Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HAGAR

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HAGAR

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zy noemde de naam des HEE-RE N, die tot haar sprak: ij God des aanziens; want zij zeide: eb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? Genesis 16 : 13.

De verhaaste belofte

Voor ons ligt de geschiedenis van Hagar, de Egyptische dienstmaagd van Saraï. Dat zal één van de dienstbaren zijn, die Farao na de hongertocht van Abram en Saraï hun meegezonden heeft uit Egypte naar Kanaan. Zij moet wel een vertrouwenspost in Saraï's tenten gekregen hebben, dat Saraï haar uitkoos om als tweede vrouw door Abram aanvaard te kunnen worden, opdat Saraï in haar kinderloosheid uit haar gebouwd zou kunnen worden. Hagar vormt met de zoon, die zij straks zal hebben, een hoofdstuk apart in de Abrams-geschiedenissen. Toch gaat het hier ook in dit hoofdstuk wel degelijk over de belofte Gods aan Abram gedaan, nu reeds voor tien jaar. Vijfenzeventig jaar was Abram toen, toen hij de belofte van het zaad voor het eerst ontving. Vijfentachtig jaar was Abram, toen Hagar op Abrams pad kwam. Tien jaar gewacht op de vervulling van de belofe, zonder dat die vervulling kwam. Abram inmiddels vijfentachtig jaar, Saraï vijfenzeventig jaar! Het was met Saraï's geduld gedaan. Is het wonder, dat zij ging zinnen op een oplossing?

Wat lag haar nader dan deze haar vertrouwde dienstmaagd, die haar nu tien jaar nabij gediend had? Als nu zij een kind mocht ontvangen en als dat kind dan een zóón" mocht zijn — en wel een zoon van haar eigen man — dan konden zij dit toch bijna echt als hun kind beschouwen? Gij weet hoe uitzichtloos de onvruchtbaarheid van een uitgebluste moeder is! Zij hadden al een uitweg gezocht in de richting van Lot, maar neen, die zou de erfgenaam niet zijn. Zij hadden al een uitweg gezocht in de richting van de meesterknecht, Eliëzer, maar ook die zou de goederen, die hij toch al beheerde, niet erven. Als nu toch eens dit. Zo dacht Saraï. God had wel maar één vrouw aan één man gegeven. Lamech, die had twee vrouwen genomen: Ada en Zilla. Dat was het begin van de polygamie geworden. Dat was niet best! Lamech was ook niet uit de heihge linie van de geslachten. Lamech was de man van het zwaardlied. Sindsdien hadden oosterse en westerse vorsten zich een harem aangeschaft: vele vrouwen, naar de hoogte van hun staat of stand, maar dat was meer een hofhouding. Als Saraï nu eens deze ene Hagar nam, om die aan haar man Abram te geven. Abram zocht dat geenszins. Abram was geen zinnelijk man. Later zouden ook patriarchen en koningen meer dan één vrouw hebben. En God had toch zaad beloofd, nu tien jaar geleden al en Hij had dit vijfmaal beloofd, Hij zelf!

Gij kent de geschiedenis. Alzo werd gedaan. En zoals het kwaad straft zichzelf, zo kwam de straf op het hoofd van Saraï het eerst. Zij voelde zich gekrenkt, omdat Hagar zich ging voelen. Zij was toch óók een vrouw van Abram. Zij was de gezegende, Saraï was de niet-gezegende. Saraï was een afstervende vrouw, Hagar een opbloeiende. Dat voelde Hagar en dus voelde Saraï dat dubbel. Een beetje meer laten voelen dat zij, Saraï, de eerdere en de meerdere was. Een beetje meer huiswerk laten doen, een beetje meer slavenwerk. Het standsgevoel begon bij Hagar te werken en zij verachtte Saraï. De vrouw wérd veracht in haar ogen. Dat wérd ze in toenemende mate. Hagar was toch de vrouw van Abram?

Toen viel Saraï uit, ze viel uit tegen Abram, haar man. „Mijn ongelijk is op u!" Dat ik verongelijkt word, is uw zaak. Alsof het voorstel van Abram uitgegaan was. Daar had die man niet aan gedacht. „Mijn ongelijk is op u!" Waar jaloezie of eerzucht is, daar is dat altijd tussen de twee belanghebbende partijen en dat zijn man en vrouw. Zij eist haar man op voor honderd procent. Zij doet alsof er enig onrecht is tussen haar man en haar, want zij zegt: „De HEERE richte tussen mij en tussen u!" Maar Saraï: Abram heeft u toch niet verongelijkt? Wat voor rechtzaak zou er zijn tussen Abram en u? Saraï roept de alwetendheid Gods tussenbeide, tot getuige! Dat is heel vaak zo: als iemands zaak er zwak voorstaat, dat men God tot getuige roept. Saraï heeft het zelf gedaan, zij en zij alleen. Zij en zij geheel. Daar heeft Abram geen vinger naar uitgestoken. Dat is zelfs in Hagars hoofd niet opgekomen. Heel dit plan is van Saraï alleen.

En nu, Hagar is in verwachting. De zaak neemt daarmee voor Saraï al dreigender vorm aan. Abram gaat op de onbillijke aanklacht van Saraï niet in. „Mijn ongelijk is op u!" Dat hebt gij mij aangedaan. Evenals bij de twist met Lots herders praat hij niet over wie de schuld heeft. Met weinige, stille woorden antwoordt hij: „Zie uw dienstmaagd is in uw hand, doe haar wat goed is in uw ogen." En toen vernederde Saraï haar, zette haar een trap lager in haar werk en in haar positie. Abram beval daar niets in, maar stond dat toe. Men mag een knecht of dienstmaagd zó hoog stellen of zó hoog stellen, dit laten doen of dat laten doen. Ja, mag dat? Ja, dat mag zeker, als die dienstknecht of dienstmaagd veracht die boven hem of haar geplaatst is. „Gij dienstknechten, weest uw heren onderdanig!"

De vertraagde belofte

Boven Abram en boven Saraï stond de vijfmaal door God gedane belofte. Daarom gaat het in dit hoofdstuk. Daarom was wat Saraï gedaan heeft zo zondig. Daarom was wat Abram deed zo verkeerd. Daarom liep het alles ook zo mis.

Hagar vluchtte van het aangezicht van Saraï. Hagar zegt ook tot de engel: „Ik ben vluchtendé van het aangezicht mijner vrouw, Saraï." Als wij zelf de beloften Gods in de hand nemen, in vervulling willen doen gaan, dan werkt dat altijd averechts. Dan vertragen wij de belofte. Dat loopt altijd schadelijk uit. Wij moeten de beloften in Gods hand laten. Hij werkt Zijn beloften uit. Hij vervult Zijn beloften.

Hagar vlucht voor Saraï's aangezicht. Ik weet niet, of dit van boosheid is of van schaamte. Als dat van boosheid is, dan moet dat dus vanwege de boosheid van Saraï's aangezicht zijn. Als het vanwege schaamte is, dan voelt Hagar dus, dat zij haar goede meesteres, die haai - een vertrouwenspost gaf, onrecht heeft aangedaan. Iemand van haar man beroven, dat is nogal wat! Al is het maar door wat te verachten. „Was uw meesteres, Saraï, dat waard, Hagar, om veracht te worden? " Vluchten voor het aangezicht, daar zit wel wat achter. Voor de engel des

HEEREN zegt Hagar: „voor het aangezicht mijner vrouw, Saraï."

Die engel des HEEREN dat is óf een engel des HEEREN, óf de Christus. Hagar beseft dat. Zij zal de laatste opvatting hebben, want zij zegt tot Hem: „Gij God des aanziens." En dan zegt zij er achter: „Heb ik ook hier gezien Dien, Die mij aanziet? " Voor God wordt een mens eerlijk.

Nu wordt in eens haar vrouw haar vrouw, haar meesteres. De vrouw, die tien jaar lang goed voor haar geweest is, die haar een vertrouwenspost gegeven heeft, krijgt bij Hagar voor de HEERE haar ere. Dan zegt Hagar: „mijn vrouw Saraï!" Mag Hagar zich zelf diefelijk ontstelen aan haar meesteres? Ik ga op het probleem „slavernij" nu niet in. Calvijn zegt daarover behartigenswaardige woorden. Mag dat: van je meesteres vluchten? Mag dat: van je werk vluchten? Mag dat: van je post vluchten? Veelbetekenend vraagt de engel des HEEREN: „Hagar, gij dienstmaagd van Saraï, van waar komt gij en waar zult gij heengaan? " Zie, daar hebt gij de God des aanziens! Die alles weet, Die alles ziet. Voor de Alwetende wordt een mens zo op zijn plaats gewezen. Voor de Alwetende wordt een mens zo waar. Ik ben vluchtende. Waar komt ge vandaan? Uit de aartsvaderlijke tent, van de vrome Abram en van de vrome Saraï, daar waar het altaar stond, waar de ware God gediend werd en aangeroepen werd, waar de kerk was en het Woord des Heeren was, en de belofte Gods was.

„Vanwaar komt ge, Hagar, gij dienstmaagd van Saraï en waar zult ge heengaan? " Ik kom uit het beloofde land en ik ga terug naar het heidendom, naar Egypte, naar Seïr. Ik kom uit het huis der zegeningen en ik ga de woestijn in.

Dan peinst mijn ziel: is 't waar, zou God Ook weten van mijn droevig lot? Zou d' Allerhoogste van mijn klagen En bitt're rampen kennis dragen? Ziet dezen, hoe god'loos en wreed, Zijn evenwel bevrijd van leed; De rust volgt hen op al hun paan En hun vermogen groeit steeds aan.

Wie ver van U, de weelde zoekt, Vergaat eerlang en wordt vervloekt. Gij roeit hen uit, die afhoereren En U de trotse nek toekeren. Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot, Nabij te wezen bij mijn God! 'k Vertrouw op Hem, geheel en al, De HEER', wiens werk ik roemen zal.

De werkende belofte

De God des aanziens, naar Wie zij niet gezien of gevraagd had, heeft haar teruggestuurd tot haar vrouw Saraï, om zich onder haar handen te vernederen. Er is toch bij de Heere altijd maar de eis, de weg terug te gaan. Hagar moet haar aangezicht wenden van Egypte naar Kanaan, van de woestijn naar het land der belofte, van de goden van Egypte naar de Godsdienst van Mamré's heiligdom. Ze moet ook wederkeren naar haar meesteres, van welke zij zich diefelijk ontstolen had, en zij moest zich vernederen onder haar hand. Vergeet niet: het js de Engel des HEEREN, die dit zegt, dat is de Engel des Verbonds, dat is de Christus. Dat is het beloofde zaad, reeds hier: de ongeschapen Christus. Dit is de God des aanziens — de God die omzag naar haar, die naar Hem niet omzag. Zoveel ontzag heeft Hagar wel voor deze Engel, die zij God weet te zijn, dat zij verwonderd is het leven bij deze Godsontmoeting behouden te hebben.

Intussen, wat een goedheid, dat de HEERE naar haar omziet. Hagar zal als één van de meest vertrouwde dienstbaren van het huis wel behoorijlk ingewijd zijn in de religie van Abrams en Saraï's tent en van hun altaar. Zij heeft natuurlijk ook geweten van de belofte Gods van dat zaad en van „het Zaad". Hier staat dat beloofde Zaad voor haar! En nu weten wij niet hoever de staat van Hagar strekte. Zij heeft in elk geval nauw met Abram en Saraï - twee godvruchtige mensen - geleefd. Zij heeft hier een engelenontmoeting, later nog één, als zij met haar veertienjarige Ismaël werkelijk zal heengaan. Zij heeft hier in Christus eeq_ Godsontmoeting. Maar, als wij de voorzegging op haar tokomstige zoon zien, dan menen wij, dat zij alleen een tijdelijke zegen krijgt voor haar toekomstige zoon.

Hier werkt echter — zij het zijdelings — Abrams zegen! Evenals later over Ezau. Ook Hagars zaad zal grotelijks vermenigvuldigd worden: vermenigvuldigend zal de HEERE het vermenigvuldigen. Ook Ismaëls zaad, Hagars zaad zal vanwege de menigte niet geteld kunnen worden. Zij zal een kind krijgen, de engel voorzegt: een zoon. De engel voorzegt zijn naam: „Ismaël — God hoort". Hagars verdrukking zal God horen. Maar die jongen zal een woudezel van een mens zijn: een wildebras van een man, een onversaagd en vreselijk krijgsman. Voor niemand bevreesd, één die altijd onder de band uitspringt. Zijn hand tegen allen, maar ook de hand van allen tegen hem. Als hij geen oorlog maakt, dan zal hij oorlog hebben! En hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen: een onuitroeibaar volk! Isaacs geslacht zal gezegend zijn in zegeningen des vrédes en der zaligheid. Ismaëls geslacht: twaalf vorsten in hun dorpen en in hun paleizen naar hun volken tegenover Egypte, waar gij gaat naar Assur. Alleen een tijdelijke zegen!

Wat is de HEERE toch een Waarmaker van Zijn woord. Dit woord heeft gewerkt door heel Abrams en Saraï's leven heen en dat is het door de eeuwen heen gezegend geslacht geweest, in Christus. En wij zien het woord vanuit Abrams tent en altaar vanuit de belofte aan Abram, in de algemene genade ook werken onder volken, waarnaar de Heere nog wel omziet in Zijn algemene goedheid, maar die naar Hagars woord naar Hem niet omzien. Dat zijn de woudezels tegenóver de kerk, dat zijn de neergeslagenen tegenóver de broederen.

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1976

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

HAGAR

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1976

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's