Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Abrams aankomst in het beloofde land

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Abrams aankomst in het beloofde land

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos Moré; en de Kanaanieten waren toendertyd in dat land. Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: wen zade zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar de HEERE, die hem verschenen was. En hij brak op vandaar naar het gebergte tegen het Oosten van Bethel, en hij sloeg zyn tent op, zijnde Bethel tegen het Westen en Ai tegen het Oosten; en hy bouwde daar de HEERE een altaar, en riep de naam des HEEREN aan. Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het Zuiden. Genesis 12 : 6-9.

Het land en zijn plaatsen

De uitdrukking het beloofde land of het land der belofte is afkomstig uit Hebreen 11 : 9 en stamt dus uit de Abrams geschiedenis. Het land der belofte geldt dus de belofte door God aan Abram gedaan voor hem en voor zijn zaad. Het ziet dus op Kanaan voor Israël, voor de tijd van het Oude Testament, ook voor de toekomst der eeuwen, en dan overdrachtehjk ziet het op de kerk van Christus en het Koninkrijk Gods op aarde en eens in de hemel.

Men moet wel weten, dat niet elk volk recht heeft op zijn plaats op de aarde. De mens — en zeker de in zonde gevallen mens — heeft nergens recht op. Dat maakt de HEERE uit, wie waar wonen zal en als er sprake is van recht, dan is er alleen een genaderecht. Abram en zijn zaad krijgt het land, dat de Kanaanieten door hun goddeloosheid verspeeld hebben. En als de maat hunner zonde — men denke aan Sodom — vol is, dan worden die volken uitgeroeid door Gods rechtmatige toorn. Bovendien komt Abram in de plaats, waar eens het geslacht van Sem woonde, dat verdrongen is door Kanaan, een zoon van Cham. Abram en Israël komen dus behalve naar het recht van Gods toewijzing en naar het recht hunner afkomst op de bodem van hun voorgeslacht.

Abram trekt dan dus door, als hij met Saraï, met Lot en met zijn in Haran verkregen knechten Haran verlaat en de Kanaanietische bodem betreedt. Abram weet niet, dat dit het land is. De HEERE had hem wel beloofd hem het land te wijzen, maar Hij had het hem nog niet gewezen. Als op het onbestemde reist Abram — maar wel geleid door Gods voorzienigheid. „De wereld kiest zich zelf een land, een pad voor hare voeten — God vat de Zijnen bij de hand, en brengt ze waar zij wezen moeten."

Doorgaans worden Gods wegen en leidingen achteraf gezien. Maar Zijn wegen met Zijn volk zijn altijd wonderlijk en ondoorgrondelijk! Abram is geheel het beloofde land bijna doorgetrokken, voordat de HEERE hem bekend maakt: „Dit land is het." Daar zitten in Abrams tochten en legeringen allerlei lessen, waar de kerke Gods later bij zal stil staan en opmerken: „Hé, dit was Gods leiding met Abram, maar ook later met al Zijn volk." In de gangen en wegen van Abram liggen de gangen en wegen van al Gods volk. Zoals Gods kinderen ook het land Kanaan, het land van Gods beloften, geestelijk kennen en betreden.

Welnu dan, volgen wij de plaatsen, die Abram aandoet. Hij komt eerst aan Sichem, of Shacem, op het gebergte van Efraïm, waar de kinderen lsraëls voor het eerst de tabernakel later zullen oprichten. Dat is hetzelfde als Sichar, waar de Heere Jezus in Johannes 4 het gesprek met de Samaritaanse zal hebben. Wat zijn Gods wegen toch wonderhjk en wat zet de HEERE Zijn voetstappen toch op vaste en historische plaatsen! Sichem wordt de plaats van de eerste aanwijzing voor Abram: „Dat land!" Hier zal de HEERE in de tabernakel Zijn eerste legering hebben. Hier zal de Heere Jezus Zijn deur openzetten voor Samaria.

Aan deze plaats is nog iets. Hier is ook het eikenbos of de eik van Moré of Mamré. Dat zal waarschijnlijk de naam zijn van de bewoner of eigenaar. Maar de naam betekent „leraar of die de toekomst voorzegt". Mogehjk is hier een heidense heilige plaats met een overoude eik of met overoude eiken, waarbij men uit de gang van de wind door de bladeren meende de toekomst te kunnen voorzeggen. Zo'n priester van het heidendom nu meent men dan moet die Moré of Mamré geweest zijn. Daar zou dan Abram zijn tenten hebben opgeslagen. Daar zou Abram een altaar hebben opgericht voor de levende God, het heidendom tot beschaming en tot lering. Inderdaad is zo ook in ons land de Christelijke kerk en de Christelijke godsdienst gekomen op de plaats van en in de plaats van heidense tempels. Zo in Doornspijk, Aalburg, Eist en vele andere plaatsen in ons eigen land.

Na Sichem en Mamré is Abram gegaan naar de omgeving van Beth-el, tussen Bethel en Ai in. Dat is de plaats, waar Jacob zijn Godsontmoeting gehad heeft in zijn begin en waar Jacob ook wéér geleid werd, als hij uit Paddan Aram wederkeerde om nu het land te betreden, dat hij tot een erfdeel bezitten zou. Ook hier is Abram begonnen. Wat liggen Gods voetstappen toch vaak eender in het leven van Gods volk. Daar zijn wat plaatsen, waar de HEERE pleegt te komen onder Zijn volk, waar Gods kinderen elkander in verstaan, waar zij elkander ontmoeten, omdat zij daar elk hun God ontmoetten.

En dan trekt Abram al door naar het zuiden. Dat zal naar Berseba of daaromtrent geweest zijn. Hij maakt namelijk een lange tocht en blijft maar trekken tot aan de uiterste zuidgrens van het land, daar, waar de woestijn begint. Dat zal denkelijk geweest zijn vanwege de woestheid en de-goddeloosheid van die Kanaanieten. Het staat er namelijk zo dreigend: „En de Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land." Al met al is het voor Abram geweest al maar trekken in het land der belofte. Vreemdeling op aarde. Dit land zal de rust niet zijn, niet voor Abram, niet voor al zijn zaad.

Het land aangewezen en beloofd

Gekomen te Sichem aan het eikenbos Moré — waar dan dus die bar heidense en bijgelovige Kanaanieten waren — „verscheen de HEERE aan Abram en zeide: Uwen zade zal Ik dit land geven." Dit is dan de tweede maal, dat de HEERE aan Abram verscheen. „Als de God der heerlijkheid", deelt ons Stephanus, die zelf in het hcht van de hemelse heerlijkheid stond, mede. Dat is dus een levende verschijning van de levende God. Net als in Ur der Chaldeën. Dat is wat, om God Zelf te mogen ontmoeten, zichtbaar te mogen ontmoeten. En dat tot

tweemaal toe. Het is Abram later nog meer overkomen. Gods volk ontmoet straks in de hemel geen vreemde God. Abram heeft met God geleefd, als hij door het geloof gegaan is, niet wetende waar hij uit zou komen. Dat was nu vijf jaar geleden, dat de HEERE aan Abram verschenen was met de opdracht: „Ga gij uit uw land." Abram was dat nooit vergeten. Vijf jaar had hij met zijn vader Terach in Haran vertoefd. En toch gegaan! En nu zijn vader gestorven was in Haran, was Abram doorgetogen. Heel het land door. En nu in Sichem, daar was de HEERE weer, hem wéér verschenen! Als diezelfde God der heerlijkheid! In diezelfde heerlijkheid! En weer met dezelfde stem! Mijn schapen kennen Mijn stem! En weer met woorden. Toen: „naar het land, dat Ik u wijzen zal." Nu: „uwen zade zal Ik dit land geven." Dit was nu de aanwijzing, die de HEERE beloofd had. Hier was de aanwijzing. Nadat hij eerst heel het land doorgereisd was. Hier in Sichem. Wat is dat groot, als de ene waarheid de andere steunt. Wat is dat groot, als de ene waarheid de andere bevestigt.

Abram krijgt deze belofte verhuld. De HEERE zegt niet: U zal Ik dit land geven, maar: uwen zade. Al weer in het vooruitzicht gesteld: niet hèm wordt het gegeven, maar zijn zaad. Had Abram eerst een tocht en de duur van meer dan vijf jaar nodig gehad om tot het beloofde land en tot de beloofde plaats te komen, nu zegt de HEERE: „Uw zaad zal Ik dit geven!" En Abram gelooft ook dit en murmureert daar niet tegen. Geenszins. Hij gelooft dit, terwijl hij geen kind, geen kinderen heeft, hij zelf vijfenzeventig is en zijn vrouw onvruchtbaar is. En dan staat er: „En de Kanaanieten waren toentertijd in dat land." Een hard, een woest, een ongelovig volk, ruw en heidens.

Daar heeft Abram niets van te verwachten, dan kwaad. En hij een énige man, ja met knechten. U zal Ik dit land geven! Uwen zade. Wanneer zal ik zaad hebben, een volk om dit land te beërven. Dat moet dan een belofte over eeuwen zijn! Ja inderdaad: een belofte over vierhonderd jaar. En dat is nu de kerk: die leert geloven niet alleen voor haar leven, maar desnoods over geslachten heen. Dit is Abram, de vader der gelovigen. Die gelooft zijn God voor over vierhonderd jaar. En als ik op Christus zie, Wiens dag Abram gezien heeft en over Wie hij verblijd is geweest, dan gelooft Abram zelfs over achttienhonderd jaar heen. De vader der gelovigen!

Doch gij, mijn ziel, het ga zo 't wil, Stel u gerust, zwijg Gode stil; Ik wacht op Hem, Zijn hulp zal blijken. Hij is mijn Rots, mijn heil in nood, Mijn hoog vertrek; Zijn macht is groot; Ik zal noch wank'Ien, noch bezwijken.

Eenmaal sprak God tot mij een woord. Tot twéémaal toe heb ik 't gehoord: „Dat 's HEEREN zijn de sterkt' en krachten' Ook is bij U de goedheid, HEER'; Dies heeft van U elk sterv'ling weer Vergelding naar zijn werk te wachten.

Het land en zijn altaren

Tot tweemaal toe lezen wij dat Abram een altaar bouwde. Later, na zijn terugkeer uit Egypte, lezen wij dat Abram terugkeerde tot de plaats van het altaar, dat hij daar in het eerst gemaakt had. Dat is een zeer bijzondere zaak. Vooreerst was het geen kleinigheid zo'n altaar te bouwen van zulke zware stenen. Een tent werd zo afgebroken, maar een altaar was iets blijvends. Dat vindt hij na tijden terug. Dit was de eerste primitieve plaats van een heiligdom, de plaats van een Godsverering.

In Sichem bouwt Abram er één den HEERE, die hem verschenen was". Dat maakte zo'n indruk op hem, dat hij daar terstond de altaardienst voor instelt, waarop hij gedurig zal gaan offeren en dat is nogal wat: een lam, een bok, een rund. En dan niet wat toch nergens, voor deugt, neen het beste van de veestapel: het edelst vee van kooi of stal. Voor de HEERE, en alle man daarbij, de vrouwen, de kinderen, de knechten, de maagden.

Bij het tweede altaar, dat te Bethel, staat er, behalve dus het offer, bij: „en riep de naam des HEEREN aan". Daar vinden wij dus de eerste godsdienstoefening, zoals die ook eens door Seth was ingesteld. Daarbij werd vermeld, aan elkaar, aan de knechten en aan de kinderen onderwezen, wie de HEERE was, wat Hij gedaan had, hoe Hij Zich geopenbaard had en hoe Hij hem geroepen had, hoe zij Hem gezien en gehoord hadden en wat Hij gesproken had, wat Hij geboden had en beloofd had. Daarbij werd natuurlijk gebeden, dank en lof gezegd, gebeden: om kracht, om genade, om trouw, om moed, om vergeving voor bedreven kwaad. En stellig zal daarbij gezongen zijn, lage en diepe klaagzangen, innige en meeslepende bedezangen en ook hooggestemde, uithalende, lofzangen. En rondom tent en altaar zal er door Abram, de Semiet, de Sabbath gevierd zijn, na zesdaagse vlijt. Zij leefden nog zoveel dichter dan wij bij de schepping en bij de sabbathviering door de HEERE Zelf.

Dat eerste altaar werd geplaatst te Moré of Mamré. Dat was dus een altaar, dat oude afgodische altaren verving. Dit is dus een omverwerping van alle valse en bijgelovige godsdienst. U begrijpt, dat dat bij de inheemse bevolking verzet en vijandschap opriep. Het is ook niet zó maar, dat Abram toog van Sichem naar Bethel en van Bethel naar het zuiden, helemaal tegen de woestijn aan. De ware religie veroordeelt toch altijd de valse en de bijgelovige, de heidense. En daar is een eeuwige tegenstelling tussen vrouwenzaad en slangenzaad!

Christus is de enige hoop van Abram geweest en alleen in Hem ligt er voor alle geslachten zaligheid. Maar buiten Christus is er geen zaligheid, niet voor Abrams zaad, niet voor het heidendom. Buiten Christus is er ook geen bekering, is er de zonde. Ziet dat aan de Kanaanietische volken, hoe zij wegzonken in ongerechtigheid, in verderf en ondergang.

Zo was dan Abrams komst voor hen een veroordeling. Als deze voorname man, die de genade van Christus in zich en aan zich droeg, door het hele land ging, dan was dat wat! Hier kwam de toekomstige erfgenaam om het land te bezitten, hij en zijn zaad. Erfelijk. Het zal hun ook erfelijk betwist worden! Maar God houdt het bij Zijn woord. Kanaan zal vallen. Abram zal blijven. En wij? Zullen wij het aardrijk erfelijk bezitten? Als Abrams HEERE onze HEERE is, als zijn belofte de onze is, als zijn vreemdelingschap de onze is. Nu hier vreemdelingen en bijwoners, leven op de belofte alleen, en dan straks erfgenamen: van het land der belofte hier, van de stad, die fundamenten heeft daar, in de hemel.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Abrams aankomst in het beloofde land

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's