Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levi's erfdeel*)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levi's erfdeel*)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Terzelfder tijd scheidde de HEERE de stam Levi uit, om de ark des verbonds des HEEREN te dragen, om voor het aangezicht des HEE-REN te staan, om Hem te dienen, en om in Zyn naam te zegenen tot op deze dag.

Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen; de HEE-RE is zyn erfdeel.

Deut. 10 : 8 en 9a.

Levi's plaats

De drager van de genade Gods, de priesterstam, is zelf in tweevoudige zin het bewijs van die genade. Bij de afscheidswoorden van de stervende aartsvader Jacob wordt Levi als derde genoemd, na de oudste Ruben, die schoon de voortreffelijkste, in hoogheid en sterkte de voortreffelijkste niet zou zijn. Dan wordt Levi met Simeon samen genoemd. Van beide zonen wordt hun toorn vervloekt, omdat zij de mannen van Sichem hebben doodgeslagen, als zij het verbondsteken der besnijdenis hadden ontvangen. Zij krijgen geen eigen plaats onder de stammen Israëls, maar worden er onder verstrooid. Simeon zal onderdak krijgen, zal inwonen in Juda en Levi zal verspreid wonen in zes vrijsteden.

Toch wordt direct na dit tweetal Juda gezegend. Toch wordt het leven van Simeon en dat van Levi op Jeruzalem betrokken en dat is de genadestad! In de Priesterstad zal bijzonder Levi zijn levenstaak vinden als de uitdeler der genade, schoon Levi een gevloekte was. Zijn toorn was vervloekt, want bij de priesterschap paste wel allerminst toorn. God gaat met een vloekdragend volk, met een vloekdragende stam, genade bewijzen aan Zijn volk: het worden zondaars, die aan zondaars het Evangelie zullen verkondigen.

Levi wordt verstrooid onder de stammen: meer nog dan Simeon. Simeon wordt verstrooid in Juda, maar Levi in drie steden links van de Jordaan en drie steden rechts van de Jordaan. Dat waren dan de vrijsteden. Maar daar woonden de doodslagers. Die een manslag begaan hadden tegenover iemand, die zij gisteren en eergisteren niet gehaat hadden, en die zij onvoorziens dodelijk getroffen hadden. Zo waren zij vogelvrij voor de bloedwreker en konden alleen veilig zijn als zij de hoornen van het altaar grepen en dan ook de toevlucht zochten in zo'n vrijstad. Daar mochten zij niet uitgaan, daar waren zij veilig tot aan de dood van de Hogepriester.

U voelt wel dat de vrijsteden zoal niet moordenaars, dan toch wel ruwachtig volk herbergden. Welnu, daar nu juist moesten de priesters wonen, als de bedienaren van de verzoening, als de leraren van de vergeving van zonden. De HEERE plaatst Zijn knechten toch maar in het ruige van het leven. En de kerk verschijnt toch maar niet in een wereld van heiligen, maar in een wereld van zondaren. En als u goed kijkt, dan is het met de heiligheid der heiligen ook niet veel gedaan. Zodat wij dan maar staan en staan moeten, waarin de prediking alleen maar een prediking is van zonde en genade.

Zo lagen dan de vrijsteden verspreid in het land en zo woonden de priesters verspreid door het land. En de priesters trokken daar rond langs de families, om die te onderwijzen. — Niet de profeten waren de leraars des volks, deze waren werkzaam in de staat: de priesters waren kerkedienaars. Deze onderwezen het volk geslachtsgewijs: dat was huisonderwijs. Zij onderrichtten jong en oud, zo eens een dag, zo eens enkele dagen. Wij zijn zo gewend sterk de nadruk te leggen op roeping der predikanten. En dan komen wij meestal met profetische roepingen. Onze vaderen hielden het alleen bij kerkelijk wettige roepingen, waarvan zij in hun hart gevoel moesten hebben. En in Israël was het alleen dit ene geslacht van Levi, dat van God geroepen was. Daar was ook maar één kerk. En wee, die zichzelf in dit ambt drong: „Niemand neemt zichzelf die ere aan, maar die van God daartoe geroepen was — en dat was Aaron en zijn huis."

Men diende van vader op zoon. En ook de moeder moest van priesterlijk geslacht zijn. Roeping moest alleen maar blijken uit getrouwe dienst, de goede leer: zonde en genade: verzoening. En dan in een Godvruchtig, Godgewijd leven. Een priester was een man van de kerk, niet van de wereld. Gekend ook aan zijn priesterlijk gewaad. En vooral aan zijn trouwe dienst onder het volk, en vooral aan zijn Godgewijd zijn: priesters des HEEREN — geboren priesters — van jongs af. Zij dienden van hun vijfentwintigste jaar tot hun vijftigste: niet eerder, ook niet later: wachten tot de tijd daar was, ophouden als de tijd daar was.

Levi's werk

Levi's geslacht was dus een afgezonderd volk, een verkregen volk, om te verkondigen dat de HEERE recht was, Hij is mijn Rotssteen en in Hem is geen onrecht. Daar was onderscheid onder de priesters: daar waren tempelslaven, houthakkers en waterputters, de mensen die het heiligdom schoon hielden: de altaren, waar dagelijks geslacht en gebrand werd en dus afval en as verwijderd moest worden, de altaren schoongemaakt en gepoetst, de priesterkleden onberispelijk wit gemaakt. Dan waren er de tempelwachters, die orde op zaken hielden; geen vrouw mocht in het voorhof der mannen, geen man in het voorhof der vrouwen, niemand dan de priesters mochten het heiligdom betreden. Dan waren er de priesterkasten: de kehathieten, de Merarieten, daar waren de kinderen van Korach. Wat een orde. God is een God van orde. Als u dan de wanorde ziet in het Ne-

derlands kerkelijk leven: elk doet maar wat goed is in zijn ogen en ieder loopt voor zijn eigen huis. En men roept: Des Heeren tempel zijn dezen. Maar Iet wel: er zijn zoveel tempels als er predikers zijn. Alleen, u moet eens opletten, dat doorgaans vele van die apart staande kerken met de predikers weer verdwijnen. Gods orde is dus een kerkelijke orde, van ouds.

Zo heeft ook ieder zijn vaste werk. Vers 8 noemt het alles: dit afgescheiden, dit uitgescheiden Levi-volk droeg de ark des verbonds. Zij droegen de ark van het verbond Gods, de ark, die van Gods gunst getuigde, waarop verzoenbloed lag. En daarboven woonde de HEERE, dat is dus God in Christus, dat is dus God met Zijn verzoende volk in een verbond getreden. In de ark de wet, de eeuwigblijvende verbondswet, waaraan het volk gekend werd. De tweede tafels waren niet anders dan de eerste en de eerste waren niet anders dan de woorden, die de HEERE gesproken had. Dit was dus de eeuwigblijvende verbondswet. Een wet om naar te leven. Een wet geheiligd door bloed, verzoenend bloed. Dit droegen de priesters. Laten ook onze leraars dragen Gods wetten, Gods inzettingen, gedekt door bloed, het bloed van Christus.

De priesters moesten ook voor het aangezicht des HEEREN staan. Dat is om het volk te representeren, te vertegenwoordigen, dat kan zijn in de gebeden, maar meest is dit in eerbiedsbetoon en dienstvaardigheid. U leest van de Aartsengel Gabriël, dat hij zegt: „Ik ben Gabriël, die voor God sta." Prachtig woord: Staan voor God, letten op Hem, vaardig passen op 't woord van Zijn mond, het geheel met Hem eens zijn, nooit aanmerkingen, nooit klachten, nooit bedenkingen, nooit tegenspraak, Zijn zaak — Gabriëls zaak. Zo nu is het ook met de priesters: staande voor hun God. „Hinené — zie hier ben ik!" Zo behoren de leraars van het Woord Gods, de leraars der kerk, altijd voor de Heere Jezus, voor Zijn naam en voor Zijn zaak te staan en voor niemand en niets anders. Niet staan voor de wereld, maar voor God en Zijn Kerk, niet staan voor ménsen, maar voor Christus en Zijn gemeente.

Levi moest staan om Hem te dienen. Het woord dienen ligt ons niet zozeer. Dat zit hem al in de zonde in haar eerste aanleg, in de val. De mens wil niet dienen, maar hij wil heersen, heersen over de mensen, heersen over de kerk, heersen over het Woord, heersen over God. Dat is de val van de mens geweest. Dat is het verval van het huis van Levi, van de priesterschap, geweest, dat is ook altijd de opkomst van allerlei ketterij en het verval van de kerk geweest. De taak, de roeping der predikers, en het zijn en welzijn der kerk ligt in hün dienst, dienst van God, dienst van de Heere Jezus, dienst van de Heilige Geest, diénst des Woords, diénst der sacramenten. En zo ook kunnen wij aller dienaar zijn, zonder iemands knecht te zijn.

„En om in Zijn naam te zegenen tot op deze dag." In dit werk van Christus' verzoening, in dit werk van de bediening des Woords ligt de zegen van Levi, de zegen van de priesters, ligt ook de zegen van de dienaren des Woords. „In Zijn naam" alleen ligt de zegen. Andere zegen hebt ge niet, andere zegen hebt ge niet te geven. Maar hierin ligt de zegen dan ook bepaald. „Tot op deze dag", dat zegt Mozes, die ook zelf uit de stam van Levi was, die het dus van binnenuit kon weten. „Tot op deze dag", dat zeggen wij ook heden, na zoveel eeuwen. Dit is de zegen der kerk, dit is de enige zegen der kerk, dit is de eeuwige zegen der kerk.

Prijst de naam van uwen God, 's HEEREN knechten, hier vergaard: Prijst Zijn naam en wijs gebod.

Daar g' in 't voorhof staat geschaard, En uw ambt bekleedt met eer In het huis van onzen HEER'.

Israëliërs, looft al 't zaam Uwen God, de God der eer'; Loof Aarons huis, Zijn naam; Huis van Levi, loof den HEER', Looft, gij allen, die Hem vreest, Looft Hem met verheugden geest.

Levi's erfdeel

„Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen, de HEERE is zijn erfdeel."

De priesters mochten niet medeërven met hun broederen. Was bij die broederen het vaderlijk erfgoed beschermd door leviraatswetten, zodat er geen armoede in Israël kon voorkomen en elk zijn bescheiden deel had, Levi had geen bezit, behalve wat zij van hun vaderen geërfd hadden. In de vrijsteden mochten zij wonen en daar hadden zij een stuk lands rondom voor de weide hunner beesten, maar zij woonden daar als vreemdelingen en bijwoners. En voorts waren zij als de leraren te gast bij hun volkgsgenoten, om daar oud en jong te onderrichten. In de tempel dienden zij maar tijdelijk, naar de beurt hunner dagorden. Hun loon was een gastloon bij de families, waar zij waren en in de tempel deelden zij in de offeranden huns Gods, wat de spijze betreft en in de bescherming, wat de wol ter kleding betreft.

Voorts kregen zij van het volk van de eerstelingen van de oogsten. „Want Levi had geen deel noch erve met zijn broederen." Levi stond dus wat zijn standing betreft op de hoogte zijns Gods en Diens heiligdoms — en dus boven het volk — en wat zijn bezit betreft op de hoogte van de armsten des volks en van de vreemdelingen. De kerk is doorgaans in haar beste dagen niet zo rijk aan aards bezit geweest. Haar rijkdom lag in haar armoede. Of ook haar rijkdom lag in „zonder buidel, zonder male". „Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet."

Niettemin is in de kerk wiar het woord van Paulus, in 2 Corinthe 6 : 10: als armen doch velen rijk makende, als niets hebbende en nochtans alles bezittende". Het is een goede zaak, dat de kerk zich niet verliest in materialisme en dat haar bezit een geestelijk bezit is en haar rijkdom een geestelijke rijkdom is. De kerk heeft zoveel schatten: aar diepe leer van zonde — en dat is haar armoede — en van genade — en dat is haar rijkdom. En die genade is zo groot en zo menigerlei. Zij mag van Levi zijn, zij moet van Levi zijn: n zijn hoofd, in zijn mond, in zijn hand. Levi heeft daar de bedienaar van te zijn, heeft daar de uitdeler van te zijn. Het Woord Gods en de heilige dienst, de dienst der verzoening is zijn bezit. Hij heeft daarin te leven, heeft daarvan te zijn de bezitter en de uitdeler, hij kan daarvan ook leven, zij het op nog zo bescheiden wijze, het is toch een voorname, een rijke wijze. De HEERE is zijn erfdeel.

Zie, dat is het grootste: de rechte dienst des HEEREN, de rechte dienst des Woords, de rechte bediening der verzoening, de rechte wijze van staan in de wetten en inzettingen Gods, geeft ook deel aan de HEERE zelf. Zoals de priester van het altaar mag leven, zal ook de dienst der verzoening de bedienaar deel geven aan de verzoening en zal de rechte dienst des HEEREN deel geven aan de HEERE. Dit is een erfdeel en een erfdeel is een blijvend goed. En waar de HEERE een eeuwig God is, is dit erfdeel er één voor tijd en eeuwigheid.

S.

W. L. T.


*) Bij de bevestiging van Ds. P. Molenaar te Groot-Ammers op zondag 27 juni 1976.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juli 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Levi's erfdeel*)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juli 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's