Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus in Gethsémané

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus in Gethsémané

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsémané, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga en aldaar zal gebeden hebben. En met Zich nemende Petrus, en de twee zonen van Zebedeüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden . . . Mattheüs 26 : 36-46.

Gethsémané
Gethsémané is een plaats even buiten Jeruzalem tegen de helling van de Olijfberg. De naam betekent Olijvenpers. Er moet daar een hof geweest zijn met een grot, waarin olijven werden geperst. In deze hof gaat Jezus nu 'geperst' worden. Een zware steen van verlatenheid en angst zal over Zijn hart gewenteld worden. Dat hart, dat Borg- en Middelaarshart zal als de olijfvrucht verbroken en verbrijzeld worden. Immers de olie moet vloeien! Uit de verbreking van Christus vloeit voor zondaren gerechtigheid, heiligheid en een eeuwig leven.
Deze hof der samenpersing treedt Jezus hier binnen. Er is inmiddels veel gebeurd. We overdachten, hoe in Bethanië de nardus der liefde mocht vloeien. De evangelist Mattheüs laat dat direct gevolgd worden door de beschrijving van Judas' verraad. Wat een schril contrast: de zoete geur van Maria's liefde en de giftige walm van Judas' haat. En dan volgt op de maaltijd te Bethanië de maaltijd te Jeruzalem: de Paasmaaltijd, het Avondmaal. In ons tekstgedeelte zijn ze uitgegaan. Uit de geborgenheid van de Paaszaal in de verlatenheid en duisternis van de nacht. Als ze bij de hof van Gethsémané gekomen zijn, laat Jezus eerst acht van Zijn discipelen achter. Drie mogen er verder mee: Petrus, Johannes en Jacobus. Zij waren getuige geweest van Zijn verheerlijking, zij zullen ook getuige zijn van Zijn vernedering.

Christus' angst
Als ze dan zo met zijn vieren verdergaan de hof in, rijst ineens een donkere vloedgolf van angst in Jezus' ziel. Hij begon droevig en zeer beangst te worden. Wat een plotselinge wending! Zo rustig en zo verheven had de Heere Jezus aan het laatste Avondmaal gezeten. Fier en koninklijk had Hij op Juda's vraag: „Ben ik het Rabbi", geantwoord: „Gij hebt het gezegd." En bij het verlaten van de Paaszaal hadden ze de lofzang nog gezongen. Nu is dat alles voorbij. Het is duister rond Christus, maar vooral, het is duister in Hem. Een donkere golf van angst slaat over Hem heen. De evangelist gebruikt zeer krachtige uitdrukkingen om de zieletoestand van Christus te beschrijven: bedroefd en zeer beangst. Het is een demonische angst. Een droefheid, een smart, een treurigheid, waarvan de Heere Zelf tot Zijn discipelen zegt: „Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe". De droefheid omringt Me geheel, ja, Ik dreig eraan te bezwijken.
Onze woorden schieten hier tekort. Ze moeten hier ook tekort schieten. Hier is een geheim, waarin wij niet kunnen, niet mogen indringen. Het donkere geheim van Jezus' angst en smart. We kunnen slechts stamelen. In de nacht van Gethsémané valt alles Jezus aan. En waar zullen we dat mee vergelijken? Met een zieke in de nacht voor zijn operatie? Met een ter dood veroordeelde, die morgen sterven zal? Of met een kankerpatiënt, die zijn toekomst ineens ziet vergaan? Wat een angsten en droefheden moeten er dan worden doorworsteld. Maar hier is het erger, dieper. Hier reikt het verder. Christus is immers Borg en Middelaar voor Zijn Kerk. Hij moet mens worden, schuldig en verloren mens gesteld voor het gericht Gods. Hij draagt de zondelast van het ganse menselijk geslacht en zo moet Hij voor God verschijnen. Daaraan moet Hij gevonnist worden. Alles ziet Hij voor zich: het lichamelijk lijden, de dood die Hij vinden zal in pijn en schande. De mensen zullen Hem bespotten, Zijn discipelen Hem verlaten. Dat alles schuift in die donkere hof dreigend naar Hem toe. Maar bovenal: Zijn Vader gaat Hem verlaten. Er zal geen gemeenschap meer zijn, geen vrede en geen zaligheid. Daarom zinkt Christus in diepe droefheid weg. Zijn Vader zal op Hem toornen. De ganse, eeuwige last van die toorn Gods zal op Hem gelegd worden, en het zal Hem verbreken tot in de dood toe. Zo is het nacht, eeuwig nacht voor Christus. En dat maakt Hem bedroefd en zeer beangst.
Neen, Christus is niet als Socrates, die met kalme onbewogenheid de gifbeker leegdronk. Christus kénde de dood. Hij kende de prikkel van de dood: de zonde. Daar moest Hij aan lijden en sterven tot in het diepste van Zijn Middelaarsziel toe. Hij kon de dood niet minachten of negeren, Hij moest haar doorworstelen en haar zo overwinnen. Hij is in al onze benauwdheden benauwd geweest, ten dode toe.
Een mens, die door Gods genade iets van zichzelf heeft leren kennen, kan hier eigenlijk alleen maar verloren en verlegen bij staan. Het zijn uw zonden immers! Het is uw verlorenheid, die Hem beangst! U moest van God verlaten worden. U moest.die helse benauwdheid vinden! Maar nu vindt Hij haar, helemaal alleen. U komt er niet meer aan te pas. U mag er niet meer aan te pas komen!
Gods Kind moet er verloren en verlegen bij staan en verwonderd. Immers: Hij voor Mij daar ik anders! Nu is er geen dal meer onbetreden. Zelfs de doodsvallei niet. Daar heeft Hij nu Zijn gezegende sporen gedrukt. In de hoogste aanvechting mag Gods Kerk verzekerd zijn, dat Christus door Zijn onuitsprekelijke benauwdheid haar van de helse benauwdheid heeft verlost.
De angst van Christus is zo erg, dat Hij zelfs steun zoekt bij Zijn discipelen. Hij klaagt hen Zijn nood en vraagt hen om met Hem te waken. Wat is Christus hier geheel mens. Ons mensen kan het troosten als we het leed kunnen uitklagen. Wat een verlichting als we eens een open oor vinden, een open hart voor onze angst, ons verdriet. Een mens zoekt in zijn sterven steun bij geliefden. Niemand sterft graag helemaal alleen. Christus is ons in alles gelijk geworden. Daartoe heeft Hij Zich vernederd. Wij hebben geen Hogepriester, Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden. Christus zoekt steun bij Zijn vrienden en toch, Hij kan die steun niet vinden. Ook Zijn liefste discipelen moet Hij achterlaten. Hij gaat een weinig verder. Hij moet een weinig verder. Helemaal alleen moet Hij Zijn strijd strijden. Daar waar wij niet komen kunnen zonder te vergaan, daar is Christus. Daar worstelt Hij. Daar overwint Hij in de overgave aan de wil van Zijn God en Vader.

Christus' worsteling
Als de Heere Jezus ook Zijn liefste discipelen heeft achtergelaten, drijft de angst Hem op de knieën, ja, ze drukt Hem in het stof. Sions Borg en Koning worstelt. De evangelist Lukas spreekt ons van een zeer zware strijd. Het is een gebedsstrijd. Het donkere lijden ziet Christus Zich aangereikt als een drinkbeker. Die drinkbeker is vol van de bittere gal van Gods grimmigheid. Teug voor teug zal Hij haar moeten leegdrinken tot op de bodem toe. En het is de hand van Zijn Vader, die Hem de bittere lijdenskelk aan de lippen zet. En Christus worstelt. Hij worstelt met Zijn Vader. Kan deze drinkbeker Hem niet voorbijgaan? Is er geen andere mogelijkheid om met behoud van Gods recht Zijn volk te redden? Wat zullen de machten der hel zich ook opgemaakt hebben om hun vernietiging te voorkomen. Immers als Jezus die drinkbeker niet zal drinken, zijn zij gered. Zo stormt alles op Hem aan. Wat is Christus toch helemaal mens geworden. In alle dingen gelijk als wij is Hij verzocht geworden. De storm van angst en aanvechting woedt over Zijn leven. En Zijn levenstak buigt door, diep door. Maar ze breekt niet! Hij is in alle dingen gelijk als wij verzocht geweest: doch zonder zonde. De overgave wint het in Hem. Niet Zijn wil, maar de wil van Zijn Vader moet geschieden.
Als Christus ten tweede male bidt, is er meer rust, meer overgave. Zijn vertwijfeld vragen naar ontkoming aan het drinken van de lijdenskelk is verstild. De drinkbeker kan Hem niet voorbijgaan. Hij moet hem drinken. Hij zal hem drinken. Als Christus ten derde male heeft gebeden, neemt Hij Zijn kruis op Zich. Zo heeft Hij Zich door de diepste aanvechting biddend heen geworsteld. Zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij geleden heeft.
Wat steken wij schril bij Hem af! Wij laten immers onze wil regeren. En als er maar iets in ons leven tegen onze wil en tegen ons verlangen ingaat, komen wij in opstand. Dan is er de verbittering, de wrok.
En bovendien: wij wensen niet te buigen onder het recht Gods op de dienst van ons ganse leven. Het past ons niet. Het is ons veel te zwaar. Mozes kon niet spreken. Jesaja vond zich te onrein en Jeremia dacht: Ik ben te jong. En zo hebben wij allemaal wat om er af te komen. Werden we er aan ontdekt door Gods Woord en Geest? Wij willen niet wat de HEERE wil. Wij willen dat nooit! O, wat een schande dan en wat een verlorenheid. Hij heeft er immers recht op. En Hij moet onze onwil straffen tot in de dood toe.
Christus is Borg geworden ook hier in Gethsémané. Waar u niet komen wilt en niet komen kunt, daar kwam Hij. Zo bedekt Hij de opstand en de onwil van Zijn volk.
Zo verwierf Hij de Geest die nederig maakt en gewillig. Daarom, U, die zo'n bitterheid hebt in uw hart en zo'n verdriet om die bitterheid: Zie het Lam Gods hier in Gethsémané.

Christus' discipelen
We zijn de discipelen even uit het oog verloren. Wat hebben zij al die tijd gedaan? Ze zullen toch wel gewaakt hebben! Hun Meester had het in Zijn dodelijke droefheid toch gevraagd: Blijft hier en waakt met Mij. Nu, dat zullen ze dan toch wel doen! Ze zullen toch wel zijn als Aaron en Hur die Mozes' handen ondersteunden toen Israël streed met Amalek! Christus is toch meer dan Mozes. Hij is toch de Middelaar van het Nieuwe Verbond. Maar juist Hij vindt geen steun. Omdat Hij meerder is dan Mozes, is Hij ook gans alleen. Zijn discipelen slapen. Ze laten het afweten. Ze zakken weg in de slaap der vergetelheid. Ze zijn moe geweest. Ze hadden een inspannende dag achter de rug. De evangelist Markus vertelt ons ook van hun verdriet. Dat verdriet had hen zo uitgeput, dat ze aan de slaap geen weerstand konden bieden. Wat erg: de Meester worstelt in doodsnood, maar de discipelen doezelen weg. Laten wij maar niet op de discipelen neerzien. Zijn wij beter? Hoe is het met ons in deze lijdenstijd? Zijn we erbij? Hebben we aandacht voor de prediking van de lijdende Christus. Die geestelijke aandacht, die haar toekomt, die Hem toekomt. Hij is het toch waard dat we met alle vezels van ons bestaan op Hem zijn gericht. Hij werkt toch het werk van onze zaligheid, van onze eeuwige zaligheid. En wat doen wij? Ach, van nature dromen we weg in de begeerlijkheden van ons vlees. We kunnen nog wel wat godsdienstig en kerkelijk zijn, maar echt waken met Christus is dat er ook? En moet ook Gods Kind niet beschaamd het hoofd buigen? Het is een slaperige bruid, die Christus verwierf!
Als de Heere Jezus na Zijn eerste gebedsworsteling terugkeert, verwijt Hij Zijn discipelen, terwijl Hij Petrus aanspreekt: „Kunt ge dan niet één uur met Mij waken? Is dat al te veel?" In dit verwijt schrijnt het verdriet van Jezus. Zijn discipelen verlichten de last van Zijn lijden niet. Ze maken die alleen maar zwaarder. Ze kunnen zich dan ook alleen maar schamen. Zo komt Gods Kerk er met zichzelf altijd weer af: ons schamen voor het Aangezicht Gods. Tegen zoveel liefde, toch altijd weer onze zonde.
Christus laat het niet bij Zijn verwijt. Opnieuw spoort Hij hen aan om te waken. Biddend te waken. De geest is wel gewillig. Het nieuwe levensbeginsel wil wel, maar het oude leven, het vlees trekt altijd weer van God en van Zijn Christus af naar de wereld toe. Daarom: Waakt en bidt, zegt de Heere Jezus. En nog zoekt Hij steun.
Als Christus na Zijn tweede gebedsworsteling terugkeert, slapen Zijn discipelen weer. Nu verwijt Hij niet meer en waarschuwt niet meer. Hij laat hen. En na de derde keer zegt Hij Zelfs: „Slaap nu voort en rust". De Heere Jezus heeft Zijn discipelen niet meer nodig. Hij weet, dat Hij de pers alleen moet treden. Dat heeft Hij aanvaard. Ze kunnen nu bij wijze van spreken gaan slapen. Ze hoeven er niet meer aan te pas te komen. Hij alleen en Hij volkomen gaat alle gerechtigheid Gods vervullen. Fier en koninklijk treedt Hij nu Zijn lijden tegemoet: „Ziet de ure is nabij. Staat op, laat ons gaan". Het is een weerklank van het: „Zie, Ik kom," dat Hij van eeuwigheid sprak.
Wat is dat groot. Hij alleen! Zelfs ons waken komt er niet aan te pas. Hoe zeer dat ook nodig is. Hij alleen! Gelukkig maar. Als het immers nog van ons waken afhankelijk was, kwam er nooit wat van terecht. Maar nu is alles terecht gekomen in Hem! Hij heeft alles volkomen volbracht. En het arme zondaarshart mag getroost zijn: Slaap nu voort en rust. Rust op Hem. Rust in Hem.

Ik zal gerust in vrede slapen,
En liggen ongestoord ter neer;
Want Gij alleen, mijn schild en wapen,
Schoon 't onheil schijnt voor mij geschapen,
Zult mij doen zeker wonen, HEER'.

A. Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Jezus in Gethsémané

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's