Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De doeken in het graf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De doeken in het graf

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als hij (Johannes) nederbukte, zag. hij de doeken liggen, nochtans ging hij daar niet in (in het graf). Simon Petrus dan kwam en volgde hem en ging in het graf, en zag de doeken liggen; en de zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen, maar afzonderlijk in een andere plaats samengerold. Joh. 20 : 5 — 7.

Wij vinden hier een eenvoudig bewijs, dat Jezus niet gestolen was.

Over de doeken wilden wij met u handelen als over een stille getuige van Jezus' opstanding. Immers wat heeft Jezus' kleding in het geheel van Zijn lijden en sterven een grote plaats ingenomen. Eerst al dat de krijgsknechten Jezus' kleding hebben afgenomen om Hem de spotmantel, de rode koningsmantel aan te trekken, daarenboven Hem een doornenkroon op te zetten, en ook nog een staf, zij het dan een rietstaf, in de hand te geven. Daarna hebben die onverlaten voor Hem geknield, zoals een slavenvolk voor zijn despoten geknield heeft, waarbij zij hun weest gegroet hebben uitgesproken:

„Weest gegroet, gij koning der Joden." Daar zal wel nooit iemand zo verachtelijk tijdens een rechtszitting behandeld zijn! Daarna is Hem de koningsmantel weer uitgedaan en hebben zij Hem Zijn eigen klederen weer aangedaan. Hebben zij wel gezien, wat een kostelijke kleren dat geweest zijn? Niet alleen heel fijn geweven, maar ook uit één stuk geweven, op een heel groot stramien dus, want dat hele grote opperkleed dat omgeslagen werd, 1 was zonder naad geweven. Hele mooie kwaliteit en een uitzonderlijk grote maat. Dat paste wel geheel bij iemand, die van koninklijken bloede was, zoals de Heere Jezus dan toch was naar Zijn menselijke natuur. Ik zwijg dan nog wat voor gewaad Hij waardig was naar Zijn Goddelijke natuur. Maar ook daarin: alles even voornaam en ook alles even eenvoudig. Dan ook: de Heere Jezus was een profeet en leraar, één uit duizend. Mocht die niet dit gewaad dragen, dat paste bij het Woord, dat Hij bediende? En tenslotte hadden dit voorname vrouwen geweven uit liefde en achting voor Zijn persoon en werk. Deze klederen,

Zijn eigen klederen, hadden zij Hem weer aangetrokken, toen Hij naar het kruis ging en daar hebben zij Hem uitgetogen en Zijn onderklederen verdeeld onder de soldaten en Zijn opperkleed verdobbeld. Vrijwel ontkleed — alleen met de gordeldoek — heeft Hij dus geleden en is Hij gestorven. Daarna heeft Jozef de fijnste linnen grafklederen gekocht om dit dierbaar lichaam daarin te wikkelen, opdat Hij begraven zou worden.

Was nu Jezus ergens anders gelegd, zoals Maria Magdalena veronderstelde, dan was vooreerst het lichaam met doeken en al (gewikkeld als die waren!) meegenomen. Men draagt natuurlijk niet het lichaam van een overledene weg na eerst de zorgvuldige wikkels weggenomen te hebben. Dit nu is opgevallen aan een tweetal discipelen dat achter Maria Magdalena naar het graf was gegaan. Dat tweetal was Simon Petrus en de discipel, die zichzelf anoniem steeds noemde: „de discipel, dien de Heere liefhad". Dat was dus Johannes. Van het meest vertrouwde drietal was Jacobus hier niet bij. Op het woord van Maria Magdalena zijn zij naar het graf gegaan. U begrijpt dat het voor Petrus wel allerbijzonderst moeilijk geweest zal zijn. Het pleit wel voor de echtheid van Petrus' geloof dat hij ook na zijn schandelijke verloochening onder eedzwering, toch maar weer naar de discipelkring gegaan was. Zelfs na de zwaarste zonden kan toch een echt begenadigd mens het buiten de gemeenschap der broederen niet stellen. Wat ook voor de oprechtheid van Petrus' geloof pleit is dit, dat de discipelkring hem toch zonder meer heeft opgenomen, en dat nooit één van de discipelen Petrus zijn wandaad verweten heeft. Daar was dus onder de broederen wel echt een band der liefde. Door alles heen. Samen vinden wij hier Petrus met Johannes op pad. Wat ook voor Petrus pleit is dit, dat hij toch maar weer even hard als de anderen geschokt is door wat Jezus overkomen is en dat hij ook nu even hard als de anderen naar het graf getrokken wordt van hun overleden Meester.

Ja, even hard? Ja wel, want zij gingen 's morgens héél in de vroegte er al weer heen, als het nog duister was. Nu, als hier iemand begraven is, dan wil men nog wel eens naar een kerkhof gaan om daar te treu-.ren, maar dan kan zoiets toch wel wachten tot de middag of zo. Wat doet ze gaan? Het geloof, al is het dat dit geheel is ingezonken, dat dit geheel is verstikt als een zaad — zoals Calvijn dat hier noemt — het zal toch weet ópleven.

Ja, even hard? De voortvarende Petrus kwam toch niet zo vooruit als hij het gewend was — deze voortvarende man. Schuldgevoel remde zijn vaart, zodat Johannes veel sneller liep dan Petrus en ook eerder aan het graf was.

Johannes komt bij het graf en bukt zich om in het graf te kijken. De grafopening, de grafdeur was in het oosten niet zo hoog, dat was een betrekkelijk lage deur, waar men niet dan gebukt door kon, en waar men wel de baar doorheen kon schuiven. Een lage, brede deur dus! Johannes bukt, ziet de lege doeken liggen en gaat niet in het graf. Even later komt Petrus, achter Johannes aan, gaat het graf in. Dat is Petrus! Wat minder snel vandaag. Hij is wat ouder dan Johannes. En hij heeft de last van een beschuldigend geweten te dragen. En toch, hij gaat moedig in het duister het graf in. Dat is Petrus, de moedige Petrus. Johannes kon Petrus overtreffen in vaardigheid, maar Petrus overtreft Johannes in moed. Zo heeft elk zijn eigen gaven. En wat vindt Petrus? De doeken liggen daar. 't Zijn er dus verschillende geweest. Uitteraard doeken voor de benen, die daar zorgvuldig in gewikkeld werden, dan een doek voor het onderlichaam, een voor het bovenlichaam, dan voor de armen en tenslotte voor het hoofd. Wat Maria Magdalena dacht, dat zij Hem ergens anders gelegd hadden, dat kan dus niet. Grafroof, dat kan ook niet. Als iemand wat van waarde hier gezocht had, dan had hij dat dure lijnwaad meegenomen en het lichaam laten liggen. Wat er van te denken? En de doeken waren zo keurig opgevouwen en de zweetdoek, die om het hoofd geweest was, opgerold daar op een aparte plaats.

Johannes is nu ook in het graf gekomen. Hij beziet dat... en gelooft. Dan is Hij opgestaan. Lezer, wat is het een sterk bewijs voor de opstanding: deze doeken en ook dat

de discipelen het met hun allen maar niet konden geloven, dat zij zo moeizaam tot dit geloof kwamen.

Wij vinden hier een eenvoudig bewijs, dat Jezus wel was opgestaan.

Daar liggen de doeken, nieuwe doeken, dure doeken, dezelfde doeken, waarmede Jozef van Arimathea Hem voor de ogen der vrouwen bekleed had tot Zijn begrafenis. Dat hadden de vrouwen voor hun ogen gezien en geloof maar, dat zij dat haarfijn aan elkander verteld hadden: zulk prachtig lijnwaad, zoveel en zoveel, duur lijnwaad en toen naar dat rijke graf, een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was. En dan zo'n hoge raadsheer — ene Jozef van Arimathea. 't Moet iemand zijn, die ook zelf de vertroostingen Israëls verwacht. Verbaasd hebben zij gestaan over het één en het ander. Hij moest ook niet bewilligd hebben in de raad — zo hoorden zij later — en in de handel van de Hoge Raad. Ja, en er was nog iemand bij gekomen met specerijen. Die kenden zij wel — die was ook al eens tot Jezus gekomen, 's nachts. Dat was Nicodemus.

Wij lezen van Petris, dat hij zich verwonderde — bij zichzelf — over wat er geschied was. Wij lezen dat in Lucas 24 : 12. Daar begint bij hem het geloof in de opstanding te gloren. En Johannes zeker. Die zag het en geloofde, terwijl Petrus zich nog verwonderde: an moest Hij zijn opgestaan.

Deze doeken, wie heeft Hem die afgedaan? Die linnen wikkeldoeken. Dat moet Hij Zelf hebben gedaan, gezien de zorgvuldigheid waarmee het geschied is. De doeken hier en de hoofddoek daar netjes apart, netjes opgerold. Lezer, nu de Heere staat op de eerste trap van Zijn verhoging, gelooft vrij, dat dit alles geheel anders is toegegaan dan Zijn kruisiging en dood. Daar alles ruwheid en onvrede, hier nu alles liefelijkheid en vrede, orde en rust. God is een God van orde, Jezus is een God van orde. Hij is opgewekt door Zijn Vader. Die kan met Vaderlijke hand Zijn enige Zoon, Dien Hij liefheeft, ontkleed hebben van Zijn grafgewaad. Hij is opgestaan uit kracht van Zijn Godheid. Hij kan Zelf, als Eén, die opstaat na het ontwaken, wel uitgerust met vrede de wikkels hebben afgelegd en de hoofddoek hebben opgerold om die te leggen in een aparte plaats.

Nu de dood overwonnen is past Hem het gewaad des doods niet meer, hoe fraai geweven ook, hoe rijk van stof ook. Jezus gaat het graf uit. Mogelijk voordat de engel de grafsteen afwentelt, Hij Die door gesloten deuren gaat. In dit graf komt Hij niet meer, zelfs al gaat Hij straks aan Maria Zich openbaren in de hof van Jozef. Het graf is een opengebroken stad. Het graf en zijn doeken zullen Hem niet meer houden.

Wat is de kerk Gods toch gelukkig en wat is de wereld toch arm. Het graf is voor de kerk geheiligd. Begraaf slechts uw doden, als zij in de Heere sterven. Begraaf ze met liefde en tederheid. Doet dat maar met eerbied. Geeft uw doden niet over ten vure. Daar zit een diepe ongeloofstheorie achter. Begraaft ze slechts op de akker der doden. Het graf is voor het volk van God een geopende stad, een doorgang naar het leven. Dit is niet dan een poort des levens. Dit is.

dit is de poort des HEEREN; Daar zal 't rechtvaardig volk door treên, Om hunne God ootmoedig t' eren. Voor 't smaken Zijner zaligheên. Ik zal Zijn naam en goedheid prijzen. Gij hebt gehoord. Gij zijt mijn geest, Door Uw ontelb're gunstbewijzen, Tot hulp en heil en vreugd geweest.

Gij zijt mijn God, U zal ik loven, Verhogen Uwe majesteit; Mijn God, niets gaat Uw roem te boven, U prijs ik tot in eeuwigheid.

Laat ieder 's HEEREN goedheid loven. Want goed is d' Oppermajesteit; Zijn goedheid gaat het al te boven; Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.

Wij vinden hier een eenvoudig bewijs, dat Jezus verheerlijkt was opgestaan.

De saamgerolde hoofddoek en de andere doeken op een aparte plaats bewijzen de orde, de rust en de vrede, waarmede de Heere is opgestaan. Worden deze doeken afgelegd — grafdoeken — kostelijke doeken van nieuw en fijn linnen, ze zijn ten slotte de klederen des doods, maar zij zijn vervangen door zulke klederen, dat Zijn discipelen te Emmaüs en ook elders Hem niet herkennen. Wat zijn dat voor klederen geweest? Vanwaar zijn die? 't Zijn niet meer geweest de kostelijke klederen, die Hij aan het kruis in anderer handen heeft zien vallen, 't Zijn andere klederen, die Hem voorwaar in het graf verschaft zijn vanuit de heerlijkheid. — Als Hij voor Zijn kerk heeft verworven klederen des heils, klederen der gerechtigheid, hoezeer zal Hij dan niet Zelf dragen en ontvangen hebben van Zijn Vader klederen der gerechtigheid, het gewaad des lofs.

Op de berg der verheerlijking stond Jezus met Mozes en Elia en daar waren dezelfde Petrus en Johannes bij, als ook dan nog Jacobus, die het zelf gezien hebben. „Toen werd Hij van gedaante veranderd: en Zijn klederen werden blinkende, zeer wit als sneeuw, hoedanige geen voller op aarde zo wit maken kan." Na Zijn opstanding kenden noch Maria, noch de Emmaüsgangers Hem weer, omdat Hij in gedaante veranderd was. Hier is dit geschied, in dit graf, bij Zijn opstanding, hier op de eerste trede der verheerlijking, is Hij door de hemel Zelf bekleed. Eens werd Adam na de val, toen hij ontwaard had dat hij naakt was, door de HEERE Zelf bekleed met rokken van vellen. Dat waren huiden van dieren, die geslacht waren. Achter die vellen, achter die klederen stak het offer. Het offer der verzoening. Nu Christus het offer heeft gebracht tot verzoening van de schuld, kan het niet anders, of Zijn kerk moest bekleed worden met de klederen der gerechtigheid. Dat waren de klederen, die niets meer met de dood te maken hadden. Dat waren de klederen der gerechtigheid en van het eeuwige leven.

Ik lees van Jezus in de heerlijkheid als de Zoon des Mensen in Openbaring 1 : 13, dat Hij bekleed was met een lang wit kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met een gouden gordel. Dat is Zijn tooi tot het eeuwige leven. Dat is Zijn sieraad in de verheerlijking. Daar gaat van Hem uit een reuke des levens ten leven.

Petrus, Johannes, Maria van Magdala hebben in de glans van Zijn heerlijkheid gestaan. Zij ontvingen niet alleen klederen des heils, maar zij werden als mensen, die wandelden in het licht en die hun licht alzo lieten schijnen.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De doeken in het graf

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's