Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen bedrog in zijn mond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen bedrog in zijn mond

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig bedeksel van gierigheid; God is getuige. Noch zoekende eer uit mensen, noch van u, noch van anderen; hoewel wij u tot last konden zijn als" Christus' apostelen; maar wij zijn vriendelijk geweest in het midden van u, gelijk als een voedster haar kinderen koestert; alzo wjj tot u zeer genegen zijnde, hebben u gaarne willen mededelen niet alleen het Evangelie van God, maar ook onze eigen zielen, daarom, dat gij ons lief geworden waart". 1 Thessalonicenzen 2 : 5—8.

Eerlijke prediking
Paulus is nog steeds bezig zichzelf te verdedigen tegen onbillijke kritiek. We hoorden er al het een en ander van. Hij heeft gearbeid onder de ogen Gods. Tot hoge dienst geroepen en goedgekeurd. Het Evangelie was hem toebetrouwd. Dat alleen heeft hij verkondigd. Niets anders en niets minder. In de prediking heeft hij zich dan ook niet ingelaten met „ pluimstrijkende woorden". Deze uitdrukking is duidelijk. Paulus heeft zich verre gehouden van vleitaal. Hij heeft zijn hoorders geen veren op de hoed gestoken. In zijn dagen was een „vleiende rede" zeer gebruikelijk onder hen die de kunst der welsprekendheid beoefenden. Men maakte dan gebruik van een gezwollen stijl. Werkte met allerlei kunstgrepen in op de gevoelens van de hoorders. En zo probeerde men de toehoorders te bewegen tot luide bijvalsbetuigingen. Deze methode van spreken komt ons zeer overdreven voor. Reeds Paulus verzette zich er tegen. Geen pluimstrijkende woorden. Het Woord Gods vraagt om eerlijke verkondiging. En dat is in de meeste gevallen dingen zeggen die de mensen niet graag horen. Er vallen geen pluimen uit te delen aan mensen die zo diep gevallen zijn. We hebben er ons nog voor te wachten. Het gaat zo makkelijk. En het valt zo goed. We willen dat wel, geestelijke pluimen op onze vrome of op onze degelijke of op onze rechtzinnige hoed. Maar waar de mens gevleid wordt in de prediking, wordt Christus gegarandeerd onteerd. God in Christus wordt alleen daar op het hoogst verheerlijkt, waar de mens op het diepst wordt vernederd. Deze gulden regel zij ook onder ons geen geestelijke slogan, maar worde gehanteerd en geconcretiseerd in gesprek en prediking.
Gelijk gij weet. Paulus mag de bevinding van zijn hoorders als getuige oproepen dat hij zich niet heeft ingelaten met vroom bedrog. „Wie met ernstig en oprecht hart over zijn ambt bekommerd is, die zal verre zijn van alle pluimstrijking" (Calvijn). Inderdaad, van alle pluimstrijking. Van elke vorm hiervan, hoe bedekt ze soms ook een plaats kan krijgen. Wie roemt, die roeme altijd in de Heere.
Er is nog iets waartegen Paulus zich verdedigt. „...noch met enig bedeksel van gierigheid". Een bedeksel dat is iets dat je naar voren schuift om er je eigenlijke bedoeling mee te camoufleren. Dus Paulus bedoelt: ik heb niet enig ding naar voren gebracht om daardoor mijn gierigheid te bedekken. Hij is niet in Thessalonica gekomen zogenaamd om het Evangelie te verkondigen, terwijl hij in werkelijkheid er geldelijk beter van wilde worden.
Twee dingen wijst Paulus dus van de hand als onjuiste beschuldigingen. Hij heeft geen mensen willen vleien en hij is niet uit geweest op geldelijk voordeel. Dit zijn ook twee zaken waardoor de ware dienstknechten van Christus te onderscheiden zijn van de valse, merkt Calvijn bij deze tekst op. Hij mag geen eer bij mensen zoeken. En gierigheid en geldzucht zij verre van hem. „Want dit zijn twee fonteinen waaruit het bederf van de hele predikdienst vloeit."
Wie zal op dit punt zijn hart ooit recht peilen? We zijn door en door verdorven in eigen hart. We weten zoveel „kromme schuilplaatsen" te vinden. Er is maar één plaats waar we eerlijk gemaakt worden. Dat is daar waar we komen onder het woord van Paulus „God is getuige". Voor elkaar kunnen we een schone en soms vrome schijn ophouden. Maar onder Gods ogen vallen alle maskers ons van het gezicht. Laten we het altijd maar bedenken, wie we ook zijn: God is getuige.

Christus' apostelen
Nog een derde vorm van kritiek waartegen hij-zich verzet, komt in vers 6 aan de orde. „Noch zoekende eer uit mensen, noch van u, noch van anderen..." In zijn prediking en arbeid heeft Paulus nooit het oog gehad om eer in te leggen bij mensen. Inmiddels wel een levensgroot gevaar. Verschillende teksten in het Nieuwè Testament wijzen daar op. Velen uit de Joden volhardden in Jezus' dagen in hun ongeloof, „want zij hadden de eer der mensen lief, meer dan de eer van God." En Christus getuigt van Zichzelf: „Ik neem geen eer van mensen." En opnieuw klinkt dan het verwijt tot de Joden: „Hoe kunt gij geloven, gij die eer van elkander neemt en de eer die van God alleen is, niet zoekt?" En op een andere plaats lezen we uit Jezus' mond: „Die van zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen eer, maar Die de eer zoekt Desgenen Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig en geen ongerechtigheid is in Hem." Niet zonder reden heeft Christus op het eer nemen van mensen zo de nadruk gelegd als zijnde regelrecht in strijd met het eren van God. In onze tekst staat het „uit mensen" ook met nadruk voorop. Niet zoekende uit mensen eer! Dat wil zeggen: wel zoekende eer uit God. Die twee kunnen niet samengaan. Wie in prediking en werk eer zoekt uit mensen, die veracht de eer uit God. Eer zoeken uit mensen werkt onzuiver in op spreken en handelen. „Men zegt dan dingen, die niet gezegd hadden moeten worden. Men laat na dingen te zeggen, die niet verzwegen hadden mogen blijven omdat ze wezenlijk tot de opdracht behoorden" (Bolkestein). Een prediking die op eer van mensen uit is, verdoezelt de eer van Hem die te eren is tot in eeuwigheid. Wat een verzoeking om op de toejuiching der mensen uit te zijn. We kunnen het afleren aan de voeten van Hem Die altijd de Vader geëerd heeft. Die in werk en prediking de Vader verheerlijkt heeft. Paulus mag getuigen: ik heb nooit gezocht naar eer van u en ook niet bij anderen.
„...Hoewel wij u tot last konden zijn als Christus' apostelen". Paulus, een apostel van Christus. Welk een hoge roeping, welk een heilig ambt. Maar nooit heeft hij van die positie misbruik gemaakt. Hij had het kunnen doen. Hij had met het apostelambt kunnen schermen. Zich daarop laten voorstaan. Denk er goed aan, beste mensen, wie u voor zich heeft. Ik ben een apostel van Christus. Wilt u daar wel even goed aan denken. Maar nooit, wil Paulus zeggen, ben ik zo onder u geweest. Ik heb geen eer gezocht onder u. En ook ben ik nooit met me zelf gekomen. Die vreselijke verzoeking om mijn eigen belang te vermengen met de eer van God heb ik mogen weerstaan. Ik heb in alles afgezien van mezelf. Ik heb mijn eigen geldingsdrift niet op u verhaald. Ik heb nooit achter mezelf lopen aandraven op kosten van de gemeente. Eén doel stond me voor ogen: slechts dienaar te zijn. Dienaar van God en van Zijn Woord en zo dienaar der gemeente. Wat komt hierin tot uiting hoever Paulus is geweest van alle hoogmoed en verwaandheid. En wat is hij hierin ten voorbeeld voor elke dienaar van Christus. Wat kan het ambt een mens opgeblazen maken. Hem doen denken dat hij toch wel een beetje meer is dan een ander. Wat kan in dit opzicht de preekstoel of de ouderlingenbank een gevaarlijke plaats zijn. Een mens heeft toch al zo weinig nodig om met zichzelf de lucht in te gaan. Zeker, het ambt is van Christus en de ambtsdrager komt van Christus tot de gemeente. Er mag hoogachting zijn voor het ambt. Maar de drager van het ambt heeft altijd te beseffen dat hij slechts dienaar is. We zeggen het weieens makkelijk en het klinkt heel nederig dat we maar „slijk zijn aan Gods heilige vingeren". Maar om het ook te zijn. Dat leert genade van Hem, de hoogste Ambtsdrager der gemeente, Die Zichzelf vernederd heeft tot in de dood. Dan blijft maar één begeerte meer over: alleen Hem te dienen in het Woord op de plaats waar de Heere ons heeft gezet.

Vriendelijk als een voedster
Wars van alle gewichtigdoenerij en zwaarwichtigheid is Paulus geweest. Hij heeft niet gestaan op eer en onderscheiding omdat hij apostel was. Maar. Let u op die tegenstelling. „Maar wij zijn vriendelijk geweest in het midden van u . . . " Vriendelijk wil zeggen: zacht, mild. Elders gebruikt Paulus het in tegenstelling met twistziek. „En een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen..." (2 Tim. 2: 24). De heilzoekende mildheid van Christus moet in de ware dienaar terug te vinden zijn. Niet hard of koud staan onder de mensen. Wie zelf geraakt werd door de milde liefde Gods in Christus, zal mild en liefdevol vermanen en leren. Wie onder de milde handen Gods en door de vriendelijke ogen van Christus werd verbrijzeld, zal in zijn dienst daar iets van laten doorstralen. Vriendelijk in het midden van u. Dus, in het midden van de hele gemeente. Niet vriendelijk jegens een groepje of enkelingen. Niet vriendelijk jegens hen die ons liggen of die ons vleien. Maar ten opzichte van allen. Het gaat om de gehele kudde. Vriendelijk jegens hen allen. Om ze zo te mogen winnen. Niet voor ons, maar voor Hem in Wiens dienst wij staan. Vriendelijk, „gelijk als een voedster haar kinderen koestert". Het werk van de man Paulus wordt hier vergeleken bij de taak van een moeder in haar gezin. Wat een teer beeld kiest Paulus hier. Een voedster. Dat is een moeder die een pasgeborene voedt en verzorgt. Tegenover zo'n kleine komt bij geen enkele moeder de gedachte ook maar op haar recht te laten gelden en haar eigen eer te zoeken. Integendeel, hier is alles dienen en geven. Wat offert een moeder zich op om zo'n pasgeborene te verzorgen. Koesteren, staat er. Letterlijk betekent het: verwarmen. Met liefde en zorg omringen. Moeder houdt de kleine tegen zich aan om het haar liefde te schenken. Zo is Paulus in het midden van de gemeente geweest. Nacht en dag zichzelf opgeofferd om de gemeente te dienen. Als een voedster. We komen elders in de brieven ook het beeld tegen dat Paulus zichzelf vergelijkt bij een vader die kinderen verwekt. Hier is het de moeder. We lezen dat ook in de Galatenbrief, waar hij zegt: Mijn kinderkens, die ik wederom arbeide te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge (4 : 19). Welk beeld er ook gekozen wordt, het is in alles duidelijk dat Paulus maar één begeerte kende. Niet zichzelf te verheerlijken. Maar zichzelf te geven opdat er kinderen in Sion geboren zouden worden. En opdat die kinderen ook gevoed en verzorgd zouden worden. Een moederhart wordt vrolijk als de kleine groeit. Het apostelhart springt op van vreugde als er kinderen worden geboren uit God en als ze middels zijn dienst mogen groeien in de Heere. Als er een opwassen opgemerkt mag worden in de genade en de kennis van de Heere Jezus Christus. Tot dat doel cijfert hij zichzelf als een moeder helemaal weg. Het gaat immers niet om hem. Het gaat om de kinderen en in de kinderen gaat het om de Vader.

Gij ons lief geworden
„Alzo wij tot u zeer genegen zijnde..." Het woord hier gebruikt komt verder in het hele Nieuwe Testament niet meer voor. Het is een sterke uitdrukking voor een hartgrondige liefde en toegenegenheid tot de gemeente. Hij komt er openlijk voor uit dat de gemeente in Thessalonica hem zeer na aan het hart lag. Niet kil en zakelijk diende hij de gemeente. Niet uit plicht en omdat het zijn beroep was. Nee, vanuit een zeer hechte liefde band. Vanuit een grote genegenheid. Moeder zijn is geen beroep of vak. Maar gave en roeping. Zo beleefde Paulus zijn apostel-zijn in Thessalonica. En op grond van die grote genegenheid „hebben wij u gaarne willen mededelen niet alleen het Evangelie van God..." Voor „gaarne meedelen" staat eigenlijk een woord dat te vertalen is met: was het onze enige lust, hadden wij er een puur welgevallen in u het Evangelie van God mee te delen. We hebben het weleens over gunnende prediking. Dat wordt hier bedoeld. Hartelijk en welmenend heeft hij het Evangelie van God meegedeeld. Het behoud zoekend van de zielen aan hem toevertrouwd. Daarom heeft hij niet zichzelf gepredikt, maar het Evangelie. Niet het Evangelie vervormd of misvormd naar eigen beleving of inzicht, maar het Evangelie van God. En het Evangelie van God heeft tot enige inhoud: Jezus Christus en Dien gekruisigd. Hem heeft de apostel gaarne willen meedelen. Niet als een blote mededeling, die eventueel voor kennisgeving kan worden aangenomen of naast zich neer gelegd. Maar opdat deze Christus de harten zou gaan vervullen door de bediening van de Heilige Geest. Een rechte Evangelieprediker zal ook iets moeten kennen van deze hartelijke genegenheid tot de gemeente waarvoor hij staat. Het is immers niet zijn gemeente, maar Christus' Bruid. Hoe heeft Hij haar liefgehad en Zichzelf voor haar gegeven. Wel, die voetstappen van allesgevende liefde mogen gedrukt worden in de heerlijke Evangeliedienst.
Paulus heeft niet alleen het Evangelie van God willen mededelen. „Maar ook onze eigen zielen, daarom, dat gij ons lief geworden waait". Voor „zielen" moet u eigenlijk lezen: „onze eigen levens". Hij heeft er zichzelf helemaal voor over gehad om de gemeente te dienen. Niets was hem teveel. Hij arbeidde niet vanuit een koud plichtsbesef, maar met een hartelijk welgevallen en innerlijk zielsgenot. Waar slechts plichtsbesef ons leidt, is er misschien van onze ijver niets te zeggen. Ja, misschien zijn we wel ijveriger dan wie ook. Maar we kunnen dan toch achter onszelf aan lopen draven. We maken zoveel uren per week. We hebben dit opgericht en dat gesticht. Maar waarom doen we dat allemaal? Is het ook vanuit de zielsverbondenheid met het geestelijk welzijn van de gemeente? In Thessalonica vloeiden de harten van Paulus en de gemeente ineen in de liefde van Christus. Waar dat gevonden wordt, daar wordt de zwaarste arbeid licht. Daar wordt het moeilijkste werk begeerlijk. „Intussen moet men in gedachte houden, dat al degenen die onder de ware herders willen gerekend worden, deze gezindheid van Paulus moeten hebben, dat zij de zaligheid der gemeente meer achten dan hun eigen leven. En dat zij niet door begeerte naar eigen gewin gedreven worden, maar door oprechte liefde die zij hun toedragen aan wie zij weten dat zij van God gevoegd en verbonden zijn" (Calvijn). Dan kunnen we het Paulus nazeggen: „Want ik zoek niet het uwe, maar u; want de kinderen moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen" (2 Kor. 12 : 14).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Geen bedrog in zijn mond

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's