Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Sub conditione Jacobi

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Sub conditione Jacobi

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Welaan nu gy, die daar zegt: y zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen en aldaar een jaar doorbrengen en koopmanschap dryven en winst doen. Gy, die niet weet, wat morgen geschieden zal, want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tyds gezien wordt en daarna verdwijnt. In plaats dat gij zoudt zeggen: ndien de Heere wil en wy leven zullen, zo zullen wy dit of dat doen. Maar nu roemt gy in uw hoogmoed; alle zodanige roem is boos. Wie dan weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde." Jacobus 4 : 13-17.

Wat lijkt een mens die niet nederig, niet klein is voor de Heere, toch vaak op een opgeblazen kikker. Neemt u me niet kwalijk dat ik dit zo zeg. Dan doen we alsof wij rechter zijn op Gods stoel. Daar ging het in de vorige verzen over. Niet nederig, maar opgeblazen. En zo oordelen over de broeder. Alsof dat oordeel ons toekomt. Alsof wij daartoe de bevoegde instantie zouden zijn. Die opgeblazenheid van het niet vernederd zijn voor de Heere komt ook sterk uit in wat Jacobus in het bovenvermelde gedeelte aan de orde stelt. De verwaande mens eent dat hij de wissels van het leven overaalt. Dat hij de koers bepaalt waarlangs zijn oet zal gaan. Hij regelt zelf zijn zaken. k a U s

Zaken, daar gaat het in de tekst om. ver zakenlieden wordt gesproken. Dat zijn eestal gezellige praters. Wie verre reizen oet, kan veel verhalen. Met praten moeten e hun brood vaak verdienen. Daar zinspeelt acobus hier op. Een zakenman is net terug an een inspannende en succesvolle zakeneis. Hij heeft veel gezien. Goed verkocht. Nieuwe relaties aangeknoopt. Aan klantenbinding gedaan. Leuke orders weten te plaatsen. De toekomst ziet er rooskleurig uit.

In de kring van mededirecteuren wordt alles uit de doeken gedaan. Alleen, er is geen reden om op de lauweren die werden geoogst op de zakenreis te gaan rusten. Stilstand is achteruitgang. We moeten vooruit. Naar de toekomst kijken. Wie niet met de tijd meegaat, komt achterop. Raakt uit de vaart. Daarom komen er nieuwe plannen ter tafel. „Welaan nu gij die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen en aldaar een jaar doorbrengen en koopmanschap drijven en winst doen." Het kan een regel zijn uit de notulen van een directievergadering. Ze getuigen Van visie en vaart. Alleen, als Jacobus deze woorden opvangt, doen ze hem denken aan de overleggingen van de rijke dwaas, die het ook zei: Ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas en deze mijn goederen.

Is toekomstplanning dan verkeerd? Moeten we dan Gods water maar over Gods aker laten lopen? Alles maar laten komen zols het komt? Mogen we niet vooruitzien? begrijpt, dat is het niet wat Jacobus betrijdt. Traagheid en gemakzucht worden in e Schrift gehekeld. De luiaard wordt naar e volijverige mier verwezen om door zijn iet aflatende ijver te worden aangespoord ot activiteit. Nee, vlijt en zakelijk inzicht orden niet afgewezen.

Het gaat om iets anders. In de plannenakerij wordt één Naam niet genoemd. De aam van God ontbreekt. Het is alleen: wij

zullen en wij zullen. Wij zullen morgen... Wij zullen een jaar daar en daar doorbrengen. Wij zullen handel drijven en winst doen. We horen hier de redenering van een mens die meent over dagen en jaren te beschikken. Die zelf de winst voor het oprapen heeft. Daar verzet Jacobus zich tegen.

„Gij die daar zegt..." Alsof u het voor het zeggen heeft. Maar u hebt niets te zeggen. U overdenkt uw weg, maar het is toch God die uw gang bestuurt. Dat wordt vergeten. Dat wordt in de calculaties niet opgenomen. Daarom, beroem u niet over de dag van morgen, want gij weet niet wat de dag zal baren. „Gij weet niet..." Daar herinnert Jacobus aan als hij zegt: „Gij die niet weet, wat morgen geschieden zal, want hoedanig is uw leven? " U weet veel. U meent veel te weten. Uw inzicht is groot. U weet afzet te vinden voor uw producten. U hebt een bloeiende zaak opgebouwd. Maar één ding weet u niet: wat morgen geschieden zal. We zijn zulke beperkte mensen. Mensen van de dag. Mensen van de minuut. Maar één schrede tussen ons en de dood. Ons leven is slechts een handbreed gesteld. Dat is nog minder dan een schrede. Hoedanig is uw leven? Want het is een damp die voor een weinig tijds gezien wordt en daarna verdwijnt. Een damp. Kijk eens naar die ketel met kokend water. De damp stijgt er uit. Even zie je die damp en dan lost ze op. Zodanig is uw leven. Kijk eens naar de rook uit de fabrieksschoorsteen. Ze stijgt op naar de hemel. Dan lost ze op. Zodanig is uw leven. Het beeld is duidelijk genoeg. Maar leven we er ook naar? Uit de redeneringen blijkt er soms weinig van. Onze agenda's staan vol. Ons leven is overbezet. We zullen dit en dat doen. Uit alles blijkt dat we menen hier lang te leven. We hebben nog volop de tijd. Wij beschikken over dagen en jaren. Gij dwaas, in deze nacht zal men uw ziel van uw hand af eisen. En dan? Wat dan? Waar zullen we dan de eeuwigheid doorbrengen? Want na de dagen en de jaren ons hier toegemeten, breekt de eeuwigheid aan. U denkt, ik heb de tijd nog? Gij, die niet weet. Wat niet weet? Wel, wat morgen geschieden zal. Niet zo somber. Dat is niet somber, maar de practijk. Hoedanig is uw leven? Uw leven. Die adem in uw neus. Die slag van uw hart. Die frisse kleur op uw gezicht. Wat kan het plotseling anders zijn. Een weinig tijds gezien en daarna verdwijnt. Wat hebt u dan nog? Hebt u dan nog wat over? Dan laat u misschien veel na. Uw erfgenamen maken er zich moeilijk om. De fiscus neemt er het zijne van.

Maar u dan? Uw stoel komt leeg. Maar is weer snel genoeg bezet door een ander. Uw zaak is een halve dag gesloten wegens sterfgeval. Maar draait dan zonder u weer lustig verder. De achterpagina van - de krant vertoont een serie advertenties. Misschien ook een klein berichtje op een andere pagina. Uw verdiensten worden opgesomd. U leek onmisbaar. Maar u was het niet. Een ander volgt u op. Die zat er misschien al naar uit te kijken. Men kent en vindt uw standplaats zelfs niet meer, al wordt er een standbeeld voor u opgericht. Zo waar is het wat de Schrift zegt: „Gij die niet weet wat morgen geschieden zal, want hoedanig is uw leven?

Het is een damp. Wat zingen we dat gemakkelijk: Het leven is een damp, de dood wenkt ieder uur. Maar wie leeft er ook bij? Wie leeft er uit? Wie staat er bij stil? Integendeel, we hollen voort. „Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen en aldaar een jaar doorbrengen." Toe maar, een jaar. zegt u? In deze nacht. Wat in deze nacht? Wel, dan zal uw ziel van uw hand geëist worden!

Ja maar, zegt u misschien, daar kun je toch niet bij leven? In zo'n kramp, in zo'n angst. Dan durft een mens geen stap meer te doen. Dan wordt hij tot werkeloosheid gedoemd. Maar dan begrijpt u het verkeerd. Uw reactie is er een bewijs van dat u Jacobus niet verstaat. Jacobus wil geen angst kweken. Het leven met de Heere, wat leven is bij de dag, is geen benauwd leven. Genade kweekt geen opgejaagde mensen. Maar mensen die weten: Een is er die mijn leven leidt en bestuurt. God die om Christus' wil mijn Vader is geworden. En die God geeft mij de opdracht te werken zolang het dag is. Te doen wat ik heb te doen. Maar dat is niet mijn één en al. Hij is me alles geworden. Al het andere is betrekkelijk. En mijn werk en mijn beroep is opgenomen in Zijn grote plan. En al wat ik mag doen, laat God me doen. Daar wil Jacobus heen: „In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen."

Deze regel hoort bovenaan te staan op elke bladzij van mijn agenda. Dat is de conditio Jacobi. Misschien hebt u de titel boven dit artikel niet begrepen. Sub conditione Jacobi wil zeggen: al wat we doen, al wat we voornemen, doen we onder de voorwaarde van Jacobus. Deze voorwaarde: Indien de Heere wil en wij leven zullen. Of, we mogen ook vertalen: Indien de Heere wil zullen we zowel leven als ook dit of dat doen. Ons leven en doen hangt van de wil des Heeren af. Het leven hebben we niet in eigen hand. Ons doen en laten evenmin. Het komt alles van de Heere. Let op die Naam. Ze betekent: Gebieder, gezaghebbende. Ons snoeven geeft geen pas: Wij zullen heden of morgen. Maar Zijn wil is wet: Indien de Heere wil zullen we leven en zullen we dit of dat doen.

Nu komt het er op aan dat we daarbij leven. En dan zijn we er niet klaar mee om te pas en te onpas maar te schermen met: D(eo) V(olente). Om_dat zoveel mogelijk te hanteren in onze brieven of gesprekken om daarmee een gedaante van rechtzinnigheid of vroomheid hoog te houden. Iemand heeft eens gezegd dat de letters D.V. voor velen een soort stempeltje zijn geworden, zoals we van onze handtekening een stempel laten maken. Het doet me denken aan de woorden van een man aan wie gevraagd werd of hij lid van een begrafenisvereniging wilde worden, waarop hij antwoordde: Ze zullen me zo God wil en ik leven zal toch wel begraven. „Dat is heiligschennis, een ijdel gebruik van de naam des Heeren, een zelfdecoratie (= versiering) van de vrome mens" (Smelik).

Nee, het komt niet op onze woorden aan, maar op ons leven uit deze werkelijkheid: Indien de Heere wil. Zijn wil is beslissend. Mijn wil is aan Gods wil ondergeschikt. Ik heb niets te willen. Zijn wil staat ook in het midden van mijn gewone leven. In het leven van elke dag. Ook daarin heb ik te vragen: Heere, wat wilt Gij? Niet mijn wil geschiede, maar de Uwe alleen. Dat is dat afhankelijke leven. Een vrucht van het geloof. Van nature ben ik niet afhankelijk. Nou ja, we zeggen dan hoogstens: afhankelijk van het weer of afhankelijk van het geluk of afhankelijk van het economisch getij. Een mens moet geluk hebben in het leven, zo klinkt het dan vaak uit zgn. christelijke monden. Maar door genade wordt geleerd dat we geen stap kunnen doen zonder de wil Gods. Als Hij Zijn hand van ons aftrekt, is alles tot mislukken gedoemd. Om daar nu bij te leven. Daar komt het op aan. Dan leren we dat alles in Gods hand rust: het weer, voorspoed, het economisch getij.

Leeft u daar bij? Leeft u daaruit? Van uzelf nooit. O nee, reken maar van niet. We zijn zulke doe-het-zelvers. Dan kan er op de deur van onze levenswinkel en op ons briefpapier wel met grote letters staan: D.V. Maar beleven is vers twee. U gaat het verstaan als uw ogen zijn opengegaan voor de hoogmoedige, verwaande geest die er in ons leeft. Het kan geleerd worden van Christus. Hoe onderworpen was Hij aan de wil van Zijn heilige Vader. Hij sprak alleen wat de Vader Hem gaf te spreken. Hij deed alleen de wil des Vaders. Aan de voet van Zijn kruis verliezen we al onze inbeelding en verbeelding. Deze Knecht maakt ons waarlijk nederig van hart. Zoek de ware nederigheid bij Hem te verkrijgen. In gebondenheid aan Hem gaan we dan al onze plannen en voornemens Hem ter goedkeuring voorleggen. Of ook ter afkeuring. Dan worden we als een echt kind dat hoort te vragen: Vader, vindt u het goed? Dan durven we niets te doen zonder de goedkeuring van de Heere. We leggen alles in Gods hand. En gaat het dan niet zoals wij het zouden willen, dan worden we niet wanhopig en opstandig, dan is ons leven niet een mislukt leven, maar dan zeggen we: Heere, wat U wil, is alleen maar goed. Want alles moet mij ter zaligheid gedijen. En zonder Uw wil valt geen haar van mijn hoofd. Ik wil U alleen volgen, ook langs wegen die ik niet gekend heb. Zalige beleving van deze afhankelijkheid.

Maar anderzijds zegt Jacobus, waar deze afhankelijkheid van Gods wil niet gekend wordt, daar geldt: „Maar nu roemt gij in uw hoogmoed; alle zodanige roem is boos." Dit slaat weer op de mens die in zijn vermeende vrijheid alles zelf in handen heeft en houdt. Hij roemt. Hij pocht. Hij kan namelijk alles. Hij heeft er God niet bij nodig. Hoe boos is zulk roemen. Dat zet de mens op de plaats waar God hoort. Het stuwt de mens omhoog en het duwt God omlaag. Zodanige roem is boos. Roept de heilige toorn Gods op.

Wel, „wie dan weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde". U zou kunnen zeggen na al het voorgaande, wat een bekende dingen allemaal. Dat weten we wel: eo Volente. Nu, wie er dan toch niet naar leeft, voor hem of haar is het zonde. Ik denk hier aan het woord van Jezus: En die dienstknecht, welke geweten heeft de wil zijns heren en zich niet bereid, noch naar zijn wil gedaan heeft, die zal met vele slagen geslagen worden" (Lukas 12 : 47).

De weg geweten en toch niet bewandeld, dat zal wat zijn. We zeggen het vaak gedachteloos. Ook deze regel is afgesleten door een veelvuldig gebruik. Maar ze is niet minder waar. Vele slagen staan ons te wachten. Jacobus zou zeggen en hij zegt het: Zijt niet alleen hoorders des Woords, maar weest ook daders.

Zonden van nalatigheid. Verkeerd doen is niet alleen zonde. Ook het goede nalaten is zonde. Die weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde. Jacobus geeft weer volop huiswerk mee. Laten we maar direct aan de slag gaan. Waarom zouden we wachten op een gelegen tijd die wellicht nimmer aanbreekt. Want hoedanig is uw leven? Het is een damp. Zult u er morgen nog wel zijn?

J. M

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 mei 1975

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Sub conditione Jacobi

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 mei 1975

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's