgestaan was voordat de steen door de engel weggewenteld werd. Van de eigenlijke opstanding is dus eigenlijk niemand getuige geweest. De opstanding der doden, ook de geestelijke opstanding der doden, vindt doorgaans privé plaats. Daar haalt de HEERE niemand bij. Dat zijn de geheimen van de hemel. Dat zijn ook de geheimen van het leven, van het geestelijke leven.

De drie vrouwen gaan het graf in. Het is a. een rotsgrot; b. de zon ging nog maar juist op; _ c. het geldt altijd een graf. Dat moet wel wat huiveringwekkends zijn. Zij gaan daar niettemin in. Zij zijn wel vrouwen, maar zij zijn toch met zijn drieën. Ja, maar in deze doodskamer? En dan die open grafdeur, die afgewentelde steen. Moet dat hun niet dubbel verschrikken? Wie zal niet vrezen op het terrein van de dood? Niet bij een graf, maar m ee n graf. En dan die geheimzinnig openstaande deur! De vrouwen hebben hier een moed en een rust des geloofs. Na alles wat gebeurd is, zo rustig? Dat is de rust van het geloof, hoewel dat op dit punt der opstanding nog geoefend en gewekt moet worden, bezitten zij dit toch. Wie de schrik der zonden heeft leren geloven, die schrikt niet voor veel dingen meer, want die is de ergste. Aan het geloof ontlenen zij de moed om in het graf te gaan.

De vrouwen hebben de moed van de hoop. De Heere mocht dan klagen: „Met Mij verging hun hoop, o Isrels God", maar toch was de hoop eenmaal geboren in de harten van deze vrouwen, hoop op God, hoop op genade, hoop op het eeuwige leven, ook hoop op de opstanding des vleses. Uit die hoop brachten zij hun specerijen mee, om Hem tot de opstanding der doden te zalven. Zo was dat de gewoonte der Joden. Dat hadden

xij vroeger van de Egyptenaren geleerd. Was dat daar een heidense en dus zinledige gewoonte, zij hadden dit gebruik Christelijk geduid, gevuld en zo was het ook goed. Die hoop deed ze dan ook met moed in de morgenschemering het graf ingaan.

Zij kwamen daar ook door de moed der liefde. Wij hebben onze doden, als die in de Heere sterven, niet minder lief dan bij hun leven. En waar de liefde trekt, daar verhindert geen grafdeur, dicht of open, daar verhindert geen grafduisternis.

Maar zij vinden de plaats ledig. Hem zien zij daar niet. En om Hem alleen was het hun te doen. Hij had de liefde van hun hart. Hem beminden zij als hun God en Zaligmaker, levend of dood, maar dan toch hun Zaligmaker. Hun Koning en hun God!

Calvijn merkt op dat dit de gang van het werk Gods is met die vrouwen. Hij onderwijst hen successievelijk, eerst de ledige plaats, dan de engelenboodschap, dan de ontmoeting met Christus zelf. Dat is zö de gewone gang van het werk Gods met de zielen: eerst maakt de Heere plaats, een ledige plaats, dan komt de belofte, de heenwijzing, het woord, en dan komt Hij Zelf, op het woord, naar het woord, om de ledige plaats te vervullen.

De jongeling

„En in het graf gegaan zijnde, zagen zij een jongeling, zittende ter rechterzijde, bekleed met een wit lang kleed, en werden verbaasd." Met zijn drieën zijn zij de grafkamer ingegaan, deze ruime grafkamer, waarin bovendien een vierde is. Van de doeken lezen wij hier niets. Dat hebben de twee discipelen, Johannes en Petrus, gezien. Alle Paasgetuigen krijgen zo hun eigen deel van de waarachtigheid van de opstanding van de Heere Jezus te zien, de een dit, de ander dat. Opdat de opstanding uit de doden onder ons volkomen zekerheid zou hebben. Wij leren hier ook uit dat al de Zijnen dezelfde dingen van het Koninkrijk des levens ontvangen, maar in een veelmaals verscheiden wijze. God houdt met ieder zijn eigen weg, in al de gangen des levens.

Wat de vrouwen hier wel vinden: een jongeling. Er staat hier niet met name bij, dat het een engel is, al is dat natuurlijk zeker. Hier staat ook niet van blinkende klederen. Alleen een jongeling. Wij lezen de dingen van achteren bezien en in het verband met wat de andere evangelisten ons mededelen, maar voor de vrouwen is het alles geheel nieuw en onverwacht. Zij zijn ten hoogste verbaasd. Eerst al die open deur, dan de ledige grafplaats, waar zij zelf eergisteren het lichaam des Heeren hebben zien neerleggen. Nadrukkelijk staat er dat zij na de begrafenis aanschouwden, waar Hij gelegd werd. Wel zeer ruim moet dus de grafkelder, de grafkamer geweest zijn. Daarin zijn verschillende plaatsen, waar men Hem kon leggen.

Maar nu dan deze jongeling, deze onbekende jongeling. Moet het lichaam dan weggevoerd zijn naar een andere plaats? Door de soldaten misschien? Die dan intussen al lang zijn weggevlucht. Maar dan deze jongeling? Had die Hem mogelijk weggevoerd? En waarom is hij dan nu weer in dit graf? De vrouwen zijn ten hoogste verbaasd. En hoe zit dan deze jongeling hier in dit graf? Wie gaat nu in een grafspelonk zitten? De verbazing rijst, zodat na de boodschap ze het graf uit vloden, vluchtten — en beving en ontzetting had ze bevangen. Eerst verbazing — toen beving — toen ontzetting! Wij lezen niet, dat de vrouwen in de jongeling een jongeling van de hemel, een engel, herkennen. Van louter ontzetting zeiden zij tot niemand iets, want zij waren bevreesd. De verbazing is tot beving geworden, die is tot ontzetting geworden, die is tot angstige, zwijgende vrees geworden.

De jongeling is een engel. De volgroeide staat van een mens, jong, krachtig, schoon — zo zijn de engelen. Zo zullen eens de gezaligden zijn, als de engelen Gods. Dit is dus een dienstknecht van de opgestane Zaligmaker. Zo is er een, zo zijn er twee, zo zijn er uiteraard ettelijke rondom het geopende graf, dienstknechten van hun Meester, dienstknechten óók van deze vrouwen, tot dienst uitgezonden van degenen, die de zaligheid zullen beërven. De kerk Gods ontmoet engelen, altijd engelen rondom de grote heilsgebeurtenissen van Christus. Let wel op: bij Zijn geboorte, aan de ingang van Zijn lijden in Gethsemané, bij de opstanding, bij de hemelvaart, bij het zitten aan de rechterhand Gods, straks bij Zijn wederkomst. Wat is Jezus toch een Koning der ere, die nooit zonder onderdanen is. Altijd zijn de engelen daar, waar de kerk wordt ingeleid tot het geloof. En let nu op zijn doen.

De jongeling zit ter rechter zijde. Het zitten van de dienaar zegt iets van de rust van de Meester. De opstanding is zo vredig, zo rustig, zo wel uitgerust toegegaan. Hoe kan de Heere in één dag van al de krankheden, de angsten, de slagen, de pijn genezen zijn, hoe kan Hij al de smarten, de dorst, de uitputting, ook de smaad te boven gekomen zijn. Als iemand zwaar ziek geweest is, wat vraagt het dan lange tijd voor iemand weer op krachten gekomen is. Hier is het wonder van de opstanding, het wonder, het gadeloze wonder van het leven, van het eeuwige leven. Jezus is dat alles in een ogenblik teboven gekomen. Het leven, met al de kracht, met al de volle gezondheid, met al het herstel (uitgenomen de tekenen in Zijn handen, Zijn voeten, Zijn zijde) is weer in Hem gekomen in het ogenblik van de opstanding. De strijd is uitgestreden. Daarom zit de engel hier ook zo rustig. Het lang afhangende kleed, met de niet gegorde lendenen, spreekt ook van die rust. De engel zit als beelddrager van de Meester daar in volslagen rust, met lang gewaad. Wat een voornaamheid, dit lange gewaad. Zo is de Meester, zo zijn Zijn engelen, zo is de hemel. De strijd is gestreden, de loop is geëindigd. Wat is dat fraai. Wat is dat edel. Zo gekleed te mogen gaan. De uitdrukkelijke vermelding moet wel een teken van Christus' opstanding zijn, een teken van de hemel zijn, ook een teken voor het volk Gods. Daar blijft door de opstanding dan een rust over voor het volk Gods! Hier in het geloof in Zijn opstanding wordt de rust geschonken, de ware rust.

De engel is ook in het wit. Dat is de kleur van de vrede, dat is de kleur van de overwinning. Zo is de engel, zo is de Meester. Het rijk van de vrede treedt door het geopende graf naar buiten. Vrede met God. Vrede door Christus. Vrede, reinheid, heiligheid. ze zijn de dingen, die de hemel thans brengt.

Is het ook wonder, dat de vrouwen bij het zien verbaasd zijn? Dat is de verwondering over de Meester, dat is de verwondering over de hemel en over de hemelse gaven van Pasen.

De HEER' is mij tot hulp en sterkte; Hij is mijn lied, mijn psalmgezang; Hij was het, die mijn heil bewerkte. Dies loof ik Hem mijn leven lang. Men hoort der vromen tent weergalmen Van hulp en heil ons aangebracht; Daar zingt men blij, met dankb're psalmen: Gods rechterhand doet grote kracht.

Dit is de dag, de roem der dagen, Die Isrels God geheiligd heeft! Laat ons verheugd, van zorg ontslagen, Hem roemen, die ons blijdschap geeft. Och HEER', geef thans Uw zegeningen; Och HEER', geef heil op deze dag; Och, dat men op deez' eerstelingen Een rijke oogst van voorspoed zag!

De boodschap

Op de sprakeloze verbazing van de drie vrouwen Maria Magdalena, Maria de moeder van Jacobus, en Salomé antwoordt de jongeling. En uit dit antwoord blijkt wel heel duidelijk, dat dit een engel, een bode Gods is. Zonder dat zij één woord hebben kunnen uitbrengen, spreekt Hij heel de zaak uit, die hun hart ten diepste beroert. Engelen zeggen nooit zoveel woorden. Zij houden nooit lange redevoeringen, zij leggen niets uit. In korte woorden zeggen zij alles, wat er te zeggen is. Zij spreken geen woord te veel, ook geen woord te weinig. Zij gaan recht op de zaak aan, maar er zit in hun weinige woorden alles wat een mens nodig heeft.

Vooreerst troost de jongeling hen en peilt precies hun nood, hun behoefte. Zijt niet verbaasd. Precies de gesteldheid, waarin de vrouwen in eerste aanleg waren. Niet wat zij later hebben: beving, ontzetting, vrees. Verbazing kan zijn verwondering, maar ook een zekere ongelovigheid. Die nu wil de engel wegnemen. Verbaast u alles wat nu gebeurd is? Acht ge dit onmogelijk?

De engel grijpt echter terstond naar de zaak zelf: „Gij zoekt Jezus de Nazarener, die gekruisigd was." Wat weet de hemel toch precies, wat er met Jezus gebeurd was, vanwaar Hij kwam, uit Nazareth, hoe Hij bij de vrouwen bekend was als „Jezus de Nazarener". Dat Hij gekruisigd was. Wat weet de hemel toch ook precies wat er in de harten van deze drie vrouwen leefde, bij de een niet anders dan bij de ander. Gij zoekt Jezus de gekruisigde. Maar de engel zegt de kruisiging in de verleden tijd. Het was geschied. Het was achter de rug. Het was volbracht. „Die gekruisigd was." De vrouwen zien het nog steeds lévend voor zich, maar zij mogen leren, zij moeten leren, dat de zaak volbracht is. De droefenis van het kruis mag en moet voor hen worden de ere van het kruis. De vloek van het kruis mag en moet

voor hen worden fte zegen van het kruis. De verschrikkingen van het kruis mogen en moeten voor hen worden de vertroostingen van het kruis.

Die gekruisigd was.

Hij is opgestaan. Opgestaan uit de doden. Hij heeft al datgene, wat de dood te weeg bracht, afgelegd, overwonnen — alles wat stil stond is weer in beweging gekomen. In plaats van een nog niet ingetreden verdervingsproces is alles in het leven begrepen en in actie gezet: heel dat lichaam herleefd, de ziel vanuit de hemel weer verenigd met Zijn lichaam om hier nog een korte wijle tot aan de hemelvaart te verkeren. Maar dit lichaam nu verheerlijkt, zodat wij lezen, dat Hij aan de Emmaüsgangers verscheen in een andere gedaante. Een verheerlijkt lichaam dus, wel echt het lichaam, niet vergeestelijkt, maar een lichaam dat door de gesloten grafdeur kwam, dat door gesloten deuren tot de discipelen komen zal, niet lichamelijk alomtegenwoordig, maar nu eens hier, dan weer daar.

Opgestaan...!

Hij is hier niet. Jezus komt nog wel in de hof. maar in dit graf niet meer. Het heeft niet nodig dat Hij in het terrein van de helse verlatenheid op Golgotha en in het graf Zijn overwinning gaat uitroepen. Het is ook niet waar, dat Hij in Zijn dood in de hel Zijn overwinning heeft uitgeroepen en het is ook niet zo dat Hij in de hel nog een laatste evangeliewoord tot behoudenis aan de verlorenen heeft verkondigd. Een zogenaamde tweede kans. Hij is hier niet meer. Wel zal Hij eens over de graven Zijn levenwekkende stem doen horen, maar op het terrein van de dood komt de Overwinnaar van de dood niet meer.

„Ziet de plaats, waar zij Hem gelegd hebben." Aan de rechterzijde waaraan de engel glorieus gezeten is.

Ziet de plaats.

Ziet de plaats, waar gij eens zult zijn in uw dood.

Ziet de plaats, waar gij eens zult opstaan, want Ik leef en gij zult leven.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 maart 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De engel en de vrouwen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 maart 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's