Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zonen van sceva

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zonen van sceva

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het evangelie is zelfs aan zijn schaduw te kennen. Door de eeuwen heen is het Evangelie altijd gevolgd door een donkere schaduw van zulk een gebruik van de heilige dingen, dat er alleen de woorden en de vormen van overneemt» maar dat er innerlijk vreemd aan is. De prediking van het Evangelie heeft altijd imitatie gevonden. Door de eeuwen heen is ook altijd het ware geloof gevolgd door de schaduw van het bijgeloof. Dat tekent de hoge waarde van het Evangelie en van het geloof. Bük wordt niet geimiteerd, maar wel goud. Nu is het aan het Evangelie en aan het geloof wel toevertrouwd om hun eigen waarde te bewijzen. Maar ook de imitatieprediking en het bijgeloof bewijzen vroeg of laat wat zij werkelijk waard zijn en zij moeten dan huns ondanks nog medewerken om de hoge waarde van het echte Evangelie, van het echte geloof aan de dag te brengen. Wij horen dat uit Hand. 19 : 13—17:

En sommigen van de omzwervende Joden, zijnde duivelbezweerders, hebben zich onderwonden de naam van de Heere Jezus te noemen over degenen, die boze geesten hadden, zeggende: Wij bezweren u bij Jezus, die Paulus predikt!

Deze nu waren zekere zeven zonen van Sceva, een Joodse overpriester, die dit deden. Maar de boze geest antwoordende, zeide: Jezus ken ik, en Paulus weet ik; maar gijlieden, wie zyt gij?

En de mens, in welke de boze geest was, sprong op hen, en hen meester geworden zijnde, kreeg de overhand over hen, alzo dat zij naakt en gewond uit dat huis ontvloden.

En dit werd allen bekend, beiden Joden en Grieken, die te Efeze woonden; en er . viel een vreze over hen allen, en de naam van de Heere Jezus werd groot gemaakt.

De naam van Jezus misbruikt

Wij hebben hier, laat mij zeggen, gebedsgenezingen in de eerste Christengemeente. Zelfs de klederen en de gordeldoeken van de apostel Paulus brachten genezing van ziekte en maakten dat de boze geesten uitvoeren. Ik verzoek u er wel op te letten, dat er staat dat God ongewone krachten deed door de handen van Paulus. Dat behoorde niet tot de gewone Evangeliebediening. Als tot stichting van de eerste gemeente en tot staving van de waarheid zulke buitengewone dingen geschiedden, dan mag men niet in elke tijd en in elke plaats zulke krachten verwachten. En als men al buitengewone krachten zoekt, dan moet men goed weten, dat de gewone prediking van het Evangelie voorop gaat en dat deze buitengewone krachten daarmee gepaard kunnen gaan. Komen deze bijzondere tekenen niet, dan zal men zich tevreden houden met het Evangelie zelf. Komen deze bijzondere tekenen apart, los van het Evangelie der zaligheid, dan moet men dat altijd verdenken. Dan komen die tekenen, als ze al komen, van de kant van de duivel.

Daar waren dan duivelbezweerders in Efeze. Zij brachten allerlei ziekten en bijzondere krankzinnigheid in verband met de duivel. Dat klinkt ons in deze tijd al niet vreemd in de oren. Het rustige woord des geloofs in Zondag 10 kenden zij niet: „...dat gezondheid en krankheid ons niet bij geval, maar van Gods vaderlijke hand toekomen". De mensen die dit deden waren niet zomaar heidense mensen, maar het waren godsdienstige men'sen, Joden en nog wel uit het geslacht van Aaron, uit de heilige priesterlijke familie. In dit geval waren het de zoons van een Joodse overpriester, een van de hoofden van de vierentwintig priesterafdelingen. Hun vader heette Sceva, een bekend overpriester. Dat wekt alles nog al vertrouwen. Zij deden dit werk met hun zevenen, zeven zonen van die Sceva. De duivel bestrijden, de duivel uitwerpen, dat lijkt nog zo'n kwaad werk niet. Het is wel kwaad werk als het zich aan de rand beweegt, als er niet achter staat het waarachtige zaligmakende, zonde-vergevende geloof in Christus. Indien men zelf niet ontworsteld is aan de macht van de satan, aan de macht van het ongeloof, dan is het strijden tegen de duivel in de grensgebieden wel kwaad. Wij zien dat in het leven van deze zeven zonen van Sceva. Zij wilden de mensen wel afhelpen van de gevolgen van de zonde, maar niet van de macht van de zonde zelf; omdat zij zelf niet van die macht verlost waren. Sinister is hun bedrijf eigenlijk maar.

De Schrift noemt hen omzwevende of omzwervende Joden. Het zijn mensen, die de boer opgingen en die er hun broodwinning van maakten om de duivelen te bezweren. Diep vervallen geslacht van Aaron. Hadden zij niet wat anders en wat hogers te doen? Van het offer van de verzoening, van de leer der verzoening waren zij afgegleden tot dit droeve bijgeloof. Bedelmonniken waren zij geworden, die voor geld en eer de mensen een hand vol aards geluk beloofden, maar die het allerhoogst geluk ze niet wisten te geven.

In hun ijver bezigden zij zelfs de naam van Jezus. Dit lijkt nogal mooier, maar 't is nog gevaarlijker. Het lijkt of deze zonen van Aaron tot het geloof in Christus gekomen zijn. Zij hebben de wonderen in die naam bij Paulus gezien en nu gebruiken zij deze nije leer ook tot hun sinister bedrijf. Zij moeten echter hun eigen armoede bekennen. Zij kunnen niet zeggen: In de naam van Jezus, in Wie wij geloven en Wie wij prediken, maar bij Jezus, die Paulus predikt. Het is altijd een bedenkelijk teken als wij ons met het gezag van anderen moeten dekken. Dat bewijst eigen innerlijke armoede. Als Jezus' naam niet gebruikt wordt tot bekering en tot vergeving van zonden, dan mag men hem niet gebruiken tot genezing. Dan is dat ijdel gebruik, dan is dat vloeken.

Dit staat niet zo ver van ons af als het lijkt. Velen willen Jezus wel hebben tot genezing en tot allerlei aards en tijdelijk geluk, maar niet tot datgene, waartoe Hij gekomen is, n.1. tot verzoening en verlossing van de zonden. In lichamelijke nood, in tijdelijke nood, in sociale nood mag Jezus wel helpen. Maar een Jezus die bekeert, die tot Godzaligheid brengt, begeert men niet. En er zijn helaas ook thans predikers genoeg, die zulk een Jezus wel willen prediken. En deze predikers kunnen wel niet anders dan ook hun eigen tijdelijke belangen op het oog hebben. Wie Christus niet predikt tot zaligheid is altijd broodprediker.

Een ondubbelzinnig antwoord

In dit bepaalde geval is een mens van een boze geest bezeten. Een ongelukkig mens dus. Zij zullen deze mens eens helpen. Dat lijkt dan zo kwaad niet. Zij krijgen echter een dwars antwoord. Door de mond van deze ongelukkige spreekt de boze geest: „Jezus

ken ik en Paulus weet ik, maar gijlieden, wie zijt gij? " Er wordt wel eens gezegd dat dwaze mensen en kleine kinderen de waarheid zeggen. Die veinzen niet. Deze ongelukkige mens heeft blijkbaar van de Heere Jezus en van Paulus gehoord. Wij staan daar vaak verbaasd van hoe geestelijk kranken geestelijke dingen in zich op kunnen nemen. Daar dringt meer tot hun kranke geest door dan wij wel denken. Maar met een botheid, of moet ik zeggen: met een scherpheid, die geen twijfel overlaat, spreekt deze mens zijn oordeel uit over de zonen van Sceva: „U ken ik niet, u erken ik niet." Hier is het met ronde woorden gezegd tot deze heren: „Voordat gijlieden mij geneest, geneesmeesters, geneest uzelf." Het zal u maar gezegd zijn door zo'n gestoorde man, eerwaarde heren uit Aarons geslacht! Zonder uitzondering voor deze zeven gebroeders: het is met u niets. Met die Paulus, waarvan gij zeidet, daar is het wel wat mee. En met die Jezus, waarvan gij spreekt, daar is het ook wat mee. Maar wat deel hebt gij aan Hem?

En om aan zijn woorden kracht bij te zetten werkt hij dit ganse zevental de deur uit. Met de enorme kracht, die de boze geest aan een mens kan verlenen, werpt hij zich op hen. Dat is nogal iets als een mens zeven mensen te sterk is. O, wat een macht heeft de satan. Hij overmeestert hen, hij krijgt de overhand over hen. Hij takelt hen zo toe, dat de klederen hen van het lichaam gerukt worden, dat ze met builen en schrammen overhaast de vlucht nemen uit die woning. Zo'n vaart heeft het alles, dat ze zich geen tijd kunnen gunnen om hun klederen op te rapen. Zij vluchten de deur uit.

Wij zien hier op een ontstellende wijze de geveinsdheid aan de kaak gesteld en bespottelijk gemaakt. Daar is geen strafwaardiger ding en ook geen bespottelijker ding dan het spelen met het heilige en dan is het ook volkomen billijk, dat de baatzuchtige godsdienst zijn loon averechts thuiskrijgt. Lucas beschrijft dit op ironische wijze. Maar achter die ironie zit toch een bittere ernst. Het is of God hier spreekt met heilige ernst:

't Verkeerde hart, in wie *t mij ook moog' blijken, Zal uit mijn huis en van mijn omgang wijken; Mijn gunst zal hen, die boze wegen gaan, Nooit gadeslaan.

De naam van Jezus groot gemaakt

En dit werd bekend allen, beiden Joden en Grieken, die te Efeze woonden; en er viel een vreze over allen, en de naam van de Heere Jezus werd groot gemaakt.

Het is geen wonder dat dat bekend werd bij de hele stad, bij Joden en Grieken. Dat was een spektakel, dat kerkelijken en onkerkelijken, Joden en heidenen, gehoord hebben. Misschien dat daar eerst om geschertst werd. Maar daarachter werd er toch een gevolgtrekking uit gemaakt. Dit voorval heeft doen zien, dat men zomaar die naam niet hanteren kan, dat men zowaar niet in dat heilig ambt kan dringen, om dat dan alleen maar aan de rand uit te oefenen.

Van die zeven zonen van Sceva uit het geslacht van Aaron hoort men niets meer. Wie zo zijn afkomst en zijn heilig ambt misbruikt, is ook wel waard om in de vergetelheid te geraken. Duivelskunstenaars ontvangen duivels loon en dat is doorgaans niet mals.

Maar daar kwam toch een vreze over al dat volk. De duivel had zich bloot gegeven en nu zien zij hoezeer zij op allerlei wijze in satans macht waren. Zij 'worden door dit voorval ontdekt aan hun bijgeloof, dat zich op velerlei wijze geopenbaard heeft. Hun ijdele kunsten laten zij varen en hun boeken verbranden zij in het openbaar, wel tot een bedrag van vijftigduizend zilveren penningen, dat is tot een waarde van ƒ 85.000, —, zo las ik. Zij verkochten die niet, om zogenaamd met dat geld nog wat goed te doen, bijvoorbeeld bijbels te kopen. Nee, wat zo kwaad en schadelijk voor hen was, dat was ook kwaad en schadelijk voor anderen. Daar moet maar niemand zijn „nut" mee doen. Hoe kostbaar ook, wat schadelijk was voor de zielen moest maar verbrand worden.

Een vreze kwam over hen allen. Mochten wij ook een vreze bekomen voor al dat bijgeloof, dat toch zo grote zonde is. Mochten wij ook een vreze krijgen voor al dat halve geloof, dat zich wel met de naam van de Heere Jezus dekt misschien, maar dat toch met het wezenlijke geloof, het geloof namelijk in de vergeving van zonden, niets te maken heeft. Let wel: Jood en Griek kwam onder vreze. Ook de Jood dus, die nog zoveel zijn godsdienst heeft. Het gaat dan toch maar om dat ene — waarachtigheid: Christus onze gerechtigheid. Het gaat toch maar om de waarachtige bekering. En daarachter dan mogelijk om genezing en welk ander aards geluk ook.

En dat gaat door de belijdenis van zonde heen. Dan ontzien wij ons niet om openlijk onze zonden te belijden en dan ontzien wij ons niet om openlijk met de zonde te breken. Dit eenvoudige en haast komische voorval heeft dan toch maar dit resultaat gehad, dat het woord des Heeren wies en de overhand nam. Let wel: „het woord des Heeren", en dat is het Evangelie der verzoening, dat is het Evangelie der bekering. Dat is wat anders dan wat gebedsgenezing, waarbij het hart onberoerd blijft. Dan wordt niet de naam van de zonen van Sceva, die als redders der mensheid optraden, maar dan wordt de naam van de Heere Jezus groot gemaakt. Gelukkig het volk, dat in die Jezusnaam zijn zaligheid mag zoeken. Als de ziel gered wordt voor de eeuwigheid, dan wordt ook het lichaam gered voor tijd en eeuwigheid. Als men zich met lichaam en ziel Zijn eigendom mag weten, dan kan men ook met de noden des lichaams bij Hem terecht. Dat zal in zieke dagen tot Hem bidden met het: Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede. En dan kan Hij uit de grootste noden verlossen, maar dan kan men ook achter Hem de grootste noden dragen.

En dan is het deze Christus, die van de duivel verlost. En dan kan het zeer wel zijn, dat de Heere het in Zijn wijsheid nódig oordeelt om de krankheid van geest niet weg te nemen, terwijl men nochtans van de duivel verlost is, hoewel Hij machtig is ook daarvan te verlossen..

De zwakheid des lichaams, de zwakheid van hoofd, de verkalking en de verkindsing van de ouderdom nemen tenslotte niet weg dat men zeer wel het eigendom van Christus kan zijn. De naam van de Heere Jezus is maar daar groot, waar men vreest voor de zonden en het bijgeloof, daar waar men Hem kinderlijk mag vrezen.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 november 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De zonen van sceva

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 november 1975

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's