Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods verbond met Abraham

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods verbond met Abraham

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Als nu Abram negenennegentig jaar oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: k ben God. de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht; en lk zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en lk zal u gans zeer vermenigvuldigen. Toen viel Abram op zijn aangezicht; en God sprak met hem, zeggende: ij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte van volkeren worden, en uw naam zal niet meer genoemd worden Abram, maar uw naam zal wezen Abraham, want lk heb u gesteld tot een vader van menigte der volken. Genesis 17 : 1-5 enz.

Het verbond

Spraken wij twee malen over Abrams verbond met God, omdat Abram — op Gods bevel — de offerdieren nam en slachtte, waarna God tussen de stukken de oven en de fakkel deed doorgaan, maar daarna maakte de HEERE een verbond met Abram. Zo keren wij dus nu de woorden gaarne om en spreken van Gods verbond met Abraham, en dan dus — en dat is de tweede verandering, die wij aanbrengen — nu niet meer met Abram, maar met Abraham, met zijn nieuwe, verlengde naam. Aldus: „Gods verbond met Abraham 3", het opschrift boven deze preek.

Abram was inmiddels negen en negentig jaar oud geworden. Vijf en zeventig jaar oud was hij toen hij uit Ur geroepen werd en toen hij uit Ur uitging. Toen reeds had de HEERE hem beloofd hem tot een groot volk te zullen maken. Vijf jaar later, bij zijn intrede in het land der belofte, beloofde de HEERE aan Abram, aan zijn zaad dat land te zullen geven. Na Lots uitgaan naar Sodom beloofde de HEERE hem en zijn zaad dit land te geven van noord tot zuid, van oost tot west, en toen beloofde Hij hem een zaad te geven, zo menigvuldig als het stof der aarde. Na de veldtocht beloofde God hem zijn zaad te maken als de sterren des hemels — niet Eliëzer — en dan komt het offer van de driejarige dieren: de vaars, de geit, de ram en de tortelduif en de jonge duif. Zes jaar later komt de geschiedenis met Hagar en Ismaël. Bij Ismaëls geboorte is Abram 86 jaar. Dat is dus elf jaar na Abrams roeping, zes jaar na zijn komst in het land. En nu dertien jaar later, op Abrams negen en negentigste jaar, sluit God het verbond. Dus jaren na het offer der dieren.

Intussen — met grote tussenpozen — vallen de openbaringen Gods. Nu na zoveel jaren verscheen hem de HEERE opnieuw. Die hadden waarlijk niet elke dag plaats, ook waarlijk niet elk jaar, maar met grote tussenpozen. Wat hebben die mensen als Abraham toch moeten leren wachten, wat hebben zij moeten leren door het geloof te leven!

De HEERE kondigt Zichzelf aan, als Hij verschijnt: „Ik ben God, de Almachtige." Ja, dat is de almacht Gods, om Zijn belofte van een kind, de belofte van zaad eerst na vijf en twintig jaar te vervullen. Dat is almacht, om een verstorvene te openen. Dat is almacht, om een hoogbejaarde vrouw moeder te maken. En dit is ook almacht, om Abram al die jaren te doen geloven met een geloof, dwars tegen de natuur in, met een geloof, door zo'n lange wachtenstijd heen.

„Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht", zo vervolgt de HEERE. Wandelen voor Gods aangezicht, voor dat aangezicht, dat de HEERE nu, na zo lange tijd voor het eerst weer vertoont, voor dat aangezicht, dat de HEERE doorgaans verbergt? Ja, dat is het geloof: voor een verborgen aangezicht leven. Altijd weten: nu ziet mij Zijn alziend oog. Voor Mijn aangezicht. Dat betekent ook: 't is altijd naar mij gericht, Hij houdt het altijd naar mij gewend. Dat betekent: ik mag leven in Zijn gunst. Het betekent ook: 'k heb mij altijd te wachten voor mijn zonden. De HEERE zegt ook: „En wees oprecht." Wij weten van Abrams onoprechtheid. Bij voorbeeld voor Farao. Wat kent de HEERE toch ieders zonden, wat kent Hij toch de zonden van elk van Zijn volk. Wat stelt Hij die toch voor Zijn aangezicht en voor het aangezicht van Zijn volk.

„En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen."

De HEERE maakt het verbond, Hij is daarin de eerste en ook de enige, want Abram van zijn zijde zegt niets. Dit is dan waarlijk een éénzijdig verbond, dat van God alleen uitgaat. Het is ook zo persoonlijk: het wordt met Abram gemaakt, ver voordat zijn zaad er is. Dit is in vers 2: tussen Mij en tussen u. In vers 7 noemt de HEERE na Abram ook diens zaad in hunne geslachten. Zelfs tot een eeuwig verbond. Ik zeide: Abram van zijn kant zeide niets, zelfs tot vers 17 toe zwijgt Abram.

Hij dóét wel wat. Of liever er gebeurt wat met hem: Toen viel Abram op zijn aangezicht. Vallen, dat doe je niet, dat gebeurt met je. Onder het gewicht van Gods aangezicht viel Abram. En toen ging God het verbond sluiten. Dit vallen van Abram is vanwege zijn zondigheid, vanwege zijn kleinheid. Voor Gods hoge Majesteit, ook voor de Majesteit van Gods liefde, voor de Majesteit van Zijn verbond kunnen wij niet staan, kunnen wij niet bèstaan.

Op zijn aangezicht viel hij: diep in het stof. HEERE, Gij met mij in een verbond? Ik, ik een bondgenoot met U? Ja, hier is Abram de vriend Gods geworden! Als wij voor God diep buigen, voor Hem in het stof gebogen liggen, dan spreekt God, dan spreekt Hij de schoonste dingen. Hier worden de beloften herhaald voor hem en zijn zaad, hier worden de beloften bezegeld: Het land der vreemdelingschappen, het gehéle land Kanaan tot een eeuwige bezitting. En Ik hun tot een God! Dat is God voor een nederig zondaar, voor een vernederd zondaar!

Het verbondsteken

De verzen 9 tot 14 van Genesis 17 beschrijven de wijze, waarop God de besnijdenis instelt. Het teken van het verbond is een reinigingsteken, waarin de onreinheid, waarin elk zoontje, dat aan Abram en zijn zaad geboren zal worden, wordt aangewezen. Dat is dus in wezen een gelijk zinnebeeld, wat de Doop in het Nieuwe Verbond is. Hier wordt bloedig de onreinheid aangewezen en weggenomen, in het Nieuwe Testament wijst evenzo het water de onreinheid van de geboorte aan en neemt die weg. Het wil dus zeggen een levensvernieuwing, een levensreiniging. Ingaan in het verbond

is een wedergeboorte, waar zij onrein waren door hun natuurlijke geboorte, onrein door erfelijke en straks dan ook door dadelijke zonden. Die nieuwe geboorte, die wegneming van onreinheid der zonde, wordt ook duidelijk met de nieuwe naam, die men bij de besnijdenis kreeg. Het zoontje moest reeds ten achtsten dage — dus een week na de geboorte — besneden worden.

Zo kreeg ook Abram terstond bij de bondssluiting een nieuwe naam. — Abraham wordt de naam, die Abram was. Hoge Vader wordt Vader in menigte. Saraï wordt Sara. Mijn vorstin wordt een vorstin, die namelijk de stammoeder wordt van de Heere Jezus, de Koning der koningen.

„Nóg zeide de HEERE dit aangaande Saraï", zo zegt ons de tekst. Dat wil zeggen, als bij toevoeging, toen Abram in het verbond inging door de besnijdenis, is tevens Saraï in het verbond ingelijfd. De vrouw is namelijk in de man begrepen. Zijn inlijving in het verbond bracht automatisch mee haar inlijving in het verbond. Zo verstaan wij ook, dat de kinderen tegelijk mede het teken des verbonds moesten ontvangen. Nadrukkelijk beveelt de HEERE in vers 10: „Dit is „Mijn verbond, dat gijlieden houden zult „tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad „na u: dat al wat manlijk is u besneden „worde. En gij zult het vlees uwer voorhuid „besnijden. Een zoontje dan van acht dagen „zal u besneden worden al wat manlijk is „in uw geslachten, de ingeborene van het „huis en de gekochte met geld zal zekerlijk „besneden worden." Dit is dunkt mij nogal een ernstige zaak voor hen, die de kinderdoop verwerpen. Waar de Doop in de plaats der besnijdenis gekomen is — onbloedig voor bloedig, — zoals het Avondmaal in de plaats van het pascha gekomen is — onbloedig voor bloedig — daar moet men wel bedenken, dat de HEERE op nalatigheid uitroeiing uit de volken Gods gesteld heeft. Zo iemand heeft Mijn verbond verbroken! De besnijdenis en ook later de Doop is de bezegeling van Gods Verbond, de bezegeling van de eisen van het Verbond: „Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht", dus niets minder dan een wandel in geloof en bekering, en de bezegeling van de beloften van het Verbond: niets minder dan „en Ik zal hun tot een God zijn!" En die twee gaan hand in hand: de eis der bekering en de eis van geloof met de belofte van al het heil.

Zo wordt Abraham zelf besneden en al zijn huis, Ismaël, straks ook Isaac, en al zijn knechten, oud en jong, vaders en zonen.

Tekenend staat erbij: „En Abraham was negen en negentig jaar oud, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd; en Ismaël zijn zoon was dertien jaar oud, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd/' Alle man, ingeborene, gekochte met geld, vreemde, werd met hem besneden. Naar Gods heilige ordinantie!!

God zal Zijn waarheid nimmer krenken, Maar eeuwig Zijn verbond gedenken; Zijn woord wordt altoos trouw volbracht, Tot in het duizendste geslacht; 't Verbond met Abraham, Zijn vrind, Bevestigt Hij van kind tot kind. i

Al wat Hij Izak heeft gezworen Heeft Hij ook aan Zijn uitverkoren", Aan Jacob tot een wet gesteld. Van al 't beloofde heil verzeld; En aan gans Isrel toegezeid Tot Zijn verbond in eeuwigheid.

Tweeërlei bondelingen

Intussen spelen twee figuren door deze geschiedenis heen: Isaac, het beloofde zaad, dat nog lang niet geboren is. Wèl wordt hij hier voor de zoveelste maal beloofd en wel wordt hier zijn naam al bekend gemaakt: „Gij zult zijn naam heten Isaac" (vers 19). Dan ook komt hier de figuur van Ismaël, naast Isaac naar voren. Twee kinderen des verbonds. Beiden zullen zij besneden zijn. Nadrukkelijk wordt Ismaëls besnijdenis gemeld, samen op één dag met die van zijn vader, hij dertien jaar oud, zijn vader negen en negentig jaar oud.

Als de HEERE in de verzen 15 en 16 Isaacs geboorte voorzegt uit Sara, die tot volken zal worden en uit wie koningen der volken zullen voortkomen — en dus de grote Koning der koningen, Jezus, dan valt Abraham wederom op zijn aangezicht — en ditmaal lacht hij. Over dat lachen van Abraham wordt verschillend gedacht. Sommigen zien daarin verwondering: „Zal één van negentig jaar baren? " Anderen zien daarin twijfel bij de aartsvader en brengen die in verband met Abrahams vraag.' „Och dat Ismael mocht leven voor Uw aangezicht.”

Hoe dat zij, zeker is dat Abraham bij de voorzegging van een eigen zoon bezorgd is over Ismael. God herhaalt de voorzegging van een eigen zoon uit Sara en noemt zijn naam Isaac, met de vermelding erbij: zegen, eertijds aan Hagar en Ismaël gedaan, herhaald. God noemt nu die herhaling van de belofte aan Ismaël als een verhoring van Abrahams bede voor Ismaël! De HEERE houdt het dus duidehjk bij Zijn stukken: „Met Isaac zal Mijn verbond zijn." Ismaël krijgt ook een zegen, maar een tijdelijke zegen.

Niettemin besnijdt Abraham Ismaël en wel in de eerste plaats, voor de ingeborenen van zijn huis, en voor de gekochten met zijn geld. Calvijn zegt hierover: „Duidelijker maakt God thans onderscheid tussen Abrahams beide zonen. Want door de een schatten, eer, en andere dingen des tegenwoordigen levens toe te kennen, toont God aan, dat deze een vleselijke zoon is. Zijn bijzonder verbond echter sluit Hij met Isaac, een verbond dat boven de wereld en dit bouwvallige leven uitgaat, niet om daarmee voor Ismaël de hope der eeuwige zaligheid af te snijden, maar om te tonen, dat bij Isaacs geslacht, als zetel, de zaligheid moest gezocht worden." Met grote voorzichtigheid kiest de Hervormer zijn woorden. Eeuwige zegeningen voor Isaac, tijdelijke zegeningen voor Ismaël. Maar in Isaacs geslacht is het heil wel te zoeken.

En dan vaart God op van Abraham. En Abraham volbrengt de opdracht der besnijdenis. Tijdelijke beloften zijn ook beloften, tijdelijke zegeningen zijn ook zegeningen, die wij niet veronachtzamen mogen, maar zij zijn voor de tijd. Eeuwige beloften zijn voor de tijd en voor de eeuwigheid. En als tijdgeloof, wondergeloof, historisch geloof ophouden, dan zegt het ware geloof, dat zaligmakend is, van Isaacs grote Zoon, Christus: „Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed, mijn Rots, mijn Deel, mijn eeuwig goed."

S.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Gods verbond met Abraham

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's