Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE OPSTANDING DES VLESES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE OPSTANDING DES VLESES

11 minuten leestijd

Wat troost geeft u de opstanding des vleses? Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonde aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd, en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden. Wat troost schept gij uit het artikel het eeuwige leven? van Dat nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en in geen mensenhart opgeklommen is, en dat om God daarin eeuwiglyk te prüzen. Zondag 22.

De stervenstroost der ziel

De ziel is van andere afkomst dan het lichaam. Het lichaam is door God zorgvuldig gebouwd uit de stof der aarde. Daarom wordt er van dat stof gezegd: Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren." De ziel is bij de schepping de mens door God ingeblazen. Naar het lichaam is de mens aards uit de aarde, naar de ziel is de mens verwant aan de hemel. In die ziel lag dan ook de beeltenis en ook de gelijkenis Gods. Is God drieënig: ok dat beeld Gods is drieënig en bestaat in kennis, gerechtigheid en heiligheid. Naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis! Dat beeld Gods is dan ook onsterfelijk. Die ziel is zozeer het bepalende, dat de Schrift van de hele méns zegt: Alzo werd de mens tot een levende ziel." Zij die heden ten dage leren, dat de ziel sterfelijk is evenals het lichaam, voeden een oude dwaling, namelijk die van de Epicureërs en van de Libertijnen. De getuigenissen van de Heilige Schrift, die de onsterfelijkheid der ziel leren, zijn vele. Psalm 31 : 6: In Uwe handen beveel ik mijn geest." Pred. 3 : 21: Wie merkt dat de adem des mensen opvaart naar boven, en de adem der beesten nedervaart in de aarde? " Matth. 19 : 28: Vreest niet voor degenen, die het lichaam doden, en de ziel niet kunnen doden." Fil. 1 : 23: Maar ik word van tweeën gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden en met Christus te wezen, want dat is zeer verre het beste, maar om in het vlees te blijven, dat is nodiger om uwentwil." En denk maar aan de zielen der martelaren in de hemel onder het altaar.

Omdat de ziel van God is, kan niemand precies zeggen waar die woont: hij woont in het hart, hij doorwoont het hele lichaam, hij treedt ook buiten het lichaam, heeft zijn werkingen in het lichaam, waarin hij woont als in een tempel, maar heeft ook zijn werkingen buiten het lichaam. De mens kan zijn ziel zelfs opheffen tot God, Psalm 25.

Het is dus maar een troosteloos ongeloof, als men leert dat de ziel zowel sterft als het lichaam. Al is het dat sommigen dan wel geloven willen, dat ook de ziel uiteindelijk weer levend zou worden. En het is een schrale troost als men zijn toevlucht neemt tot een zogenaamde zieleslaap, of de nog schralere troost als men zijn toevlucht neemt tot een verblijf van de ziel in een vagevuur of reinigingsvuur.

Neen, de bijbel en ook ons christelijk geloof kent een blijder troost, dat namelijk de ziel van de christen van stonde aan na dit leven tot Christus, Laar Hoofd, zal opgenomen worden. Werd er in de vorige artikelen herhaaldelijk van een geloven gesproken, hier wordt in de beide laatste artikelen gesproken van „troost". De ziel, die van Gods geslacht is, kan niet sterven. Kan de ziel opwaarts geheven worden in het gebed tot God, ze kan ook gemeenschap oefenen met de medechristenen, in hun noden en in hun vreugden. Ze kan gemeenschap oefenen met christenen op grote afstand, dat men zich één voelt met christenen op een andere plaats, zelfs in een ander-land. Men kan gemeenschap oefenen met christenen, die vroeger waren en die allang in de hemel zijn, zoals met de bijbelheiligen. Dat men die verstaat, dat men die naoogt en navolgt. Men kan gemeenschap oefenen met God, de Vader, met Christus, met de Heilige Geest. Iemands ziel kan buiten zijn lichaam treden, als men zijn geestelijke invloed uitoefent op anderen in zijn omgeving, of ver van zijn omgeving, door zijn woord en geschrift, of door zijn persoonlijkheid.

Welnu, zo kan ook de ziel geheel buiten het lichaam treden in het sterven en opvaren tot God, in de hemel. Dan kan die ziel opgenomen worden. Kon God wel de ziel inblazen in de mens bij zijn schepping en kan Hij die ziel niet opnemen tot Zich? Kan de ziel, die een geest is, niet apart bestaan, zonder het lichaam? Voorzeker. Zo nu gaat de ziel terstond bij het sterven op tot God, namelijk de ziel van een christen. Die gaat tot haar Hoofd — Christus! Daar hebben wij de sterke bewijzen van in Christus Zelf, die bad op Zijn kruis: „Vader, in Uwe handen beveel Ik Mijn Geest." Daar hebben wij het sterke bewijs van in Stephanus, als die Christus zag staande, aan Wie hij ook zijn geest beval. Daar hebben wij de sterke bewijzen van, als Johannes op Padmos de zielen der martelaren onder of rondom het altaar zag, en als hij de schare zag, die niemand tellen kon uit de heidenen — die toch nog bekeerd moesten worden. Let wel — dit geldt de christenen, die Christus als hun Hoofd kennen, dit geldt de christenen, die opgenómen worden in heerlijkheid. Opgenomen. Door de Heere zelf.

De opstandingstroost des lichaams

„Maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd, en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden."

Dit is van ouds geweten, dat de lichamen der doden weder opgewekt zullen worden en dan ook opstaan zullen en weder met hun zielen verenigd worden. Dezelfde lichamen met dezelfde zielen. Dat zal niet missen! Het is een groot wonder, evenals de schepping en evenals elke geboorte een groot wonder is. Dit wordt door de Heere Jezus een wedergeboorte genoemd: „Gij die Mij gevolgd zijt, in de wédergeboorte, zult Mij namaals volgen."

Van de opstanding der doden zijn vele getuigenissen in het Oude en in het Nieuwe Testament. Exodus 3 : 6: Ik ben — niet Ik was — Ik ben de God van Abraham, Isaac en Jacob." En dat wordt dan tot Mozes gezegd, vierhonderd jaar na het leven van die vaderen. Job geeft getuigenis, 19 : 25: Want ik weet, mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen heb-

ben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. En mijn ogen zullen zien." Leest slechts het twistgesprek van de Heere Jezus met de Sadduceeën over de opstanding, waarin zij niet geloven, waar zij ook mee spotten ten aanzien van die zeven mannen en die ene vrouw. Dan zegt de Heere: „Gij dwaalt dan zeer, niet wetende de Schriften, noch de kracht Gods." „God is niet een God der doden, maar der levenden."

Van ethische zijde is ook verworpen de gedachte aan een biologische opstanding. Zij denken meer aan een etherisch, een geestelijk lichaam. Neen, neen, de Catechismus zegt: dit mijn vlees! De opstanding des vleses hebben wij lijfelijk voor ons in de opstanding van de Heere Jezus. Heeft God uit niets geschapen, hoeveel te meer kan Hij uit ditzelfde stof herscheppen. Laat dat stof verwaaid zijn door de winden, , Hij zal het weten te hervinden, laat het door de wateren verspreid zijn, Hij zal het weten te hervinden. De lijkverbranding — verschrikkelijke herleving van het heidendom — zal geen soulaas bieden: ook uit die verpulverde as zal de Heere de lichamen herbouwen. Zoals Jona levend uit de walvis kwam, de jongelingen uit de oven, zo zal elk uit de dood verschijnen, zoals hij geweest is, om weg te dragen wat in het lichaam geschied is, hetzij goed, hetzij kwaad.

Het kan niet zijn, dat het Hoofd opstaat en dat het lichaam in de dood liggen blijft. Zo zal de ganse kerk ook lichamelijk opstaan. Dat is hun zekere troost. — Zo zeker als Hij het Hoofd der Zijnen geweest is, geworden is, zo zeker zullen zij, die in Hem geloven, als Zijn ledematen opstaan in Hem, na Hem. Hij is de eersteling, die ontslapen en opgestaan is, zo zullen ook de Zijnen met dezelfde lichamen ontslapen en opstaan.

Met hetzelfde lichaam: kenbaar, herkenbaar naar hun aard en naar hun gedaante. Mozes was herkenbaar op de berg der verheerlijking van Elia. Daar zal een kennen en herkennen zijn, als zij geslacht aan geslacht zullen staan. Daar zal ook een kennen en herkennen zijn naar hun staat, naar hun ouderdom, naar hun natie, naar hun conditie, bepaald dezelfden, die zij op aarde geweest zijn. Hoe of waar zij ook gestorven zijn, of begraven zijn, niet alleen de gelovigen, ook de ongelovigen, niet alleen de lidmaten van Christus, maar ook de goddelozen. De Schrift zegt: „En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God."

Hoe die opstanding zijn zal, dat zal de eeuwigheid openbaren. De goddelozen zullen dragen de sporen hunner zonden en zullen wegdragen de straffen hunner zonden. Het zal zijn, dat hun leven zich aftekenen zal op hun wezen. Een leven in ongeloof zal een ontzettende ontmoeting geven met de God der waarheid. En die dan nooit gezocht te hebben, en die dan nooit geloofd te hebben, en die dan nooit gediend te hebben, en die dan nooit geëerd te hebben! Dat zal de schrik en de verschrikking van hun eeuwigheid uitmaken.

Hoe die opstanding zijn zal, dat zal de eeuwigheid uitmaken. De vromen en de gelovigen zullen aan het volmaakt en heerlijk lichaam van Christus gelijk worden. Een lichaam der heerlijkheid. Daar zal hun zoeken van God, hun bidden, hun bijbellezen, hun kerkgaan, hun bekering, hun afkeer van de zonde, hun heiligmaking mede de staat hunner heerlijkheid uitmaken. Die verdienen niets, maar die zullen als vruchten van Christus' werk in hen, heerlijk beloond worden. Naar de mate van hun genade in Christus en naar de mate hunner heiligmaking, zal hun verheerlijking zijn.

'k Zal dan gedurig bij U zijn, In al mijn noden, angst en pijn; U al mijn liefde waardig schatten, Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten. Gij zult mij leiden door Uw raad, O God, mijn heil, mijn toeverlaat! En mij, hiertoe door U bereid, Opnemen in Uw heerlijkheid.

Beginsel en volkomenheid der zaligheid

„Wat troost schept gij uit het artikel van het eeuwige leven? " Troost — alweer troost: troost vóór het sterven en troost nd het sterven. Troost schéppen. Dat wil dus van de Catechismus gedaan zijn. Dat wil dan zeker van een christen gedaan zijn. In dit troosteloze leven, met de dood voor ogen, mag dat wel zijn ook. Wat is toch het vooruitzicht van een ongelovige, voor een zondaar? Niet dan vreselijk: wening en knersing der tanden, een worm, die niet sterft en een vlam, die niet uitgeblust wordt. Dat is het deel voor de wereld en dat voor eeuwig! En een christen, die het zelf weet, wat het is een zondaar te zijn, weet dat, gelooft dat. En omdat hij dat zelf zo vreest voor zich en voor anderen, heeft hij wel nodig d£ar troost tegen te scheppen. Troost wil geschept worden, niet uit eigen putten, maar uit de fonteinen des heils.

Nu kan niet iedereen dat doen. Dat kan alleen hij. die nü het beginsel der eeuwige vreugde in zijn hart gevoelt. Dan is er wat van God in dat hart. wat van Christus, wat van de Heilige Geest. Dan is er vast wat van de hemel in dat hart, wat van de eeuwige vreugde. Wat van dat eeuwige léven, door de wedergeboorte. En dat beginsel verbeeldt hij zich niet, dat bedenkt hij niet slechts, neen, dat gevoelt hij in zijn hart. Hier binnen, in zijn diepste innerlijk. Een beginsel — een begin, maar ook een beginsel, de kern ervan.

Gods volk betreedt straks geen vreemde hemel, omdat zij hier hun wandel in de hemelen hebben. Zij ontmoeten daar geen vreemde God, ontmoeten daar geen vreemd volk, en zullen daar ook geen vreemd werk doen: God prijzen. En dat zullen zij niet moede worden, nooit moede worden: God daarin — in de eeuwige zaligheid — eeuwiglijk te prijzen. Nu, dat is nu dat beginsel der eeuwige vreugde.

En die zaligheid zullen zij straks bezitten. Dat is het voornaamste, dat is het hoofddoel. En al de rest: de hemel met zijn heerlijkheid, dat krijgen zij daarbij. Ook dat zal zaligheid zijn, die geen oog gezien, die geen oor gehoord heeft en die in geens mensen hart is opgeklommen. En ook dat zal de zaligheid zijn, van geen oog gezien en van geen oor gehoord, om met alle de heiligen God volmaakt te dienen.

Maar de volkómen zaligheid zal zijn: met God te zijn en met Zijn gezegende Zoon en met Zijn eeuwige Geest.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 februari 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE OPSTANDING DES VLESES

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 februari 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's