Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tussen de stukken door

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tussen de stukken door

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. Genesis 15 : 17b.

Bekend is het verbond, dat God met Abraham gemaakt heeft, om hem te zijn tot een God en zijn zaad na hem. Bekend is ook de belofte aangaande Christus, dat n.1. in zijn zaad al de geslachten des aardrijks gezegend zouden worden. Minder bekend is echter het verbond, dat God met diezelfde Vader aller gelovigen gemaakt heeft aangaande de toekomst van zijn zaad. God heeft niet alleen zichzelf verplicht om Abram een zeer talrijk nageslacht te geven, maar Hij heeft ook de levensloop van dat volk als in een verbond vastgelegd. Hij heeft Zichzelf verbonden om alles over dit nageslacht te brengen, wat Hij bij die bondssluitjng had toegezegd. Over dit onbekende verbond met Abraham willen wij met u handelen uit Genesis 15 : 17b.

De stukken van het verbond

Daar heeft voor Abraham aan dit spreken met God heel wat vast gezeten. Hij moest op Gods bevel nemen een driejarige vaars, een driejarige geit en een driejarig ram, juist die dieren die later in Leviticus voorgeschreven zouden worden voor het offer, voorts een tortelduif en een jonge duif. Dan moest Abraham dezje dieren slachten, voorwaar geen klein werk. Dan moest hij ze middendoor delen in tweeën en het ene deel tegenover het andere deel leggen. Alleen de vogels mochten niet gedeeld worden. Zij werden de een en de ander tegenover elkander gelegd. Tot aan de nacht moest Abraham daarna de wacht betrekken bij de stukken, om het wilde gevogelte, dat aasde op dit vlees, gedurig weg te jagen. Daar was nogal wat aan vast voor Abraham om God te ontmoeten. Wij kunnen er uit leren, dat de echte godsdienst nogal wat van ons vraagt. De Heere geeft een mens veel inspanning daarbij, vraagt van hem veel tijd en zorg, om hem te oefenen tot Godzaligheid. Zult u het niet vergeten, dat ge de genade en de zaligheid wel uit genade krijgt, maar dat ze u toch ook wel veel kost? Wij worden niet op een koopje zalig en door God verhoord. Het heil valt ons niet zonder enige inspanning en worsteling in de schoot. Die dat menen, vergissen zich wel grondig.

Merkwaardig is, dat hier al in deze vroege tijd, ver voordat de offerdienst geregeld werd, juist de offerdieren geslacht moesten worden, die in Israëls tabernakel-en tempeldienst geslacht werden tot verzoening van de schuld. Daar in Leviticus zagen al die offerdieren ter verzoening op Christus. Dan ziet ook hier dit offer op Christus. Hij is in de volheid des tijds geslacht als het volmaakte Godslam. Daar was in Hem niets geheels of vrij van pijn. De beenderen werden ook Hem vaneen gereten. In Christus alleen kan God met een zondig mens, als Abraham was, in een verbond komen. In Christus alleen kon God over Abrahams zondige nageslacht een verbond sluiten. En in Christus alleen kan God met ons in een verbond komen. Tussen de stukken, a.h.w. in de wonden van de Middelaar, zult ge moeten staan, wilt ge met God kunnen spreken en wil de Heere uw God worden.

Wat toch was het geval met die stukken? Als twee een verbond sloten, God en een mens, dan gingen zij tussen de stukken door. En dan was hun zeggen dit. Zoals deze helft van dit dier bij die helft behoort en zoals die helft bij deze helft hoort als een hechte en levende eenheid, zo horen wij bij elkaar. Als zij tussen de stukken door gingen, dan wilde het ook dit zeggen. Ik moge sterven als dit dier als ik aan U ontrouw word en niet doe wat ik U heden beloof. Als twee mensen tussen de stukken doorgingen, dan gebruikten zij dan ook deze eedsformule: „Zo doe mij de Heere" en de ander zeide: „en zo doe Hij daartoe, zo niet de dood alledïi scheiding make tussen mij en tussen u." Nu gaat God tussen de stukken door, niet met Abraham, maar alléén, om te doen zien het eenzijdige van dit verbond, om Abraham plechtig te zweren: Zo zal Ik de God van uw zaad zijn. God vraagt van ons niet meer het offer, maar vanuit het offer van de Heere Jezus wil Hij nog heden de God des Verbonds zijn. Daar, vanuit de wonden, van de gekruisigde Christus kan God en wil God de God van een schuldig en zondig volk zijn. Kunt u zich dat indenken, wat dat zeggen wil, dat God uw God en Leidsman, uw Vriend wil zijn? En dat van u, zo'n zondig en onwaardig mens? En dat van Zijn volk, zo'n schuldig en zondig volk? O, het is geweldig dat dat kan. Het is alleen te danken aan dat enig en volmaakt offer, dat op Golgotha gebracht is. Het is alleen te danken aan de Heere Jezus Christus, de Zoon Gods en de Zoon des mensen.

Met God in een verbond te staan, dat is een grote zegen, maar het hééft zijn schaduwzijde. Daarvan horen wij als wij u spreken over

De schaduw van het verbond

Aan Abraham was God wel verschenen in de gedaante van een engel of van een mens. Hier verschijnt Hij als een rokende oven en als een vurige fakkel. Een rokende oven. En tegelijk zegt de Heere: „Weet; voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaar." Het volk, dat uit Abraham spruiten zal, dat zal inderdaad moeten dienen in slavernij en harde dienstbaarheid voor de rokende tichelovens, zodat zij vanwege de rook niet dienen konden en niet zien konden. Vierhonderd jaar moest dat duren, omdat de ongerechtigheid van de Amorieten nog niet vol was. Daar was nog een volk onder de Amorieten als Aner, Eskol, Mamré en Melchizedek met zijn volk, mannen die God nog dienden. Maar het volk ging hard achteruit, de goeden namen af en de zonde nam toe. Zolang nu de maat der zonden niet vol was, en dat was vierhonderd jaar, moest het zaad van Abraham zelf in de smeltkroes van het lijden en ook dat zou vierhonderd jaar duren. Eerst zou Abrahams zoon Isaac bespot worden door Ismaël. Dan zou Jacobs geslacht het in Egypte meemaken, dat alle Israëliet een gruwel was in de ogen van de Egyptenaren, zodat zij niet eens in de nabijheid van een Israëliet wilden eten. En ten slotte zou de haat volkomen vorm aannemen in de rokende ticheloven. De rokende oven was dus het beeld van datgene, wat het volk Gods te wachten stond. Moest dan de gunst Gods zo duur betaald worden? Ja. Abrahams zaad zou slechts door lijden geheiligd worden, het zou slechts door

lijden tot heerlijkheid komen.-Waarom? Omdat God dat zo bepaalde. Waarom? Opdat het zou worden een afgezonderd volk. Waarom? Omdat zij niet dan door lijden der zonden zouden afsterven. Zo liet God het zien aan de Vader aller gelovigen. Niet alleen Israël, maar ook wij kunnen slechts door lijden tot heerlijkheid gaan. O zeker, wij beleven niet de tijd van onderdrukking der kerk. Zegt dat niet te hard. Hoe heeft de kerk het achter het IJzeren Gordijn, in Italië, in Spanje, in sommige streken van Zuid-Amerika? Zegt dat niet te hard. Wie geen vreemdeling in het kerkelijk leven van deze dag is, die weet, dat het ware volk het nooit gemakkelijk heeft. Ze zijn niet bemind, die God liefheeft. Waarom niet? Och, ze zijn mensen als anderen, zij hebben ook hun zonden. Maar zij zijn veracht en gehaat om dit ene alleen, omdat God ze bemint. De Heere Jezus heeft als een vaste wet gegeven: „Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben, nu zijt gij niet van de wereld, daarom haat u de wereld." Dit is een vaste wet in het Koninkrijk: de rokende oven. 't Komt nu eens openbaar in de spot van de Ismaëls, dan weer in de verachting van de Egyptenaren en tenslotte in de rokende oven. Dit is de schaduw, die het verbond begeleidt. Het behoort bij het „volk Gods" zijn, het behoort bij het Christen zijn. Hebt u daar nu lust in, om zo van God bemind te zijn? Hebt u het er voor over om bespot te worden om Christus' wil? Hebt u het er voor over om veracht te worden om Zijnentwil? Hebt u het er voor over om te dienen onder het teken van de rokende oven? Het is de enige weg, waarvan de kerk zelfs in het lijden zingt:

Looft, looft den Heer' der legerscharen, O volken, heft de lofzang aan. Hij wil ons in het leven sparen, Ons hoeden op de, steilste paan; Voor wank'len onze voet bevrijden. Gij hebt ons voor een tijd bedroefd, En ons gelouterd door het lijden, Gelijk het zilver wordt beproefd.

Het licht van het verbond

Behalve de rokende oven was er ook een vurige fakkel, die voor Abrahams ogen tussen de stukken doorging. In deze vurige fakkel heeft men wel gezien de Schechinah, die Israël verlost heeft, toen Hij des nachts in een vuurkolom en des daags in een wolkkolom hen uitleidde. Het verband van de tekst spreekt ook van die verlossing, hoe Hij ze het land der Amorieten geven zou. Dit was eigenlijk het verbond. De verdrukking en het lijden was niet het eigenlijke doel met Israël, maar slechts het middel, slechts een intermezzo. Doel was het beërven van Kanaan. Als u dan ook het hoofdstuk verder leest, dan ziet u dat Isrels landpalen zouden zijn van de rivier van Egypte af tot aan die grote rivier, de rivier Frath. Inderdaad is de uitgebreidheid van het land in de bloeiperiode van het volk zo groot geweest. Verder leest ge van al die volken, wier land het zou bezitten, een aanmerkelijk kleiner stuk. Hier golven door elkaar in de profetie zorg en zegen. Als Israël zich aan Gods verbond en wetten hield een uitgebreid land, als het van het verbond en de wetten afweek klein land. Maar boven dit alles: de vurige fakkel. De Heere zou hun voortocht en hun achtertocht wezen. De Heere zou voor hen strijden en zij zouden stil zijn. De Heere had beloofd, dat Hij hun het land zou geven. Daar mochten zij zo vast op rekenen als deze helft van het offerdier hoorde bij die helft. Daar mocht Abrahams zaad zelfs op pleiten: Heere, U hebt bij Uw eigen leven gezworen dat Gij ons ter hulpe en tot een God zoudt zijn. Zo doe mij de Heere en zo doe Hij daartoe. Zo vast is de belofte dat God in vers 7 voor de stukken zegt: „Ik zal het u geven" en dat Hij in vers 18 na de stukken zegt: „Ik heb het u gegeven."

God staat er met Zijn eigen leven borg voor, dat het volk dit goede land zoude beerven.

Nu zegt iemand: Goed, dat beloofde de Heere Israël en Hij heeft het hun gegeven. Dat aardse Kanaan was echter het hemelse nog niet. Maar wat zegt dit voor ons? Veel. Dat aardse Kanaan is te vergelijken met een plaats in het Koninkrijk hier op aarde, een Koninkrijk dat verspreid is onder alle koninkrijken op aarde. Bespot, veracht, vervolgt nu de wereld de ware kerk, het ware volk van God, zo geeft God die mensen toch een plaats op aarde. Die met ons zijn, zijn meerder dan die met hen zijn. Ons staat een sterke Held ter zij. Wij leven in de kerk, wij leven in deze wereld niet bij de gratie van die ons innerlijk haten. Wij leven bij de gratie Gods. Als Hij u een plaats bereidt in Zijn Koninkrijk, dan moogt gij zijn waar God u plaatst. Dan moogt ge wonen waar God u ruimte maakte. En nu is God voorzeker getrouw, maar de ruimte die wij ontvangen hangt maar af van de mate van het geloof, van de wijze waarop wij staan in het verbond Gods. Waar men afwijkt van de trouw aan Gods verbond en aan Zijn wetten, daar drukken ons de vijanden en daar heersen zij over ons. Maar waar men leeft uit het geloof, daar moet de tegenstand wijken. Er is één ding, waar de tegenstanders geen wapen tegen hebben, n.1. het geloof en tegen de Godsvrucht. Waar men staat tussen de stukken van het verbroken lichaam van Christus, daar kan de wereld niet bij. Daar is de vurige fakkel, daar is de Heere een vurige muur rondom ons.

En pas dit nu zelf maar toe op alle terrein van het leven. Het staan in een fabriek, in een zaak, in de maatschappij, dat doet Gods volk niet bij de gratie van de mensen. Met God aan uw zij kunt u overal zijn, waar u niet hoeft te zondigen. En ook het staan in de kerk, dat kunt u alleen doen bij de gratie Gods. En ik zou ook ten opzichte van de oude kerk der vaderen willen zeggen: „Op de plaats van God ons eens bescheiden, mogen en kunnen wij alleen staan uit kracht van Gods verbond." O, als wij Hem eens wat meer maanden op Zijn belofte, als wij eens wat meer pleitten op de stukken van de Middelaar — het offer — en als wij zelf eens wat meer leefden uit en naar dat verbond, wat zou God ons rijker erfdeel geven. Want als u het mij vraagt, hoort toch heel Israël bij elkaar. En als u het mij vraagt hoort toch heel Israël bij de Heere.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 oktober 1975

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Tussen de stukken door

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 oktober 1975

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's