Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het deel mijns bekers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het deel mijns bekers

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De HEERE is het deel mijner erve en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. Psalm 16 : 5.

Het deel mijner erve

De eerste verzen van Psalm 16 vormen een gebed, de middelste verzen, vijf en zes, vormen een belijdenis, de laatste verzen vormen een gelofte. Zo golft het geloofsleven doorgaans door de psalmen heen. Het eerste passief: bewaar mij. Het volgende belijdend: De HEERE is dat en dat voor mij. Het slot actief: Ik zal de HEERE loven, ik stel Hem gedurig voor mij.

We zijn dus nu toe aan dat belijdende gedeelte, waarin de psalmist belijdt wat de HEERE voor hem is. Dat is ook het meest stellige deel van de psalm. In het begin zegt de psalmist: Ik heb aan God niets te bieden, mijn goedheid raakt niet aan U. Nu in het midden is het: De HEERE is het deel mijner erve en mijns bekers. Gij onderhoudt mijn lot. Hier is geen enkele aarzeling. Niet slechts hopen, maar geloven en dat is: zeker weten. Voor het geloof staat vast, dat God er is. Voor het geloof staat vast, dat God alles voor hem is. Mijn deel — mijn erfenis — mijn spijs en mijn drank. Al is het, dat de psalmist alles van God gebeden heeft, al is het, dat de psalmist leven moet temidden van afgoderij, van afgoden en afgodendienaars, nochtans staat hij vast in zijn geloof: God is er, God is mijn God, en deze God is alles voor mij, wat ik nodig heb.

Wel nu dan: het deel mijner erve. God is mijn deel. Dat betekent: wat mij in dit leven toegedeeld is. Anderen mogen de duivel tot hun deel hebben, gekozen, verkregen, de duivel die zij dienen, die zij volgen, dat is mijn deel niet. Niet de duivel zal het over mij zeggen, aan de duivel ben ik ontkomen, aan de duivel ben ik ontnomen, ik ben zijn dienaar niet, niet meer, hem wil ik niet dienen. Anderen mogen de wereld tot hun deel heben, een groot deel van de wereld of een klein deel van de wereld, maar de wereld. Zij wachten geen deel dan in dit leven, zij zoeken niet dan dit leven, zij zijn met de wereld, groot of klein, volkomen tevreden. Wat de wereld biedt, is hun vermaak, waar in de wereld ze prijst, dat behaagt hun, daar stellen zij zich volkomen tevreden mee: de grote wereld of hun kleine wereld, dat is hun om het even. Zij zullen ook straks te horen krijgen: gij hebt uw deel gehad in dit leven!

Anderen mogen hun vermaak hebben in de zonde, in de uitspattingen. Dat is hun lust, dat kiezen zij voor hun deel. Al is het dat dat hun krachten en henzelf verteert, nochtans kiezen zij dat. Al is het, dat zij weten, dat zij op die manier hun jaren niet ter helft zullen brengen, nochtans brengen zij hun dagen dan maar ijdel door. Laat ons eten, laat ons drinken, laat ons vrolijk zijn, want morgen (ja reeds morgen!) sterven wij.

Neen, zegt het geloof: noch de satan, noch de wereld, noch de zonde zullen mijn hart, mijn ziel en mijn lichaam hebben, een andere deel zal ik hebben, een ander deel moet ik hebben: de HEERE moet zijn, de HEERE zal zijn het deel mijner erve. Het deel wordt doorgaans verstaan als het geheel, de totaliteit van wat iemand hebben zal. Het betekent dan zoveel als iemands leven, als iemands lot, het hem toegemetene, het hem toebedeelde, het hem toebetrouwde. Zo wordt er ook in de gelijkenis gesproken van de talenten, die iemand toebetrouwd zijn, waarmede hij woekeren moet. Zo kan men spreken van iemands deel, wat hij heeft in het grote geheel, waarin hij meer kan hebben dan een ander, maar ook minder dan een ander. Zo kan men inderdaad in de genade spreken van een meer en een minder bezitten dan een ander christen: veel genade, weinig genade. Veel licht, weinig licht.

Ik meen, dat wij hier niet moeten denken aan het deel, wat men heeft in het geheel, aan het meer of minder bezitten, maar dat wij moeten denken aan het deel hebben aan "Hem. En dan heeft men Hem geheel of geheel niet. Als men God tot zijn deel heeft, dan heeft men Hem in alles wat Hij heeft, in alles wat Hij geeft. Als men deel heeft aan Christus, dan heeft men deel aan al Zijn genade, in welke mate dan ook. Als men deel heeft aan de Heilige Geest en aan Zijn gaven, dan wordt men toch maar van Hem vervuld. — Welnu, heeft men dan zo deel aan de' HEERE, is Hij zijn deel, dan is Hij dat in eeuwigheid. Dan is dat voor hem een erfelijk bezit. Dan heeft hij dat om niet verkregen, geërfd, maar dan mag hij dat behouden. De erfenis, die wij anderen nalaten, is maar een erfenis voor het leven, dat wil zeggen: maar voor een deel van het leven. Als wij op ons veertigste jaar erven, , en wij sterven op ons zeistigste jaar, dan is dat een erfenis voor slechts twintig jaar. Geheel anders is deze erfenis. Is de HEERE ons erfdeel, dan is Hij dat voor tijd en eeuwigheid. Dan erven wij, of wij veel of weinig krachten hebben, ten volle. Dan erven wij, of wij veel verstandelijke vermogens hebben of weinig, ten volle. Dan erven wij voor heel dit leven, ook voor onze ouderdom, ook voor de dagen van seniele aftakeling, ook voor de dagen van ziekte en bewusteloosheid, zelfs voor leven en sterven, dan erven wij door de dood heen, voor eeuwig.

De HEERE is het deel mijner erve. Dat is Hij en dat blijft Hij.

Het deel mijns bekers

Er is niet alleen een relatie aan God, aan Zijn persoon, aan wat Hij is, aan wat Hij heeft, maar ook aan wat Hij geeft. Dat laatste-treedt naar voren in de tweede gedachte van onze tekst: „en mijn bekers". De HEERE is het deel mijns bekers. Hij staat als de Vader aan de tafel om elk van Zijn kinderen de beker aan te reiken. Zo zien wij dat ook aan het Avondmaal, dat de Heere het brood nam, het brak en het hun gaf. Zo zien wij ook aan het Avondmaal, dat de Heere na het eten des Avondmaals drinkbeker nam, hem zegende en hem hun gaf, zeggende: „Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed, dat voor u en voor velen vergoten wordt. Drinkt allen daaruit".

Zo nu zegt de psalmist: „De HEERE is het deel mijn bekers". Dat kan op verschillende manieren gelezen worden. Men kan dat algemeen opvatten zo, dat de Heere voor de Zijnen spijs en drank geeft ter rechter tijd. En wat zorgt de Heere toch

trouw voor de Zijnen, dat zij hun dagelijkse nooddruft ontvangen in alle omstandigheden van het leven, in hun jeugd als zij zelf niet werken kunnen, dan als zij zelf voor hun dagelijks brood werken mogen, werken en bidden, en ook in hun ouderdom, als zij niet meer werken kunnen. Wat zorgt de Heere trouw voor de dagelijkse nooddruft in zieke en ook in gezonde dagen. Dan moet de kerk toch wel zeggen: „Gij richt de tafel toe voor het aangezicht mijner wederpartijders. En mijn beker is overvloeiende."

Zien wij nu echter op de geestelijk spijs en drank, in het lezen van de bijbel, in de prediking des Woords, in de samenkomsten der gemeente, waar het vrome volk vergaart, in de bediening van het Heilig Avondmaal, al weer: waar 't vrome volk vergaart, dan mogen wij wel zeker zeggen: „De HEE-RE is het deel mijns bekers". Hij spijst mijn ziel met het brood, dat Zijn lichaam, Zijn vlees voorstelt, dat inderdaad waarlijk spijs is. De Heere is het deel mijns bekers. Gezegende Heere Jezus, hebt gij mij gekocht door Uw dierbaar lichaam over te geven aan het kruis, zo moet Gij wel zijn, zo zijt Gij en zo zult Gij zijn het deel mijns bekers.

Hij laaft miin ziel met de wijn, die Zijn bloed voorstelt, dat inderdaad waarlijk drank is. Gezegende Heere Jezus, hebt Gij mij gekocht door Uw dierbaar bloed, wat Gij gestort hebt aan het kruis, zo moet Gij wel zijn, zo zijt Gij, en zo zult Gij zijn: het deel mijns bekers.

Als wij Zijn eigendom werden door Zijn koop, dan wordt Hii ook ons eigendom door Zijn koop. Hij is de mijne en ik ben de Zijne voor tijd en eeuwigheid. Maar dan is Hij ook mijn deel, door Wien ik leef, voor Wien ik leef, op Wien ik mij gans verlaat, Wien ik mij toevertrouw voor tijd en eeuwigheid: mijn Rots — mijn deel — mijn eeuwig goed.

Wien heb ik nevens u omhoog, wat zou mijn hart, wat zou mijn oog op aarde nevens U toch lusten? Niets is er, waar ik in kan rusten. Bezwijkt dan ooit in bitt're smart of bange nood mijn vlees en hart, zo zult Gij zijn voor mijn gemoed mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed,

Wie ver van U de weelde zoekt, vergaat eerlang en wordt vervloekt; Gij roeit hen uit, die afhoereren en U trotsen nek toekeren. Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot, nabij te wezen bij mijn God! 'k Vertrouw op Hem geheel en al, de HEER', wiens werk ik roemen zal. Psalm 73 : 13 - 14.

Het onderhouden lot

„Gij onderhoudt mijn lot". Rapen wij nu samen alles, wat Psalm 16 tot nu toe bood, dan is er alle reden voor de HEERE om het lot van de man David te onderhouden. Daar is vooreerst Davids bede om bewaring. Dat roept om onderhouding van Davids lot. Dan is er de nederige betuieing van David: „mijn goedheid raakt niet tot U", ik kan U niets aanbieden, wat Uw eer en grootheid groter maakt. Nu gaat nederigheid altijd voor de eer. Nooit zal iemand zich voor God venederen, of de HEERE zal hem verhogen. Dan is er Davids lust om de heiligen te beweldadigen. De Heere zegt: „Wat gij de minste Mijner discipelen gedaan hebt, dat hebt gij Mij gedaan". Dan is er Davids afkeer van de afgoden, wier namen hij zelfs niet op de lippen wil nemen; dat moet de HEERE toch wel hogelijk verheugen. Die Mij eren, die zal Ik eren, zegt de HEERE.

Dan Davids betuiging: Gij zijt de HEERE, en Gij zijt het deel Mijner erve en het deel Mijns bekers. Daar betuigt David toch niet minder dan Christus' deelgenootschap aan hem en dan zijn deelgenootschap aan de Heere Jezus. Niets is God liever dan dit. Dan gevoelt de HEERE Zich Vaderlijk verplicht David te onderhouden, zijn lot te onderhouden. Dat is dan vooreerst de plaats, die David mocht ontvangen op de aarde en in de kerk. Ziet de HEERE onderhoudt de plaats, die Hij op aarde in Gods gunst mocht ontvangen en innemen. De plaats, die niemand in het land en ook in de kerk mag innemen, die hem bij lote, dat is in Gods gunst, is toegewezen, die mag hij hebben. Dat onderhoudt God, dat is de bij lote toegewezen plaats, die iemand niet afneemt. Daar is geen afval der heiligen. Daar is ook geen verwerping der heiligen. Let u maafe op: David ontving van de HEERE een plaats als profeet, als zanger, als psalmdichter in de kerk. Die heeft hij nooit verloren, bij zijn leven niet, ook na zijn leven niet. Hier op aarde is zijn plaats »in de kerk gebleven en in de hemel zal hij zekerlijk die plaats behouden hebben. Gij onderhoudt mijn lot!

De HEERE zal ook Davids leven onderhouden hebben, tot aan zijn einde toe, door ziekte en stervensnood heen. De HEERE zal ook Davids genadestaat onderhouden hebben. Wat de HEERE hem ooit beloofd heeft, heeft Hij gehouden en ook waar gemaakt. David js nooit aan zichzelf overgelaten, hij zal nooit de genade verbeurd hebben. Nooit zullen de vijanden David hebben kunnen beroven van de genadige plaats, die hij bij God eenmaal had. De weldadigheden Davids zijn gewisse weldadigheden. Gods belofte is gewis. Gods genade is gewis. De schuldvergeving is gewis.

God onderhoudt mijn lot.

Zelfs de stand in de genade vermindert de HEERE niet. Let u maar eens op: de val van David in zonde heeft David klein gemaakt en heeft God en Zijn genade grootgemaakt. David is door alles heen gebleven de man naar Gods hart en is dat zelfs meer en meer geworden. Daar is in de liefde geen stilstand. Daar is ook in de liefde Gods geen stilstand. Dat is een bron, die altijd welt. David is geweest de man naar het hart des volks. Dat is hij gebleven. Nog! De man lieflijk in psalmen, bemind bij het volk van God.

David is geweest de stamvader van Christus en ook een zoon van Christus. Hoe heeft hij in Hem geloofd. Hoe heeft hij van Hem gesproken, geprofeteerd, gezongen. En daarom is Davids lot gewaarborgd gebleven bij de HEERE. Gij onderhoudt mijn lot, omdat Gij daartoe aan Christus en aan Zijn genade Uzelf verplicht hebt. Het lot van de kerk is verknocht aan het lot van Christus. Hij is hun lot.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 augustus 1975

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het deel mijns bekers

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 augustus 1975

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's