Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In liefelijke plaatsen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In liefelijke plaatsen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De snoeren zyn my in liefelijke plaatsen gevallen, ja een schone erfenis is mij geworden. Ik zal de HEERE loven, die mij raad gegeven heeft; zelfs bij nacht onderwijzen my mijn nieren. Psalm 16:6-7.

De erfenis toegewezen

„De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen". David vergelijkt zijn geestelijke staat met de dagen van de landmetingen om de landtoewijzing. Deze geschiedde eertijds — het was de tijd voor de koningen en voor de richters — door Jozua. Wij lezen daarvan in Jozua 14 dat de priester Eleazar en Jozua, de zoon van Nun en de hoofden der vaderen van de stammen der kinderen Israëls hun hebben doen erven, door het lot hunner erfenis. Daarbij ging de landmeter met het touw met snoeren rondom, naar de mond des HEEREN, elke stam en daarna elk geslacht en daarna elke familie zijn erfdeel toe te meten.

Reeds eerder was in de woestijntijd bij elke legering in de woestijn rond de tabernakel in het tentenkamp aan elke stam een vaste legering toegewezen. Zo legerde Israël zich naar.de mond des Heeren steevast. Zo lezen wij in Deuteronomium 32 : 9: want des HEEREN deel is Zijn volk, Jacob is het snoer Zijner erve."

Zovele eeuwen later zegt David: „De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen, ja, een schone erfenis is mij geworden." Hij ziet als het ware God als een Landmeter om het land stappen met een touw met knopen in de hand — het meetsnoer — om voor David een erfdeel uit te meten. Wat zal zijn erfdeel zijn, dat en niet meer, dat en niet minder. Zo krijgt elk zijn deel in dit leven en Gods kinderen weten dat, merken dat: God geeft hun dat, zó geeft Hij hun dat met al de grilligheden der grenzen: 't zijn geen ronde of vierkante stukken land: God geeft het hun met wijsheid.

David ziet dat erfdeel niet alleen toegemeten in een stuk grond waarop hij wonen zal, maar ook bepaald zijn leven, de maat van zegeningen, de maat van welvaart of armoede en zorg en taak. Zo geeft de HEE-RE de Zijnen ook een toegemeten plaats in Zijn Koninkrijk en in Zijn Kerk.

Het is al een voorrecht Gods hand te zien in de leidingen van het leven, al is het dat de Heere die geeft zo goed in tegenspoed als in voorspoed. Maar groter is ook het deel, dat toegewezen is, als van God toegewezen te zien en daarmede dan ook tevreden te zijn en zich tevreden te houden. Dan kunnen wij in tegenspoed geduldig zijn en in voorspoed dankbaar. Maar datzelfde geldt nu ook geestelijk: de plaats die de HEERE ons toemeet in de kerk, ook in de kerk met haar wel en wee, in de tijd waarin wij leven. Het staan in de kerk" des Heeren, die altijd van tegenstanders omringd is en die ook altijd zo veel tegenstanders binnen haar muren heeft, dat vraagt altijd zorg, maar meer nog erkenning dat het van Godswege is, dat wij daar staan, en meer nog dankbaarheid, dat wij daar mogen zijn.

Het is dus nogal wat, op deze aarde een plaats toegewezen te krijgen, in de kerk een plaats toegewezen te krijgen. Daarmee geeft de HEERE in de eerste plaats altijd een taak, opdat Gods Koninkrijk kome in ons, om ons in ons gezin, in onze familie, in onze levens-en werkkring, ook dus in onze kerkelijke levenskring. Dan wordt men niet alleen onder haar leden als een levend lidmaat gevoegd, maar ook onder haar ambten en bedieningen. Als men als een levend lidmaat mag verkeren onder de bediening des Woords en der sacramenten, dan komen de zegeningen van die bedieningen tot hem.

Wat zijn de snoeren in liefelijke plaatsen gevallen, als men mag ervaren onder geestelijk levende leraren te zijn of te komen, die een levende bediening van het Woord Gods oefenen, als men kerkeraadsleden mag ontmoeten die met genade in hun ambt staan, en ook met genade hun ambt uitoefenen. Wat zijn de snoeren in liefelijke plaatsen gevallen als men daar mag ontmoeten levende lidmaten van Christus, mensen, jong of oud, die de Heere vrezen en als men met dat volk mag in-en uitgaan onder de bediening des Woords en der sacramenten. Wat is het kostelijk om onder de bediening des Woords te mogen zitten en van God bediend te worden. Wat is het kostelijk onder de bediening der sacramenten te zitten en van God bediend te worden. Dan zal men met Hiskia zeggen: „Bij deze dingen leeft men en in dit alles is het leven mijns geestes!" Dan ontvangt men spijze en teerkost op de weg en dan zal men weten: „De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen!" En als men dan in de kerk mag luisteren voor een ander in hartelijke gunning, of als men dan aan het Avondmaal gemeenschap mag oefenen met deze, die en gene, allen die de Heere vrezen, dan ja, dan mag men met recht zeggen: De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen.

Dan weet men zich op een in genade van Godswege aangewezen plaats binnen de kring van de kerk Gods en Zijn gemeente. Waarvan ik geloof een levend lidmaat te zijn en eeuwig te blijven!

De erfenis in bezit genomen.

„Ja, een schone erfenis is mij geworden." Het zijn, hoe verheven en rijk ook, maar zulke eenvoudige woorden in onze tekst. Neemt dat woordje „ja", dat is zo maar een tussenvoegsel, dat niets zegt. In de bijbel zegt het alles wat, tot de tittel en de jotha toe.

„Ja", dat is een bevestiging van het voorgaande en dat luidt een nadere beschouwing van de erfelijke plaats in. Het is zoiets als een uitroep van verwondering. Men zou kunnen zeggen: Nou! Kreeg ik een erfdeel van God? Ja en een schóne erfenis!

Geliefden, dit kleine woord van verwondering, dat hoort er zo helemaal bij. Wie zich nooit heeft verwonderd over de gewone dingen Gods, over de kerk, over de prediking en over de sacramenten en over het feit dat hem daarbij een plaats gegeven is, die hoort er niet bij. Die verstaat het niet en die ziet het niet. Als het u geen wonder wordt, dat u zalig mag worden, dat er voor u gepreekt wordt, dat er voor

u sacramenten bediend worden, dan staat u er nog buiten, dan hebt u er geen kennis aan. 't Komt maar in zulke kleine dingen openbaar, maar er moet verwondering, er moet verrukking komen in onze ziel en in onze ziel en in onze woorden. Dat wacht u ook, als de tekst zegt: „een schone erfenis is mij geworden".

Zijn er dan ook „niet" schone erfdelen, zijn er dan ook lelijke of schrale erfdelen in Gods Koninkrijk? Als u sommige mensen hoort, dan zou u zeggen: Wat geeft God toch zelden een erfdeel en wat geeft Hij toch karige erfdelen. Maar zo is het toch niet. Het land, dat Israël eens erfde, was een land, overvloeiende van melk en honig! Maar u weet, dat er ook toen al tien verspieders waren, die een slecht getuigenis gaven van het erfdeel en slechts twee van hen gaven er een goed getuigenis van. Die tien waren ook de echte niet en zij hebben er nooit part of deel in gehad, maar die twee erfden er, en wel een heel schoon erfdeel: Jozua en Kaleb. Leest u maar zelf!

Dan ook als Israël zich legerde in de woestijn in al die legerplaatsen, dan waren zij voorwaar in de woestijn, maar toch hoe liefelijk. Daar was water uit de rots en daar regende het dagelijks manna! En dan lagen zij allemaal — al die stammen, in al die tenten — gelegerd rondom de tabernakel. Dat was de kerk. De één mocht aan de voorzijde gelegerd zijn, de ander aan de achterzijde, een derde links, een vierde rechts, maar zij lagen allen even dichtbij het huis Gods. En zij lagen allen des daags onder de schaduwrijke wolkkolom en des nachts in het licht van de vuurkolom. En allemaal in de nabijheid van de HEERE. Ieder mocht, ieder moest, ieder kan dus zeggen: „ja, een schone erfenis is mij geworden!"

Ik moet dat nog wat dieper uitgraven: „is mij geworden." In zo'n erfdeel moest men gaan wonen, daarin moest men zijn intrek nemen. Wie er buiten bleef, die bleef er buiten. De landmeter wees alleen de plaats maar aan. Met lijdelijkheid kom je in het Koninkrijk Gods niet ver! Zo iemand moest daar intrek nemen, moest daar wennen, worstelen en gronden: hij moest daar met de bijl aan het werk, om bomen om te hakken, hij moest daar met de spade aan het werk, om te ontginnen. En dan groeide die daar zo in, in zijn erfdeel. Leest u het maar bij de stammen irr Jozua, dat dat zo is toegegaan! Zo konden die mensen zeggen: een schone erfenis is mij geworden.

Zo is het in het Koninkrijk Gods ook. Een erfenis moet u geworden. Daar moet men in groeien. Dat komt naar u toe. Het Koninkrijk Gods bestaat niet uit wonderbomen, maar wel olijfbomen en wijngaarden. In het Koninkrijk Gods komt uw erfdeel naar u toe door een geregelde bediening des Woords en ook door een geregelde bediening der sacramenten. En naar mate uw erfdeel op u aan komt, u gewordt, naar die mate komt ook voor u de uitroep der verwondering, a. dat het ook u ten deel viel, b. dat het u zo en hoe langer hoe meer ten deel viel. En dan wordt uw erfdeel u schoner en schoner:7< r, een schone erfenis is mij geworden.

'k Zal in Uwe tent verkeren, HEER* der heren, Voor Uw oog, in eeuwigheid: 't Zal op U mijn vast vertrouwen Altoos bouwen, Door Uw vleug'len overspreid.

Want Uw goedheid, die wij loven, heeft van boven Mijn geloft' en beê gehoord: ij deedt mij tot d' erf'nis komen van de vromen, Wien de vrees Uws naams bekoort. Psalm 61 : 3 en 4.

De erfenis in dank beheerd

„Ik zal de HEERE loven, die mij raad gegeven heeft; zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren."

Dat is dus de erfenis: de HEERE en Zijn genade.

Dat is dus de beker: de Heere Jezus en Zijn genade.

Dat is dus de erfenis: de kerk — het Woord — de sacramenten.

Voor dat alles tezamen, voor het één en het ander, dankt David en zegt hij zijn God lof. Dat hoort toch zo bij de erfenis: dankzegging. Dat hoort toch zo bij de genade: dankbaarheid. Dat hoort toch zo bij het Avondmaal, bij het deel mijns bekers: dankzegging. Dat nonchalante Avondmaal vieren, zonder voorbereiding, zonder dankzegging, is toch zo mis. Dat is van ouds een inzetting der kerk geweest voor het „Heilig" Avondmaalvieren om dat behoorlijk voor te bereiden en om dan ook behoorlijk dank te zeggen.

In Schotland heeft men van 's woensdags tot 's maandags kerk, twee keer per dag, als men 's zondags Avondmaal viert. Het Avondmaal: „DE HEERE is het doel mijner erve en mijns bekers", is toch zo'n hoge dag voor de kerk. Nooit wordt het deelgenootschap, nooit wordt het erfgenaam zijn o gevoeld als daar!

Daarom zegt David: Ik zal de HEERE loven. De dank hoort er zo bii. de liefde is zo betamelijk. Wij zingen persoonlijk, zo in ons eentje, te weinig. Wij zingen in onze woningen te weinig, in onze gezinnen. De radio en de televisie hebben het huiselijk zingen zo verdrongen. En wat hebben zij er voor teruggeven? David speelde wèl met de harp en hij dichtte en zong Gods lof. God wil geloofd zijn voor Zijn gaven, voor Zijn erfdeel en voor Zijn beker, voor de uitnemende gave van Zijn Zoon. David zegt: „Ik zal dat doen!" En hij heeft het gedaan, vele, vele malen. Wat is David toch liefelijk in psalmen geweest! Hij zegt: Die mij raad gegeven heeft, of die voor mij beraadslaagd heeft. De Vader, de Zoon, de Heilige Geest hebben in hun raad besloten David een deel in Gods erve te geven. Of ook: God heeft in Zijn voorzienigheid besloten David deel te geven aan God en aan Zijn beker.

Dat David een plaats in de kerk mocht hebben, zo'n liefelijke, zo'n rijke plaats mocht hebben, tot aan 's Heeren tafel toe, dat was hem door Gods genadige voorzienigheid in Zijn raad besloten. Daartoe had God hem dan ook geraden! Goede raad: „Komt, eet van Mijn brood, drinkt van Mijn wijn!" Dat is goede raad: „Verkondigt de dood des Heeren, tot dat Hij komt." En David antwoordde: „Gij zult het deel mijns bekers wezen! Gij onderhoudt gestadig mijn heug'lijk lot. De schoonste plaats mat Gij met ruime snoeren!" Ik ontving bij U geen kleine plaats. God heeft goede raad gegeven. Komt, eet! Komt, drinkt!

Bij die goede raad des HEEREN voegde zich de innerlijke onderwijzing, als David des nachts aan God gedacht, aan Zijn dienst gedacht, aan het Avondmaal gedacht, aan zijn Jezus gedacht. Tot in zijn diepste innerlijk, zijn nieren, waar zijn diepste verlangen zetelde, werd David bewogen om te hunkeren naar de Heere Jezus, zijn erfdeel, naar diens lijden en sterven, de beker.

Ziet, dat is de beste dankzegging, als des nachts onze ziel verlangt naar God, naar de God des levens en als des daags Zijn lied bij ons is.

Geliefden, onderzoekt thans eens, of dit ook uw leven en tevens op deze dag uw ervaring is. Kreegt gij een plaats bij God, in Zijn erf, de kerk. kreegt gij een deel aan de beker. Werd Hij het deel uws bekers? Ging de Heere in de personen van Gods knechten u voor met de snoeren om u een plaats toe te meten en aan te wijzen? Is de erfenis u in werkzaamheden des geloofs geworden? Leeft dat ook bij u, voor Hem vanwege Zijn inzettingen en vanwege uw deelgenootschap te loven! Was het de raad Gods, die u daar bracht, en tevens het verlangen in stille nachten om daar te zijn, waar het deel des bekers was? Gezegend zijt gij de HEERE, dat gij Zijn stem niet ongehoorzaam geweest zijt.

S.

W. L. T.

P.S. Ds. Tukker werd afgelopen week opgenomen in het ziekenhuis. Hij zal daar wel enkele weken rust moeten houden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 september 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

In liefelijke plaatsen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 september 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's