Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het dramatische einde van de bewoners van Masada

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het dramatische einde van de bewoners van Masada

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

We hebben reeds eerder geschreven dat Masada voor de Joden tegenwoordig een soort „heilige plaats" is. Onze Joodse gids bij onze reis naar Israël vertelde dan ook van de gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld op een bewogen wijze. Men kon aan hem merken dat dit mannen zijn geweest van zijn eigen volk. Mannen ook die een voorbeeld zijn geweest voor zovelen in het huidige Israël die hun vrijheid hebben moeten bevechten op een grote overmacht van vijanden. En de Joden weten dat de oorlog nog weer ieder ogenblik kan uitbreken. Wanneer men op de top van de Masada de overblijfselen ziet van de paleizen en alle andere gebouwen moet men trouwens denken niet aan de pracht en de praal die hier gevonden werden allereerst, maar wel aan die heldhaftige strijd die daar gevoerd is tegen de overmacht van de Romeinen. We hebben in ons vorig artikel al melding gemaakt van de plannen van Eleazar. Hij had de mannen in de synagoge samengeroepen, waar men gewoon was de zaken te bespreken. En daar kwam hij met zijn voorstel ervoor te zorgen dat niemand levend in de handen van de Romeinen zou vallen. Toen niet allen zomaar met zijn voorstel konden meegaan gaf hij in een opzwiepende rede allerlei voorbeelden hoe erg het zou zijn om te vallen in de handen van de Romeinen, zoals de geschiedenis van veel volkeren en steden bewezen had. Trouwens, wat was er van Jeruzalem overgebleven? We geven hier Josephus weer het woord die verslag doet van de rede van Eleazar:
„Wat is er van haar. geworden, de stad, waarin wij vertrouwden dat God zijn woning had? Met de wortel en tot de grond toe is zij verwoest; het enige gedenkteken dat haar is overgebleven, is de legerplaats van de verwoesters, die nog op haar overblijfselen staat. Ongelukkige grijsaards zijn bij de as van de Tempel neergestreken en weinige vrouwen, die door vijanden tot voldoening van hun schandelijke lust bewaard zijn. Hoe zou iemand, als hem dit alles in gedachten komt, nog langer in staat zijn het daglicht te aanschouwen, zelfs wanneer hij zonder gevaar kon leven? Wie is zozeer een vijand van het vaderland, wie zo lafhartig en zo aan het leven gehecht, dat 't hem geen leed zou doen tot op dit ogenblik geleefd te hebben? Och of wij allen gestorven waren, voordat wij de heilige stad door de handen der vijanden moesten zien verwoesten en de gewijde Tempel zo misdadig verdelgen. De niet onedele hoop, misschien nog eenmaal daarvoor op de vijand wraak te kunnen nemen, bedroog ons: nu deze echter ijdel is gebleken en ons alleen heeft gelaten tegenover de nood, laat ons niet toeven, maar een eervolle dood tegemoet snellen. Laat ons medelijden hebben met onszelf, onze vrouwen en onze kinderen, zolang het ons nog vergund is barmhartigheid jegens onszelf te beoefenen. Tot de dood zijn wij geboren en ten dode hebben wij ook onze kinderen het levenslicht geschonken; ook de gelukkigsten kunnen hem niet ontgaan. Mishandeling echter, slavernij en de vrouwen met haar kinderen tot ontering te zien wegvoeren, dat zijn geen ellenden die de natuur aan de mensen oplegt; neen, dat alles overkomt hun slechts door hun eigen lafhartigheid, daar zij, hoewel zij kunnen, niet willen sterven voordat zij dit alles ondervinden. Wij echter zijn, fier op onze dapperheid, van de Romeinen afgevallen, en hebben nog pasgeleden aan hun eis ons tot ons eigen behoud aan hen over te geven, geen gehoor verleend. Voor wie kan hun wraaklust verborgen zijn, als zij ons levend in handen zullen krijgen? Wee de jongelingen, wier lichaamskracht in staat zal zijn vele martelingen te ondergaan! Wee de grijsaards, wier ouderdom de ellende niet verdragen kan! Daar zal er een zijn vrouw tot ontering zien wegvoeren, 'n ander zal de stem van zijn kind om zijn vader horen schreien, waarvan de handen zijn geboeid. Maar neen, zolang deze handen vrij zijn en nog het zwaard omklemmen, moeten zij ons een edele dienst bewijzen. Wij willen sterven vrij van slavernij aan onze vijanden, als vrije mannen met onze kinderen en vrouwen uit het leven scheiden. Dit eisen onze wetten, daarom smeken ons onze vrouwen en kinderen. De noodzakelijkheid van deze stap heeft God ons opgelegd; het tegendeel daarvan willen de Romeinen; zij vrezen dat één van u vóór de val van de vesting zal sterven. Laten wij ons daarom spoeden hun in plaats van het gehoopte genot, dat onze gevangenname hun geschonken zou hebben, hun schrik door onze dood en bewondering over onze heldenmoed achter laten."
Terwijl Eleazar nog met zijn overredende woorden wilde voortgaan, werd hem dit door de anderen belet, daar allen ineens, als door de duivel bezeten, zijn raad ten uitvoer wilden brengen. Ieder wilde de ander vóór zijn en het leek hun een bewijs van moed en vastberadenheid, wanneer ze niet onder de laatstoverblijvenden zouden worden aangetroffen. Ze bekoelden zelfs niet in hun ijver toen ze aan de uitvoering van hun voornemen bezig waren, maar hielden zich aan het besluit dat ze op Eleazars woorden hadden genomen. Iedereen bleef zijn naaste verwanten liefhebben, maar meende dat hij door hen te doden het best voor hen zorgde. In hun verdriet over deze opgelegde moord, troostten zij zich met de gedachte aan de martelingen die hun vrouwen en kinderen zouden ondergaan, wanneer ze de vijand in handen waren gevallen. Daar zij niet in staat waren het verdriet over hun daad lang te dragen en in het gevoel de gestorvenen onrecht te doen wanneer ze hen ook maar enkele ogenblikken overleefden, brachten zij snel hun schatten bijeen, staken alles in brand en wezen tien uit hun midden aan die de overigen moesten doden. Men strekte zich op die grond uit naast vrouw en kinderen en liet zich, met de armen om hen heen, doden door degenen die hiervoor door het lot waren aangewezen. Nadat dezen zonder aarzeling al de anderen hadden omgebracht, werd weer door het lot vastgesteld wie de overgebleven negen zou doden en zichzelf ten slotte van het leven zou beroven. Allen hadden een onbeperkt vertrouwen in elkaar. De laatst overgeblevene stak, nadat hij er zich van had overtuigd, dat allen inderdaad dood waren, het paleis in brand, doorstak zichzelf met vaste hand en zonk naast de zijnen neer. Zo stierven zij in de mening dat er niemand was overgebleven, die onder het juk der Romeinen zou moeten zuchten. Maar één oude vrouw, één familielid van Eleazar en vijf kinderen, hadden zich in een onderaardse waterleiding verborgen gehouden. Het totaal aantal doden bedroeg negenhonderdzestig. Deze vreselijke slachting werd volbracht op de 15de van de maand Xanthicus (Nisan).
De Romeinen die gewapende tegenstand verwachtten, hadden zich de volgende morgen vroeg gereed gemaakt tot de strijd. Zij hadden vanaf de wallen valbruggen neergelaten en waren daarlangs de vesting binnengedrongen. Zij begrepen er niets van toen ze nergens enig geluid vernamen, behalve het geknetter van de vlammen van het brandende paleis en slechts een schrikwekkende verlatenheid aantroffen. Eindelijk hieven zij hun krijgsgeschreeuw aan in de mening dat het de belegerden tevoorschijn zou roepen. Dit hoorden de vrouwen, die daarop uit hun schuilplaats te voorschijn kropen en de Romeinen vertelden wat er gebeurd was.
Dezen trokken het verhaal wel enigszins in twijfel daar het hun als al te ontzettend voorkwam. Ze probeerden de brand te blussen, baanden zich snel een weg door het vuur en drongen het paleis binnen. Toen ze daar inderdaad de grote hoeveelheid doden aantroffen, konden ze zich niet verheugen over de ondergang van hun vijanden, maar bewonderden zij de grootsheid van hun besluit en de doodsverachting van al diegenen die deze vreselijke daad hadden volbracht.
Bij ons bezoek aan Masada, waar we diep onder de indruk zijn gekomen van al die gebeurtenissen die zich daar hebben afgespeeld, hebben we echter ook moeten denken aan de waarschuwende woorden van de Heere Jezus, Die Zijn volk Israël opgeroepen heeft om voor de Heere te buigen en te geloven in Hem, Die van de Vader gezonden was. Het ongeloof van de Joden heeft de Heere Jezus duidelijk aangegrepen, zodat Hij geweend heeft over Jeruzalem omdat Hij zo duidelijk zag dat de oordelen Gods zouden komen. En nog wil Israël niet weten van die enige Naam Die onder de hemel tot zaligheid is gegeven. Nog heeft men de Heere Jezus niet aangenomen als de Messias. En toch staat Hij nog met uitgebreide armen om te nodigen: „Och of gij ook bekendet, ook nog in deze uw dag, hetgeen tot uw vrede dient." En ook tot ons komt deze roepstem. Want de Zeloten van Masada hebben wel de Joodse wetten nauwkeurig onderhouden, maar ze hebben niet hun enige Redder gezocht.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1977

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het dramatische einde van de bewoners van Masada

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1977

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's