Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods eniggeboren Zoon

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods eniggeboren Zoon

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

We hebben tot nog toe nagegaan op grond waarvan de Kerk belijdt dat Jezus Christus de eniggeboren Zoon van God is. We hebben ook u iets laten zien van de strijd die tegen dit belijden gevoerd is en wordt. Graag nu nog iets over het inhoudelijke van dit belijden. Wat zeggen we ermee als we Jezus Christus de eniggeboren Zoon van God noemen?

Het woord eniggeboren wordt door de Catechismus op drie manieren omschreven: a. Dat Christus alléén de Zoon van God is, eniggeboren;

b. dat Hij de eeuwige Zoon van God is; c. dat Hij de natuurlijke Zoon van God is, eniggeboren. (Zondag 13).

Christus is alléén de Zoon van God.

Het kan m.i. niet anders of we moeten het woordje alléén in verband brengen met eniggeboren. Ik onderstreep het woordje enig, omdat de opstellers van de H. Cat. dat ook doen door het Zoonschap van Christus in verband te brengen met het kindschap Gods van de gelovigen.

Eenvoudig .gezegd: waar er maar één is, kunnen er niet meer zijn. Nu blijken er toch meerderen te zijn die zonen of kinderen Gods heten. Kijk zeggen wij dat klopt nu niet. Ja het klopt wel, als u maar even wilt letten op het verschil tussen Hem en Gods kinderen. Van de laatsten geldt dat zij tot kinderen Gods zijn aangenomen. Dat ligt bij Christus nu totaal anders. Hij is Gods Zoon op enige, d.w.z. op unieke wijze. Zoals er geen der andere kinderen Gods zoon van God is.

In het begin van het Johannes-evangelie lezen we van Hem. De Eniggeborene, die in de schoot des Vaders is. Dat zet ons direct al voor een onmetelijk geheim. In de schoot des Vaders wil niet minder zeggen dan van

het zelfde Wezen met de Vader. Hij staat tot de Vader in zoonsrelatie als geen ander. Het „in de schoot des Vaders" duidt erop dat er niemand anders is met wie God de Vader zó in gemeenschap verkeert dan met deze enige Zoon. Bij meer dan één gelegenheid noemt de Vader Hem dan ook: Mijn Geliefde! Wie het geheim wil vinden zal het hier moeten zoeken, zonder het te kunnen verklaren. De Vader deelt alles met de Zoon. Dus ten diepste zijn Wezen.

Dat sluit voor de redding der wereld twee dingen in: Ten eerste dat zijn zending in deze wereld het hoogste bewijs is van de liefde Gods en zo de enige is die alléén de verlossing tot stand kan brengen. Ten tweede dat God, door op deze wijze Zijn liefde te betonen, allen — zodra zij van deze boodschap horen — verplicht tot het geloof aan Hem, en zo niet dan vervallen zij aan Zijn goddelijk gericht.

Deze spanning van het evangelie kunt u beluisteren in het Woord: ant alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve maar het eeuwige leven hebbe. „Dit woord kennen we allemaal, maar het heeft ook in al zijn rijkdom een tegenhanger maar die niet gelooft is airede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God." (Johannes 3 : 16, 18).

Hierbij kan dan meteen opgemerkt worden dat het loslaten van de belijdenis dat Jezus als eniggeboren Zoon van hetzelfde wezen is met de Vader, ook inhoudt dat we dan niet langer kunnen vastblijven houden aan de Goddelijke Drieëenheid. En daarmee is het fundament onder de voeten van Christus gemeente weggegraven. Nogmaals herhaal ik de uitspraak: De belijdenis van Gods eniggeboren Zoon is een belijdenis waarmee de Kerk staat of valt.

Christus is de eeuwige Zoon van God

De belijdenis van het eeuwige zoonschap van Christus sluit in dat Hij niet Zoon van God is geworden in de tijd. „Er is in de evangelische geschiedenis geen ogenblik aan te wijzen waarop Jezus tot Zoon Gods zou zijn verheven." „Wanneer dat zo was, dan zou dat betekenen dat Jezus op veel plechtiger en krachtiger wijze tot Kind van God was aangenomen dan wij. Maar dan zou Jezus toch op een punt des tijds als zodanig zijn aangenomen". (O. Noordmans, Het Koninkrijk der hemelen, pag. 101).

Het eeuwige Zoonschap van Christus sluit dus elke vorm van adoptianisme uit. Met adoptianisme wordt bedoeld de leer, dat Jezus nadat hij een volmaakt vroom leven geleid had, bij de doop in de Jordaan door Johannes, op dit moment tot Zoon van God door de Vader werd aangenomen, of dat Hij door de opstanding uit de doden tot God geworden zou zijn. Tegen dit adoptianisme heeft de kerk vooral in de derde eeuw moeten strijden. Altijd weer tracht men op de een of andere wijze het geheimenis van Christus voor het verstand doorzichtig te maken.

Een weg die de Kerk in het rechte belijden nooit op mag gaan. Want als zij belijdt dat Christus Gods Zoon van eeuwigheid is, dan legt zij «jaarmee geen doorzichtige verklaring af omtrent de Persoon van Christus. Dan voert zij niet de pretentie (aanmatiging) het nu allemaal te „weten".

Men heeft de Kerk altijd al verweten dat zij in haar belijden over deze zaken zou speculeren. Het ligt er maar aan wat men daaronder verstaat. Maar dan nog mag zij deze beschuldiging met kracht en met recht van de hand wijzen. In haar belijdenis moet zij nu eenmaal spreken en wie spreekt moet wat zeggen. „Maar de Kerk heeft daarbij nooit het gevoel gehad dat zij begreep war zij zei." (Ruler)

Zij kan in haar spreken over het eeuwig Zoonschap van Christus niet verder komen — en wil dat ook niet — dan een aanduiden van het mysterie, dat de Zoon van eeuwigheid God was. Dat Hij was eer de wereld was, (praeëxistent, van eeuwigheid bij God, van eeuwigheid God).

Ook dat is duidelijk uit het evangelie af te lezen. Ook dat is haar gegeven door openbaring als een kostbare parel in de geestelijke schat van de Kerk Gods. Mede bepalend voor het fundament waarop de gemeente gebouwd wordt in het allerheiligst geloof. Het fundament van apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen.

Wat het getuigenis der Schrift betreft valt te denken aan de uitspraken van Christus Zelf. Ter verduidelijking wil ik enkele van die uitspraken noemen. Jezus bidt in het hogepriesterlijk gebed: En nu verheerlijkt Gij Mij Vader met de heerlijkheid die Ik bij U had, eer de wereld was." (Joh. 17 : 3)

In het gesprek met Nicodemus horen we Hem zeggen: Niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel is neergedaald, namelijk de Zoon des mensen" (Joh. 3 : 13). En tenslotte — hoewel er nog meer te noemen zou zijn — het voor de Joden zo geheimzinnige en onaanvaardbare woord: Eer Abraham was, ben Ik". (Joh. 8 : 58).

Grosheide spreekt in dit verband van een hoogtepunt der Godsopenbaring in Christus. En Berkouwer merkt op: „Hij is en dit „is" is niet onderworpen aan historische datering, maar reikt er oneindig bovenuit, tot in de diepten der eeuwigheid". (G. C. Berkouwer; Dogm. Stud. „De Persoon van Christus", pag 134).

En eigenlijk kunnen we niet meer zeggen dan dat. Wie zou over de eeuwigheid Gods en over de eeuwigheid van de Zoon Gods kunnen spreken. Er zijn grenzen ook aan het denken van de Kerk. De grensovergang kan alleen gemaakt worden in het geloof, maar dat is dan ook geen denken meer in onze betekenis van het Woord. Dat leidt tot aanbidden en lofprijzen. Maar niettemin heeft deze belijdenis zich zo vastgehecht in de ziel van de Kerk, van de gemeente van Christus, dat men wel „het ganse evangelie moet wegcijferen, wanneer men deze oorsprong, dit wonderlijke zijn deze genadige werkelijkheid wil verduisteren." (G. C. Berkouwer; a.w. pag. 133).

Ik denk in dit verband ook nog aan wat onze Ned. Gel. Bel. daarover zegt in art. 10:

„De eniggeboren Zoon van God is van eeuwigheid geboren, niet gemaakt noch geschapen (want alzo zou Hij een schepsel zijn), maar eenswezens met de Vader, mede — eeuwig, het uitgedrukte beeld der zelfstandigheid des Vaders, en het afschijnsel zijner heerlijkheid. Hem in alles gelijk zijnde. De woorden „van eeuwigheid geboren" maken terstond duidelijk dat het schepsel — zijn van de eeuwige Zoon van God door de Heilige Schrift volstrekt wordt uitgesloten.

Dit alles brengt ons dan bij het derde aspect van het Zoonschap van Christus.

Christus is de natuurlijke Zoon van God

Ik duidde dit boven aan door van het woord eniggeboren het geboren te onderstrepen. In de Geloofsbelijdenis van Nicea staat: „geboren uit de Vader, vóór alle eeuwen." In het zojuist genoemde art. 10 van de N.G.B. lezen we: „De eniggeboren Zoon van God is van eeuwigheid geboren". Om hier niet mis te tasten zullen we bij het woord „geboren" hebben op te merken dat dit een heel andere geboorte is dan de geboorte die wij bedoelen, wanneer wij spreken van de „eerstgeborene van Maria". Deze laatste geboorte is in de tijd geschied op aarde. Wat is dan de betekenis van het „geboren uit de Vader"? Deze geboorte geschiedt in de eeuwigheid of beter gezegd: in het wezen van God.

Dit alles is volstrekt ondoorgrondelijk voor ons. We spreken hier van de eeuwige generatie. Er is een uitgang in God; van eeuwigheid tot eeuwigheid brengt de Vader de Zoon voort.

Zo stamelen we in het diep besef van onze gebrekkigheid, vanwege ons kennen ten dele, dat de Zoon van God van hetzelfde wezen is met de Vader en met de Heilige Geest.

Hier moet ook het verstandelyk denken halt houden. We kunnen slechts in onze arme mensen woorden zeggen: „zo moeten wij over Jezus spreken, dat Hij in zijn diepste achtergrond, in de kern van zijn Persoon „God is uit God" en „Licht uit Licht".

Dat is de gedachte van de eeuwige generatie, de eeuwige voortbrenging binnen het wezen van God" (van Ruler)

Mogelijk dat de lezer nu het gevoel bekruipt dat Jezus Christus op die manier wel een eeuwigheid ver van ons af komt te staan. Moeten wij het met zulk een Jezus doen, zo oneindig hoog, zo diep gezeten in het grondeloze licht (Vondel).

Moet dan de mens komen tot God, opstijgen en vergoddelijken om deel aan Christus te krijgen?

Neen, dat is juist de konsekwentie van allen die de waarachtige Godheid van Christus loochenen. Aan die kant worden verwoede pogingen gedaan om het ideaal te bereiken. Maar we belijden met het eniggeboren Zoon van God precies het tegenovergestelde. De eeuwige Zoon van God is gekomen in de tijd. Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, de heerlijkheid van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.

Als de mens moet komen tot God dan is dat niet minder dan de doodsteek voor onze

verlossing. Niet de ware mens redt ons. Ook niet God door de ware mens. God Zélf redt ons. En Christus zou onze Verlosser niet kunnen zijn, als Hij niet was de Zoon van God, de natuurlijke Zoon, die over alle eigenschappen Gods beschikt, die zichzelf noemt de Alpha en de Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde, om ons uit de duisternis te brengen tot zijn wonderbaar licht.

N. Tonge

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 februari 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gods eniggeboren Zoon

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 februari 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's